RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 06/900
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[XXX], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. G.J.M. Cartigny, advocaat te Rotterdam,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 24 november 2000 het verzoek van eiser, om hem met ingang van 1 maart 1997 in aanmerking te brengen voor een geprorateerde arbeidsongeschiktheidsuitkering afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 januari 2001 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 23 januari 2002 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 april 2002 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Bij uitspraak van 13 augustus 2004 (procedurenummer AWB 02/163) heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit van 23 januari 2002 vernietigd.
Verweerder heeft bij besluit van 9 juni 2006 het bezwaar gegrond verklaard en aan eiser een geprorateerde AAW-uitkering toegekend met ingang van 1 maart 1997 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met een bruto uitkeringsloon van € 2,92 per dag.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 30 juni 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 23 maart 2007 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Chili (verder te noemen: het Verdrag), wordt voor de toepassing van dit Verdrag onder verzekeringstijdvak verstaan: een tijdvak dat in de wetgeving in het kader waarvan dat tijdvak is vervuld, als zodanig is omschreven, en elk tijdvak dat in deze wetgeving daarmee wordt gelijkgesteld.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel heeft elke term die niet in het verdrag is omschreven de betekenis die daaraan wordt gegeven in de wetgeving die wordt toegepast.
Gelet op artikel 2, eerste lid, onder B van het Verdrag is dit Verdrag wat betreft Nederland van toepassing op - voor zover thans van belang - onder a: de invaliditeitsverzekering. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Verdrag omvat , tenzij in dit Verdrag anders is bepaald, de in het eerste lid genoemde wetgeving geen verdragen of andere internationale overeenkomsten of supranationale wetgeving inzake sociale zekerheid die van kracht zijn tussen één van beide Verdragsluitende Staten en een derde Staat, of wetten en regelingen die zijn afgekondigd voor de specifieke uitvoering van deze internationale regelingen.
Ingevolge artikel 13 van het Verdrag telt, wanneer een persoon verzekeringstijdvakken heeft vervuld krachtens de wetgeving van beide Staten en geen aanspraak op uitkering op grond van verzekeringstijdvakken die slechts krachtens de wetgeving van één Staat zijn vervuld, het bevoegde orgaan van deze Staat, voor zover vereist voor het recht op uitkeringen krachtens de wetgeving die het toepast, de verzekeringsperiodes die zijn vervuld krachtens de wetgeving van elk van de Staten samen, voor zover deze tijdvakken niet samenvallen.
Ingevolge artikel 17 van het Verdrag zal het Nederlandse bevoegd orgaan, wanneer personen die aan de wetgeving van beide Verdragsluitende Staten onderworpen zijn geweest, voldoen aan de voorwaarden krachtens de Nederlandse wetgeving voor het verkrijgen van een recht op uitkering, voor henzelf of voor hun familieleden, nabestaanden, rechtverkrijgenden of andere gerechtigden, zonder een beroep te hoeven doen op het samenstellen van tijdvakken genoemd in artikel 13, de hoogte van de uitkering vaststellen overeenkomstig de bepalingen van de door dit orgaan toegepaste wetgeving.
Ingevolge artikel 18 van het Verdrag heeft een persoon, wanneer hij op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid met daarop volgende invaliditeit is ontstaan, onderworpen was aan de Chileense pensioenwetgeving, en gerechtigd is tot een Chileens invaliditeitspensioen, en in het verleden gedurende ten minste 12 maanden krachtens de Nederlandse invaliditeitswetgeving verzekerd is geweest, recht op een uitkering vastgesteld volgens laatstbedoelde wetgeving, indien nodig onder toepassing van artikel 113 [lees: 13], berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 19.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van het Verdrag wordt, indien het recht op uitkering is vastgesteld met toepassing van artikel 18, het bedrag van de uitkering berekend naar verhouding van de totale duur van de verzekeringstijdvakken, door de betrokkene na het bereiken van de 15-jarige leeftijd vervuld krachtens de Nederlandse wetgeving, tot het tijdvak liggende tussen de datum waarop hij de 15-jarige leeftijd heeft bereikt en het tijdstip waarop zijn arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit is ontstaan.
Ingevolge het derde lid van dit artikel worden de volgende krachtens de Nederlandse wetgeving vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking genomen:
a. verzekeringstijdvakken vervuld als werknemer krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering van 18 februari 1966 (WAO);
b. verzekeringstijdvakken vervuld krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet van 11 december 1975 (AAW), voor zover deze niet samenvallen met tijdvakken vervuld krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van het Verdrag is dit Verdrag eveneens van toepassing op gebeurtenissen die van belang zijn voor rechten krachtens de wetgeving van één van de Verdragsluitende Staten en die zich hebben voorgedaan voor de inwerkingtreding ervan. Er kunnen krachtens dit Verdrag echter geen uitkeringen worden verleend over een tijdvak voorafgaande aan de inwerkingtreding. Desalniettemin worden verzekeringstijdvakken die vervuld zijn voor de inwerkingtreding van dit Verdrag in aanmerking genomen voor de vaststelling van een recht op uitkering.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn beslissingen die voor de inwerkingtreding van dit Verdrag zijn genomen, niet van invloed op rechten die op grond van dit Verdrag ontstaan.
Ingevolge artikel 2 van de AAW is ingezetene in de zin van deze wet degene, die in Nederland woont.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de AAW is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene, die de leeftijd van 65 nog niet heeft bereikt, indien hij:
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
2.2. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser recht heeft op een geprorateerde AAW-uitkering met ingang van 1 maart 1997 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met een bruto uitkering van € 2,92 per dag.
Verweerder heeft de grondslag van de uitkering vastgesteld op € 46,38 per dag. Verweerder is van opvatting dat de bezwaren zich uitsluitend nog richten op de pro rata berekening van de uitkering/vaststelling van het genoemde verhoudingscijfer. Bovendien spitsen de bezwaren zich toe op de vaststelling van de zogenaamde verzekeringstijdvakken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsvakken voor het ontstaan van het recht van eiser op de geprorateerde AAW-uitkering eindigen op [datum], zijnde de datum van het intreden van de arbeidsongeschiktheid. De periodes, die nadien gelegen zijn vallen aldus buiten de reikwijdte van de vaststelling van het uitkeringsrecht. Verweerder meent dat in dit kader artikel 19 van het Verdrag van toepassing is. Verweerder stelt dat op grond van artikel 35 van het Verdrag voor het ontstaan van het recht van eiser op een geprorateerde uitkering op juiste wijze de verzekeringsperiodes die gelegen zijn voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Verdrag en durend tot aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid zijn bepaald.
Verweerder heeft het voor de berekening van de uitkering van eiser te hanteren verhoudingscijfer gebaseerd op de volgende tijdvakken:
- 1 oktober 1976 (datum inwerkingtreding AAW) t/m 31 december 1977 (datum vertrek naar [YYY]) is 1 jaar en 3 maanden, ofwel 1,2500;
- [geboortedatum] (datum van bereiken 15-jarige leeftijd) tot [datum] (de datum van het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid) is 13 jaar, 10 maanden en 22 dagen, ofwel 13,8946.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verhoudingcijfer correct is vastgesteld op 1,2500/ 13,8946 = 0,0900. Verweerder meent dat het door eiser gestelde ten aanzien van artikel 35 van het Verdrag dit niet anders maakt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 17 van het Verdrag niet aan de orde is, omdat in het geval van eiser een beroep op de samentellingsregels van artikel 13 van het Verdrag van toepassing is.
2.3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert hiertoe het volgende aan.
Eiser stelt dat hij terecht aanspraak maakt op een AAW-uitkering, te berekenen conform de formule voorgeschreven in artikel 19, eerste lid, van het Verdrag, waarbij de teller van de breuk, die in de formule moet worden opgenomen 13 jaar en 1 maand, ofwel 13,0833 behoort te zijn.
Eiser stelt dat voor de berekening naast het door verweerder gehanteerde tijdvak van 1 jaar en 3 maanden, nog twee periodes als verzekeringstijdvakken in aanmerking genomen moeten worden. Als eerste extra in aanmerking te nemen verzekeringstijdvak moet gelet op artikel 35, eerste lid, van het Verdrag de periode van [datum] tot 1 maart 1997 worden aangemerkt, omdat het verstrijken van dat tijdvak ongetwijfeld een gebeurtenis van belang vormt voor rechten krachtens de wetgeving van een van de Verdragsluitende Staten en zich heeft voorgedaan voor de inwerkingtreding ervan. Eiser kan zich niet verenigen met de stelling van verweerder dat de opbouw van verzekeringstijdvakken wordt begrensd door het tijdstip van het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Volgens eiser volgt uit artikel 19 van het verdrag dat tot de verzekeringstijdvakken allereerst gerekend moeten worden alle tijdvakken - tot aan de inwerkingtreding van het Verdrag - die door eiser in Nederland zijn vervuld. Anders dan in sommige andere bilaterale verdragen is vastgelegd, is in artikel 19 van het Verdrag niet bepaald dat de verzekeringstijdvakken gelegen moeten zijn vóór het tijdstip waarop een persoon arbeidsongeschikt is geworden.
Voorts dient in aanmerking te worden genomen de periode van [datum] tot [datum], zijnde 3 jaar. Eiser heeft in die periode in [YYY] een arbeidsongeschiktheidsuitkering genoten, waardoor eveneens vaststaat dat eiser aldaar tegen arbeidsongeschiktheid verzekerd was. Deze periode dient, met toepassing van artikel 13 van het Verdrag, te worden meegeteld.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
2.4.1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is - in ieder geval vanaf het bereiken van de 15-jarige leeftijd op [geboortedatum] - tot en met 31 december 1977 ingezetene van Nederland geweest, waarna hij naar [YYY] is verhuisd.
Op [datum] is eiser aldaar arbeidsongeschikt geraakt en heeft hij een Chileense invaliditeitsuitkering ontvangen, tot [datum], op welke datum eiser (wederom) ingezetene van Nederland is geworden.
Niet in geschil is dat eiser vanaf de datum waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, onverminderd volledig, dat wil zeggen: voor 80 tot 100%, arbeidsongeschikt is geweest.
Naar aanleiding van het in werking treden van het Verdrag op 1 maart 1997 heeft eiser op 21 september 1999 een aanvraag ingediend voor een geprorateerde arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 1 maart 1997.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder met ingang van 1 maart 1997 een uitkering op grond van de AAW toegekend waarbij het uitkeringsbedrag is vastgesteld op € 2,92 (bruto) per dag.
2.4.2 Tussen partijen is uitsluitend in geschil welke tijdvakken als verzekeringstijdvakken mee kunnen tellen bij de berekening van de pro rata breuk als bedoeld in artikel 19 van het Verdrag.
Niet in geschil is dat de periode van 1 oktober 1976 tot en met 31 december 1977 als verzekeringstijdvak dient te worden aangemerkt.
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat ook de door hem genoemde periodes gelegen na [datum], de datum waarop de arbeidsongeschiktheid van eiser is ingetreden, als verzekeringstijdvakken zouden moeten worden aangemerkt.
Voor zover dat al niet zou volgen uit artikel 19, eerste lid, van het Verdrag, waarin wordt gesproken over "de verhouding van de totale duur van de verzekeringstijdvakken, door de betrokkene na het bereiken van de 15-jarige leeftijd vervuld krachtens de Nederlandse wetgeving tot het tijdvak liggende tussen de datum waarop hij de 15-jarige leeftijd heeft bereikt en het tijdstip waarop zijn arbeidsongeschiktheid met daarop volgende invaliditeit is ontstaan", waarbij het naar het oordeel van de rechtbank niet logisch zou zijn bij de vaststelling van die verhouding rekening te houden met tijdvakken die voorbij het eindpunt van die verhouding - het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid is ontstaan - zijn gelegen, is voor het afwijzen van de stelling van eiser een sterk aanknopingspunt gelegen in artikel 18 van het Verdrag, waar het recht op een uitkering krachtens de Nederlandse invaliditeitswetgeving van een persoon die op het moment waarop de arbeidsongeschiktheid is ontstaan is onderworpen aan de Chileense pensioenwetgeving is gekoppeld aan een periode van verzekering krachtens de Nederlandse invaliditeitswetgeving in het verleden, dus vóór het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid is ontstaan.
De rechtbank deelt in dit verband niet het standpunt van eiser dat in artikel 18 van het verdrag alleen (de toegang tot) het recht op uitkering is geformuleerd, en voor de hoogte van de uitkering de letterlijke tekst van artikel 19, eerste lid, zou moeten worden gevolgd, waarbij - volgens eiser: dus - ook tijdvakken van ingezetenschap gelegen na het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden zouden moeten worden meegeteld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in de Nederlandse arbeidsongeschiktheidswetgeving is gekozen voor een systeem van risicoverzekering, dat meebrengt dat ter zake van bij de aanvang van de verzekering aanwezige arbeidsongeschiktheid geen aanspraken op uitkering worden opgebouwd. Gelet ook op artikel 1, onder g, van het Verdrag, moet naar het oordeel van de rechtbank het begrip "verzekeringstijdvakken" in artikel 19, eerste lid, van het Verdrag dan ook worden opgevat als verzekeringstijdvakken gelegen vóór het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid is ontstaan.
De stelling van eiser dat het Verdrag een geest van ruimhartigheid ademt, waardoor van een ruimere betekenis van het begrip "verzekeringstijdvakken" zou moeten worden uitgegaan, deelt de rechtbank niet. Voor zover eiser heeft gewezen op de, in zijn woorden: royale, regeling in artikel 17 van het Verdrag wijst de rechtbank erop dat dit artikel ziet op de hoogte van de uitkering van personen die (al) voldoen aan de voorwaarden krachtens de Nederlandse wetgeving voor het verkrijgen van het recht op uitkering en niet, zoals in artikel 18 van het Verdrag is geregeld, van personen die op het moment waarop de arbeidsongeschiktheid is ontstaan gerechtigd zijn tot een Chileens invaliditeitspensioen en die in het verleden krachtens de Nederlandse invaliditeitswetgeving verzekerd zijn geweest. Dat voor deze groep een regeling is beoogd die ruimhartiger zou zijn dan bij de toepassing van de arbeidsongeschiktheidswetgeving in Nederland gangbaar is, volgt ook, anders dan eiser stelt, niet uit de toelichtende nota op dit verdrag waarin, voor zover nu van belang, alleen wordt uitgelegd hoe de artikelen 18 en 19 van het Verdrag worden toegepast. In deze nota is met name geen aanwijzing te vinden dat bij de toepassing van het begrip "verzekeringstijdvakken" ook periodes, gelegen na het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid is ontstaan, kunnen worden betrokken.
Ook de verwijzing naar artikel 35, eerste lid, van het Verdrag kan eiser niet baten nu dit artikel niet meer inhoudt dan dat het Verdrag terugwerkende kracht heeft. Voor het recht op, en de hoogte van, een arbeidsongeschiktheidsuitkering, met terugwerkende kracht, naar Nederlands recht zijn - in dit geval - de artikelen 18 en 19 van dit Verdrag bepalend.
Tot slot overweegt de rechtbank dat, anders dan eiser heeft gesteld, de omstandigheid dat in andere verdragen wel expliciet is vermeld dat het moet gaan om verzekeringstijdvakken gelegen vóór de verzekerde gebeurtenis niet meebrengt dat in dit geval, a contrario redenerend, zou moeten worden aangenomen dat periodes gelegen na dit tijdstip als verzekeringstijdvakken zouden moeten worden meegerekend.
Hetgeen in beroep is aangevoerd leidt de rechtbank dan ook niet tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat alleen de periode van 1 oktober 1976 tot en met 31 december 1977 als verzekeringstijdvak kan worden aangemerkt bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering van eiser.
Nu ook overigens niet is gebleken dat de hoogte van de uitkering op een onjuist bedrag is bepaald, is het beroep ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Mitsdien beslist de rechtbank als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Strikwerda, griffier, en door de rechter ondertekend.
De griffier is buiten staat deze De rechter,
uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op: 7 september 2007.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende en het bestuursorgaan beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.