ECLI:NL:RBDOR:2007:BA9713

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
17 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500132-07
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een veelpleger na diefstal en drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 17 juli 2007 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1977, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal van een auto en het bezit van amfetamine. De feiten vonden plaats in de periode van 9 februari 2007 tot en met 28 februari 2007 in Dordrecht en Papendrecht. De verdachte heeft een Opel Corsa gestolen door gebruik te maken van een valse sleutel en heeft daarnaast kentekenplaten van een andere auto ontvreemd. Tevens is hij betrapt met ongeveer 4,1 gram amfetamine, een middel dat onder de Opiumwet valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie heeft de ISD-maatregel gevorderd, gezien de recidive van de verdachte en de ernst van de feiten. De verdediging heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het risico op recidive. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eerdere interventies niet effectief zijn geweest en dat de maatregel noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive. De rechtbank heeft de maatregel gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500132-07
Zittingsdatum: 3 juli 2007
Uitspraak: 17 juli 2007
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de gewijzigde tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren in 1977,
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven en zoals deze overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging luidt:
1.
hij in of omstreeks de periode van 09 februari 2007 tot en met 28 februari 2007 te Papendrecht of Dordrecht, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto (Opel Corsa, kleur: wit), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan de verdachte, waarbij de verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of door gebruik van een valse sleutel;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 09 februari 2007 tot en met 28 februari 2007 te Papendrecht en/of Dordrecht, in elk geval in Nederland, een auto (Opel Corsa, kleur: wit) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die auto wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op of omstreeks 17 februari 2007 en/of 18 februari 2007 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere kentekenpla(a)t(en) (met kenteken: ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan de verdachte;
3.
hij op of omstreeks 28 februari 2007 te Dordrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – het primair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna te noemen: ISD-maatregel) op te leggen.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
(Primair)
in de periode van 09 februari 2007 tot en met 28 februari 2007 te Dordrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto (Opel Corsa, kleur: wit), toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij de verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door gebruik van een valse sleutel;
2.
op 17 februari 2007 en/of 18 februari 2007 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere kentekenplaten (met kenteken: ), toebehorende aan [slachtoffer 2];
3.
op 28 februari 2007 te Dordrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,1 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, omdat de verdachte het oogmerk niet heeft gehad op de diefstal van de auto.
De rechtbank verwerpt het verweer. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de auto in de Witte de Withstraat te Dordrecht zag staan met niet afgesloten deuren. De verdachte heeft vervolgens kentekenplaten van een andere auto gestolen en deze op voornoemde auto gemonteerd. De verdachte is daarna in de auto gestapt om vervolgens met een schroevendraaier de motor van de auto te starten en met de auto weg te rijden. Op het moment dat de verdachte de auto wegnam, was naar het oordeel van de rechtbank bij de verdachte het oogmerk tot wederrechtelijke toeëigening aanwezig. Tot zijn aanhouding op 28 februari 2007 heeft de verdachte als heer en meester over het voertuig beschikt.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
(primair)
1.
DIEFSTAL, WAARBIJ DE SCHULDIGE HET WEG TE NEMEN GOED ONDER ZIJN BEREIK HEEFT GEBRACHT DOOR MIDDEL VAN VALSE SLEUTELS;
2.
DIEFSTAL;
3.
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2 ONDER C VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD.
6. De strafbaarheid van de de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
Motivering van de op te leggen maatregel
De rechtbank heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een auto. De verdachte heeft de auto gestart met een schroevendraaier en is vervolgens met de auto weggereden. Kort voor deze diefstal heeft de verdachte kentekenplaten van een andere auto gestolen. Dergelijke feiten veroorzaken financiële schade, ergernis en verontwaardiging bij de slachtoffers en worden door de samenleving scherp afgekeurd.
Daarnaast had de verdachte tijdens zijn aanhouding een hoeveelheid amfetamine bij zich. Het is algemeen bekend dat het gebruik van een verdovend middel als amfetamine een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. De handel in verdovende middelen gaat bovendien gepaard met overlast in de samenleving. Daarnaast genereert het gebruik van verdovende middelen op haar beurt strafbare feiten. De verdachte heeft door zijn handelen de maatschappij bewust aan deze risico’s blootgesteld.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte de ISD-maatregel op te leggen.
Artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht luidt:
Lid 1:
- het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
- de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, en
- de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
Lid 2: De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte.
Lid 3: Indien de verdachte verslaafde is dan wel ten aanzien van hem andere specifieke problematiek bestaat waarmee het plegen van strafbare feiten samenhangt, strekt de maatregel er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn verslavingsproblematiek dan wel van die andere problematiek.
Lid 4: De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid heeft doen overleggen.
De rechtbank stelt vast dat terzake de onder 4.1 vermelde feiten voorlopige hechtenis is toegelaten en de verdachte ook in voorlopige hechtenis heeft verbleven.
Uit het 15 pagina’s omvattende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 juni 2007 betreffende de verdachte blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaar onder meer voor de volgende strafbare feiten is veroordeeld:
1. Politierechter Dordrecht d.d. 23 februari 2007 (parketnummer 11-500689-06): 4 maanden gevangenisstraf wegens overtredingen van artikel 2 van de Opiumwet en artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht; onherroepelijk op 10 maart 2007;
2. Politierechter Dordrecht d.d. 16 december 2005 (parketnummer 11-500602-05): 10 weken gevangenisstraf wegens overtreding van artikelen 310, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht; onherroepelijk op 16 december 2005;
3. Politierechter Dordrecht d.d. 30 maart 2005 (parketnummer 11-500222-05): 5 weken gevangenisstraf wegens overtreding van artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht; onherroepelijk op 30 maart 2005;
4. Politierechter Dordrecht d.d. 29 april 2003 (parketnummer 11-005073-03): 6 maanden gevangenisstraf wegens overtreding van artikelen 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht; onherroepelijk op 29 april 2003;
5. Politierechter Dordrecht d.d. 25 november 2003 (parketnummer 11-005589-03): 1 maand gevangenisstraf wegens overtreding van artikelen 2 van de Opiumwet en 310 van het Wetboek van Strafrecht; onherroepelijk op 10 december 2003;
6. Politierechter Dordrecht d.d. 11 oktober 2002 (parketnummer 11-005442-02): 3 weken gevangenisstraf en 50 uur werkstraf wegens overtreding van artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht; onherroepelijk 11 oktober 2002;
7. Meervoudige kamer van rechtbank Dordrecht d.d. 8 mei 2002 (parketnummer 11-005015-02): 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren wegens overtredingen van artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht; onherroepelijk 23 mei 2002.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat de bovenstaande opgelegde vrijheidsstraffen ten uitvoer zijn gelegd. De officier van justitie heeft ter terechtzitting een ‘formulier handmatige bevraging ISD’ van het Ministerie van Justitie - CJIB d.d. 10 mei 2007 overgelegd waaruit blijkt dat er nog één straf van 1 dag ten uitvoer moet worden gelegd. Deze straf betreft een vonnis van de kantonrechter te Dordrecht d.d. 18 december 2006, welke op 3 januari 2007 onherroepelijk is geworden. Voorts heeft de officier van justitie ter zitting verklaard dat de bovengenoemde straffen ten uitvoer zijn gelegd. De nu ten laste gelegde feiten zijn derhalve begaan na tenuitvoerlegging van tenminste drie van voornoemde straffen.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op het eerdergenoemde uittreksel uit de Justitiële Documentatie, de voorlichtingsrapportage van Bouman GGZ Reclassering d.d. 5 april 2007 en het overzicht van Bureau Veelplegers van de Politie Zuid-Holland-Zuid d.d. 1 maart 2007. De verdachte heeft de status van veelpleger in de politieregio Zuid-Holland-Zuid.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de verdachte is onderworpen aan een RISc- (Recidive Inschattingsschalen) onderzoek. Op grond van voormeld onderzoek schat de reclassering het risico van recidive in op hoog. De rechtbank leidt hieruit af, dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De reclassering acht het opleggen van de ISD-maatregel geïndiceerd. Daarbij overweegt de reclassering:
Deelname aan een training ‘cognitieve vaardigheden’ zou invloed kunnen hebben op verschillende criminogene factoren, waaronder het omgaan met partner en kind, omgaan met vrienden en kennissen, druggebruik, maar meer indirect op gebieden als wonen, werk en inkomen. Betrokkene moet leren omgaan met geld. Tevens heeft betrokkene hulp nodig bij het inventariseren van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen.
De rechtbank verenigt zich met de inhoud van het rapport en de gronden waarop het berust.
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van goederen en personen het opleggen van een ISD-maatregel eist. De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen (ingevolge lid 6 van voornoemd artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht) de veelheid van misdrijven waarvoor de verdachte eerder is veroordeeld. De ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive van de verdachte. Eerdere interventies van de zijde van justitie hebben het tij immers niet kunnen keren. Nu het plegen van strafbare feiten bij de verdachte samenhangt met zijn verslaving, strekt de maatregel er tevens toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van de hiervoor genoemde verslavingsproblematiek van de verdachte.
Uit het rapport van de reclassering en het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank geen steun kunnen vinden voor een aanpak van de verslavingsproblematiek en de daarmee samenhangende recidive van de verdachte buiten het kader van de ISD-maatregel. Eerdere ambulante trajecten zijn mislukt.
De verdachte heeft weliswaar aangegeven de voorkeur te geven aan een ambulant behandelingstraject, maar heeft verklaard mee te zullen werken als hem de ISD-maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank concludeert dat aan alle vereisten van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Aan de verdachte zal derhalve worden opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de maximale duur van twee jaren. De rechtbank zal voorts bepalen dat, mede gelet op de geadviseerde behandeling door de reclassering, er geen aftrek van de voorlopige hechtenis zal plaatsvinden, omdat zij van oordeel is dat de verdachte de volle termijn van twee jaren nodig zal hebben om het programma succesvol af te ronden.
Voorts beslist de rechtbank dat er door haar een tussentijdse toetsing van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal plaatsvinden uiterlijk negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging, als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank bepaalt daarnaast dat het openbaar ministerie de rechtbank uiterlijk twee maanden vóór de tussentijdse beoordeling daarover zal berichten, als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde maatregel is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 38m, 38n, 38s, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op aan de verdachte de maatregel:
PLAATSING IN EEN INRICHTING VOOR STELSELMATIGE DADERS voor de duur van TWEE (2) JAREN;
beslist dat er na NEGEN (9) MAANDEN na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel EEN TUSSENTIJDSE BEOORDELING zal plaatsvinden van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel, als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
bepaalt dat het openbaar ministerie de rechtbank UITERLIJK TWEE MAANDEN vóór de tussentijdse beoordeling daarover zal berichten, als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Bedee, voorzitter,
mr. E.H. van der Steeg en mr. A.J. Japenga, rechters,
in tegenwoordigheid van P.J.F.M. Vermaat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2007.
Mr. Van der Steeg is wegens afwezigheid buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen