ECLI:NL:RBDOR:2007:BC1177

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
12 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
71584 / HA ZA 07-2504
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil over ondeugdelijke knikdumpers

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Dordrecht op 12 december 2007, is de bevoegdheid van de Nederlandse rechter aan de orde in een geschil tussen een eenmanszaak, eiser, en een vennootschap naar vreemd recht, gedaagde. Eiser stelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van artikel 5 lid 3 van de EEX-Verordening, omdat het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan. Gedaagde betwist deze bevoegdheid en vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. De rechtbank heeft de procedure gevolgd op basis van de dagvaarding van 3 juli 2007 en de daaropvolgende processtukken.

Eiser verwijt gedaagde onrechtmatig te hebben gehandeld door ondeugdelijke knikdumpers te produceren en in het verkeer te brengen. De knikdumpers zijn in Schotland geproduceerd en door gedaagde aan HDW Bouwmachines B.V. geleverd, die ze vervolgens in Nederland heeft verkocht aan eiser. Eiser stelt dat de gebreken van de knikdumpers zich in Nederland hebben geopenbaard, wat volgens hem de Nederlandse rechter bevoegd maakt. Gedaagde daarentegen stelt dat de schadeveroorzakende gebeurtenis in Schotland heeft plaatsgevonden, en dat de Nederlandse rechter zich daarom onbevoegd moet verklaren.

De rechtbank oordeelt dat de plaats van intreding van de schade in Nederland ligt, omdat de ondeugdelijkheid van de knikdumpers pas na gebruik door eiser in Nederland aan het licht kwam. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser op artikel 5 lid 3 EEX-Vo slaagt, en wijst de incidentele vordering van gedaagde af. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van eiser zijn begroot op € 452,-. De zaak wordt vervolgens weer op de rol gezet voor conclusie van antwoord op 23 januari 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 71584 / HA ZA 07-2504
Vonnis in bevoegdheidsincident van 12 december 2007
in de zaak van
[eiser],
handelende als eenmanszaak onder de naam [eiser],
gevestigd en kantoorhoudende te Dordrecht,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
procureur mr. V.J. Groot,
advocaten mr. M.R.F. Gerrits en mr. M.H.T. Coumans te Utrecht,
tegen
de vennootschap naar vreemd recht
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te Motherwell, Schotland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. L.R.T. Peeters,
advocaten mr. T.S. Jansen en mr. A.E. de Putter te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 juli 2007,
- de akte houdende vermeerdering -althans nadere onderbouwing- van eis, tevens akte overlegging producties,
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring,
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in het incident
2.1. [eiser] stelt dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Vo bevoegd is omdat het schadebrengende feit zich in, althans omstreeks, (het arrondissement) Dordrecht heeft voorgedaan. De gebrekkigheid van de door [gedaagde] gefabriceerde knikdumpers zich daar (mede) heeft gemanifesteerd althans zich (mede) heeft geopenbaard.
2.2. [gedaagde] vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart omdat het beroep van [eiser] op 5 lid 3 EEX-Vo faalt. Voorts vordert [gedaagde] veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de kosten niet binnen 7 dagen na vonniswijzing zijn voldaan.
2.2.1. [eiser] verwijt [gedaagde] onrechtmatig te hebben gehandeld doordat zij ondeugdelijke knikdumpers heeft geproduceerd en in het verkeer heeft gebracht.
De knikdumpers zijn in Schotland geproduceerd en door [gedaagde] aan HDW Bouwmachines B.V. (hierna te noemen: HDW) geleverd. HDW heeft de knikdumpers in Nederland geïmporteerd en uiteindelijk verkocht en geleverd aan [eiser].
2.2.2. De knikdumpers zijn in het verkeer gebracht met de aflevering aan HDW. De door [eiser] verweten gedragingen vonden dus plaats in Schotland, zodat Schotland dient te worden aangemerkt als de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan.
2.2.3. De door [eiser] gestelde schade is volledig terug te brengen op de productie en de levering van de knikdumpers. De schade die [eiser] claimt betreft primair vermogensschade, bestaande uit de koopprijs van de knikdumpers, vermeerderd met kosten. Deze schade is reeds in Schotland ingetreden.
2.3. Het verweer van [eiser] strekt tot afwijzing van de incidentele vordering onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het incident, een en ander met bevel tot onmiddellijke voortzetting van het (hoofd)geding.
2.3.1. De plaats waar de knikdumpers zijn geproduceerd of door [gedaagde] aan HDW zijn verkocht is niet relevant. Het gaat om de plaats waar de knikdumpers niet aan de Machinerichtlijn bleken te voldoen en de gebreken zich manifesteerden, hetgeen de onrechtmatige daad jegens [eiser] veroorzaakt. Aangezien de gebreken zich in Nederland hebben gemanifesteerd, is de Nederlandse rechter bevoegd. Dit betekent dat de incidentele vordering moet worden afgewezen.
2.3.2. [gedaagde] gebruikt haar bevoegdheid enkel en alleen om de adequate afhandeling van de zaak te traineren, tijd te winnen en [eiser] onnodig op (extra) kosten te jagen. Er is geen reden om te concluderen dat de rechtbank Dordrecht onbevoegd is. [gedaagde] heeft geen redelijk belang bij het indienen van haar incidentele conclusie en gebruikt haar bevoegdheid slechts om [eiser] te schaden, zodat er sprake is van misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW.
3. De beoordeling
3.1. [eiser] is gevestigd in Nederland en [gedaagde] in Schotland.
De basisregel van de hier toepasselijke Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Vo) is neergelegd in artikel 2 EEX-Vo. Deze houdt in dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een verdragsluitende staat, ongeacht hun nationaliteit, worden opgeroepen voor de gerechten van die staat. In dit geval brengt toepassing van deze basisregel mee dat de rechter in Schotland bevoegd is en dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd dient te verklaren.
3.2. Krachtens artikel 5 lid 3 EEX-Vo kan een verweerder ook worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.
3.3. De vordering van [eiser] is gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld omdat [gedaagde]:
I. producent is van de door [eiser] gekochte knikdumpers en aansprakelijk is indien zij een product op de markt brengt dat bij normaal gebruik schade veroorzaakt;
II. in strijd heeft gehandeld met haar wettelijke plicht, althans haar wettelijke plicht heeft nagelaten, door producten op de markt te zetten, die niet voldoen aan de wettelijke vereisten;
III. willens en wetens de werknemers van [eiser] in gevaar heeft gebracht door de knikdumpers niet uit de handel te nemen, toen daarvoor aanleiding bestond en nu daarvoor aanleiding bestaat.
3.4. Volgens vaste rechtspraak berust genoemde bevoegdheidsregel op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen het geschil en het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, zodat de bevoegdheid van dit gerecht wordt gerechtvaardigd door de eisen van een goede rechtsbedeling en een nuttige procesinrichting. Wanneer de plaats waar zich een feit heeft voorgedaan dat tot aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad kan leiden (“Handlungsort”) en de plaats waar door dit feit schade is ontstaan (“Erfolgsort”) niet samenvallen, biedt de uitdrukking in artikel 5 lid 3 EEX-Vo “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” aan eiser de keuze verweerder voor het gerecht van de ene dan wel de andere plaats op te roepen. Deze uitdrukking dient evenwel niet extensief uitgelegd te worden in die zin dat het iedere plaats omvat waar de schadelijke gevolgen voelbaar zijn van een feit dat elders daadwerkelijk ingetreden schade heeft veroorzaakt. De uitdrukking omvat niet ook de plaats waar eiser woont of waar zich het centrum van zijn vermogen bevindt op de enkele grond dat hij aldaar financiële schade heeft geleden die voortvloeit uit het in een andere verdragsluitende staat ingetreden en door hem geleden verlies van onderdelen van zijn vermogen (HvJ EG 10 juni 2004, zaaknr. C-168/02, Kronhofer/Maier c.s.).
3.5. Hantering van deze uitgangspunten leidt in de onderhavige zaak tot het volgende resultaat.
[eiser] stelt dat de knikdumpers van aanvang af niet behoorlijk hebben gefunctioneerd. Vast staat dat [gedaagde] de knikdumpers in Schotland heeft geproduceerd, zodat de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis daar is gelegen.
Omtrent de vraag waar de plaats van het intreden van de schade is gelegen geldt het volgende. Eerst na gebruik door [eiser] in Nederland bleken de knikdumpers ondeugdelijk te zijn. [eiser] is in Nederand gevestigd. Weliswaar vordert [eiser] primair vermogensschade, maar uit de dagvaarding blijkt dat er tevens sprake is van schade omdat een aantal werknemers van [eiser] zich ziek heeft gemeld vanwege het langdurig blootstellen aan hevige trillingen alsmede schade aan de goede naam en concurrentiepositie van [eiser]. Aldus is er in het onderhavige geval geen sprake van een situatie als bedoeld in het arrest Kronhofer/Maier (zie r.o. 3.4). De plaats van het intreden van de schade is derhalve in Nederland gelegen.
3.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van [eiser] op artikel 5 lid 3 EEX-Vo slaagt, zodat de incidentele vordering moet worden afgewezen.
3.7. Van misbruik van procesrecht kan pas sprake zijn indien de incidentele vordering van [gedaagde] zou zijn gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende of had behoren te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Partijen verschillen van mening over de vraag waar de plaats van het schadebrengende feit is gelegen. Gezien de complexiteit van dit leerstuk alsmede de omstandigheid dat de beantwoording van die vraag voorbehouden is aan de rechter, is er geen sprake van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van [gedaagde].
3.8. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 452,-
(1 punt voor de conclusie van antwoord in het incident).
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1. wijst het gevorderde af,
4.2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 452,- (vierhonderd tweeënvijftig euro),
in de hoofdzaak
4.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 23 januari 2008 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2007.?