vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 64147 / HA ZA 06-2252
Vonnis van 8 augustus 2007
[eiseres],
wonende te Strijen,
eiseres,
procureur mr. J.H. Silfhout,
[gedaagde],
wonende te Strijen,
gedaagde,
procureur mr. J.A. Visser.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1. De het verdere verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 november 2006 (hierna ook: het tussenvonnis) en de daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van het op 27 februari 2007 gehouden getuigenverhoor,
- het proces-verbaal van het op 14 mei 2007 gehouden getuigenverhoor.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis heeft de rechtbank de vrouw opgedragen te bewijzen dat de man voornemens was van de vrouw te scheiden dan wel dat hij een nieuwe relatie had, althans een nieuwe partner had en dat de man dit opzettelijk voor de vrouw heeft verzwegen om haar aldus te bewegen tot het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden van partijen op 24 augustus 2004; althans dat de man ten tijde van het wijzigen van de huwelijkse voor-waarden van partijen op 24 augustus 2004 voornemens was van de vrouw te scheiden dan wel dat hij toen een nieuwe relatie had, althans een nieuwe partner had.
2.2. Aan de zijde van de vrouw (in enquête) zijn als getuigen gehoord de vrouw zelf, [getuige1], [getuige2] en [getuige3]. Aan de zijde van de man (in contra-enquête) heeft hij zich zelf als getuige laten horen.
2.3. Zowel ten aanzien van de grondslag bedrog als ten aanzien de grondslag dwaling dient (in ieder geval) bewezen te worden dat de man op 24 augustus 2004, toen partijen de akte tot wijziging van de huwelijkse voorwaarden ondertekenden, voor-nemens was van de vrouw te scheiden, althans dat hij toen een nieuwe relatie, als een nieuwe partner had.
2.4. De rechtbank stelt vast dat geen van de getuigen iets heeft verklaard over enig voor-nemen van de man om van de vrouw te scheiden (op 24 augustus 2004). Dit is derhalve niet komen vast te staan.
2.5. Dat de man op 24 augustus 2004, ten tijde van het wijzigen van de huwelijkse voor-waarden van partijen, een nieuwe relatie had, althans een nieuwe partner had, acht de rechtbank evenmin bewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.6. De vrouw heeft als (partij)getuige verklaard dat zij in februari 2005 van getuige [getuige1] heeft gehoord dat de man al een aantal jaren, in ieder geval vóór 2004, een buitenechtelijke relatie had en dat zij dat begin 2006 ook van getuige [getuige2] heeft gehoord. Deze verklaring wordt tegengesproken door diezelfde getuigen, die slechts spreken van een vermoeden daarover. [getuige1] heeft immers verklaard dat niemand haar op enig moment heeft verteld dat de man in augustus 2004 een buitenechtelijke relatie had en dat zij niet weet of de man toen die relatie had, maar dat zij dat wel vermoedt op grond van een aantal omstandigheden. Ook getuige [getuige2] spreekt slechts een vermoeden uit. Hij heeft verklaard dat hij van de man niet eerder (dan begin 2005 kennelijk) had gehoord dat deze een relatie had, maar dat hij wel zo’n vermoeden had.
2.7. Op grond van de getuigenverklaringen van [getuige1] en de man is in ieder geval wel komen vast te staan dat de man op enig moment aan [getuige1] heeft verzocht om een (volgens de man) zakelijke, in problemen verkerende vriendin van hem onderdak te bieden. De getuigen zijn het er niet over eens wanneer dat is geweest, volgens de man was dat in 2003, hetgeen ook overigens uit de verklaring van [getuige3] kan worden afgeleid, volgens [getuige1] en de vrouw was dat in 1998 of 1999, in ieder geval vóór 2001. Vastgesteld kan in ieder geval wel worden dat dit kennelijk vóór 2004 is geweest.
2.8. Op grond van de verklaringen van de man en [getuige1] kan verder als vaststaand worden aangenomen dat de man, toen hij op enig moment voor 2004 aan haar vroeg [getuige3] onderdak te verschaffen, [getuige1] heeft gevraagd hierover niets tegen de vrouw te zeggen omdat dit een verkeerde indruk zou kunnen werken of woorden van soortgelijke strekking (verklaring van [getuige1]), althans dat de man [getuige1] heeft gezegd dat het een zakelijk contact betrof, dat hij dat zakelijk wilde houden en dat hij privé graag gescheiden wilde houden om te voorkomen dat er een verkeerd beeld zou ontstaan (verklaring van de man).
2.9. [getuige1] heeft (als enige) verklaard over de lunch die zij 2005 met de man heeft gehad. Volgens haar verklaring heeft zij de man bij die gelegenheid gevraagd of de vrouw met wie hij (toen) een relatie had dezelfde was als de de vrouw die hij in 1998 of 1999 bij haar had willen onderbrengen, heeft de man dat toen bevestigd en schrok de man van die vraag, althans interpreteerde zij dat zo.
2.10. Op grond van de verklaringen van de man, [getuige3], [getuige2] en [getuige1] kan worden vastgesteld dat de man [getuige3] (op enig moment voor 2004) in Duinrell heeft ondergebracht. Uit de verklaringen van de man en van [getuige3] volgt dat de man haar thuis heeft opgehaald en naar Duinrell heeft gebracht en dat haar nadien in Duinrell heeft opgehaald en thuis heeft gebracht. Getuige [getuige2] heeft nog verklaard dat de heer [X] van Duinrell hem op enig moment heeft verteld dat de man “een scharreltje” op Duinrell had willen onderbrengen. De man heeft dit als getuige ontkend.
2.11. Getuige [getuige2] heeft ook verklaard zich een eindejaarsfeest in 2003 in Dreumel te herinneren van het bedrijf, dat hij en de man destijds hadden. Toen dat feest was af-gelopen bracht de man hem naar huis en zei toen dat hij ging stappen in Rotterdam. De man heeft dit in zijn verklaring bevestigd en daaraan toegevoegd dat hij toen naar het Stadhuisplein in Rotterdam is gegaan zoals hij wel vaker deed en dat hij toen niet bij [getuige3] is geweest.
2.12. [getuige2] heeft verder verklaard dat de man in 2005 met zijn vriendin op het bedrijf is geweest, dat het personeel later onderling hierover heeft gesproken en dat [werknemer] (een werknemer) toen uit zichzelf heeft gezegd dat hij de man en zijn vriendin al een jaar geleden samen had gezien in Rotterdam. Wanneer [werknemer] dit zei, wist [getuige2] niet te zeggen. Volgens [getuige2] vertelde [werknemer] niets erover hoe de man en zijn vriendin daar liepen.
2.13. Of dit dezelfde keer is geweest waarover getuige [getuige2] sprak is niet duidelijk (geworden), maar zowel [getuige3] als de man hebben verklaard dat zij één keer zijn wezen eten bij de Italiaan, volgens de vrouw bij haar om de hoek (in Rotterdam, waar zij woonde), volgens de man aan het einde van haar straat (verklaring man).
2.14. Op basis van de verklaringen van de man en [getuige3] mag worden aangenomen dat zij elkaar in 2002, in ieder geval vóór 2004 hebben leren kennen en dat zij in de periode van 2002 tot 2004 regelmatig persoonlijk en telefonisch contact met elkaar hebben gehad. Ook staat wel vast dat [getuige3] vanaf januari 2004 een jaar opge-nomen is geweest in de Viersprong in Halsteren en dat zij in dat jaar (beperkt) tele-fonisch contact (met de man) heeft gehad en dat de man in dat jaar De Viersprong een keer op een open dag heeft bezocht.
2.15. Uit de verklaringen van de vrouw, de man en [getuige3] volgt (niet meer dan) dat [getuige3] aan de man een knuffelvarkentje heeft gegeven met tekstopdruk (volgens de vrouw met de tekst “me tot you” en volgens [getuige3] met de opdruk “someone pigging special”). Volgens de vrouw moet dit zijn geweest ergens voor half 2004, althans voor de wintersport van 2004, volgens [getuige3] na haar verblijf in Duinrell. Dat de man nog andere geschenken van [getuige3] heeft gekregen, is niet komen vast te staan.
2.16. De vrouw heeft verklaard dat haar huisarts haar, toen zij daar in februari of maart 2005 was, vertelde dat de relatie tussen de man en [getuige3] al 3,5 jaar bestond en dat [getuige3] haar dat zelf had verteld. Dit kan niet als vaststaand worden aangenomen. De vrouw heeft dit slechts als enige verklaard, zij is bovendien partij-getuige, terwijl [getuige3] dit in haar getuigenverklaring met zoveel woorden heeft ontkend. [getuige3] heeft immers verklaard dat dit onjuist is en dat zij dit zo vervelend vond dat zij naar een andere huisarts is overgestapt. [getuige3] heeft nadien nog een gesprek met de “eerste” huisarts gehad en zij heeft haar, [getuige3], toen verteld dat zij ([getuige3] en de huisarts) het daar nooit over hadden gehad en dat zij, de huisarts, dat ook niet tegen de vrouw had verteld.
2.17. Op grond van hetgeen aan de hand van de getuigenverklaringen is vastgesteld in de rechtsoverwegingen 2.3 tot en met kan 2.16 kan weliswaar worden gezegd dat de man en [getuige3] vóór augustus 2004 vriendschappelijke banden onder-hielden, maar kan niet worden gezegd dat die banden van dien aard waren dat aan-genomen moet worden dat de man reeds toen een relatie met [getuige3] had of in haar een nieuwe partner had (gevonden). Hetgeen de getuigen hebben verklaard sluit op zich zelf niet uit dat het toch anders is geweest, maar in de getuigenverklaringen acht de rechtbank onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden om te oordelen dat de man vóór 24 augustus 2004 een relatie met [getuige3] had of zij zijn nieuwe partner was.
2.18. De door de vrouw gestelde dwaling en het door de vrouw gestelde bedrog zijn (reeds daarom) niet komen vast te staan. Er behoeft derhalve – in het kader van dwaling - niet meer te worden ingegaan op de vraag of (bewezen is of) de man opzettelijk voor de vrouw heeft verzwegen dat hij een nieuwe relatie/partner had om haar aldus te bewegen tot het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden van partijen.
2.19. De vorderingen van de vrouw zullen daarom worden afgewezen. De proceskosten zullen tussen partijen (ex-echtelieden) worden gecompenseerd.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bouter en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2007.?