RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 07/205
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[XXX], wonende te [woonplaats], eiser,
de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E.B. Kruimel, ambtenaar bij de Dienst Justis van het Ministerie van Justitie.
1. Ontstaan en loop van het geding
De korpschef van regiopolitie Zuid-Holland-zuid heeft bij besluit van 8 maart 2006 de aanvraag van eiser om verlening van een jachtakte voor het tijdvak 2006/2007 geweigerd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 april 2006 administratief beroep ingesteld bij verweerder.
Bij brief van 1 maart 2007 heeft eiser ingevolge artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op het administratief beroepschrift.
Bij besluit van 1 juni 2007 heeft verweerder het administratief beroep van eiser ongegrond verklaard.
De rechtbank acht het beroep van eiser op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb mede gericht tegen laatstbedoelde besluit.
De zaak is op 20 november 2007 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2.1. Ingevolge artikel 39, eerste lid, aanhef en onder e, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) wordt -voor zover hier van belang- een jachtakte geweigerd indien er grond is om aan te nemen dat de aanvrager van de bevoegdheid om wapens en munitie voorhanden te hebben misbruik zal maken of hierdoor een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen.
In paragraaf 1.2. van Bijzonder deel (B) van de Circulaire wapens en munitie 2005 (hierna: Cwm 2005) heeft verweerder uiteengezet hoe toepassing wordt gegeven aan het 'vrees voor misbruik' criterium als bedoeld in voormelde bepaling. Deze paragraaf luidt, voor zover hier van belang:
"Wapens en munitie vormen een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium "geen vrees voor misbruik" betreft.
Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden zijn van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering -ook naar de vaste jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State- voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering.
Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat worden in dit onderdeel een aantal concrete criteria gegeven. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van 'vrees voor misbruik'.
(...)
Sepots en processen-verbaal
Te denken valt aan door het openbaar ministerie geseponeerde zaken. Indien er sprake is van sepot wegens procedurele fouten in de opsporingsfase, of omdat de zaak te lang is blijven liggen, wegens gering feit of wegens geringe strafwaardigheid van het feit, kan er een duidelijker grond voor weigering of intrekking van een verlof zijn dan bij een sepot wegens gebrek aan bewijs. Een sepot omdat betrokkene ten onrechte als verdachte is aangemerkt zal uiteraard geen rol bij de beoordeling kunnen spelen.
(...)"
2.2. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van de beslissing tot weigering jachtakte en de ongegrondverklaring van het administratief beroep.
Verweerder voert het beleid dat geringe twijfel aan het naleven van de voorschriften voldoende basis is om een jachtakte in te trekken of niet te verlenen. De sepotbeslissing staat niet ten principale in de weg aan een eigen afweging van de korpschef. Op basis van de inhoud van de navolgende documenten:
- het proces-verbaal PL1400/05-1434 opgemaakt door regiopolitie Gooi- en Vechtstreek op 8 maart 2005, ter zake van overtreding van artikel 287 juncto artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en artikel 350, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
- het onderzoeksverslag van de technische Recherche van de Politie Gooi- en Vechtstreek van 16 maart 2005 en
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 11 mei 2005
alsmede het feit dat het vuurwapen van eiser bewaard werd in het perceel aan de [adres] te [woonplaats] en dat eiser ten tijde van het gebeuren woonachtig was op [adres] te [woonplaats] en zijn verklaring dat hij als enige toegang heeft tot de wapenkluis heeft verweerder de conclusie getrokken dat er twijfel is of eiser de voorschriften aangaande zijn wapenverlof op grond van een jachtakte heeft nageleefd en dat er grond is voor vrees voor misbruik.
Alles overwegende komt verweerder tot de conclusie dat de korpschef terecht tot de conclusie is gekomen dat er grond is om aan te nemen dat eiser van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben misbruik zal maken of hierdoor een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de korpschef de aanvraag voor een jachtakte voor het tijdvak 2006-2007 terecht heeft geweigerd.
2.3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Kort gezegd meent eiser dat het besluit in strijd met het zorgvuldigheids - en motiveringsbeginsel tot stand is gekomen. Eiser voert aan dat hij al jaren in hart en nieren jager is in het bezit van een jachtakte en dat hij zich altijd heeft gedragen zoals een goed jager betaamt. Niet is komen vast te staan dat er met één van zijn wapens is geschoten. Eiser beroept zich voorts op het feit dat er ten aanzien van zijn persoon geen bezwaren zijn. Eiser meent dat er geen grond is om aan te nemen dat hij misbruik zal maken van de gevraagde jachtakte en dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag om een jachtakte heeft geweigerd.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
2.4.1. Bij de beoordeling van het onderhavige beroep gaat de rechtbank uit van de volgende gegevens. Door middel van een reconstructie door de Technische Recherche is vastgesteld dat er vanuit de tuin van het perceel aan de [adres] te [woonplaats] op de erfafscheiding is geschoten, dan wel dat het zeer aannemelijk moet worden geacht - vanwege de ligging van deze tuin ten opzichte van het perceel aan de [adres 2] - dat zulks heeft plaatsgevonden. Eiser was destijds woonachtig op het adres [adres] te [woonplaats]. De aangetroffen kogelresten zijn van het kaliber .22. Op het adres [adres] bewaarde eiser twee kogelgeweren van het kaliber .22, waarvoor hij over een wapenkluis beschikte, waarvan de sleutel gescheiden diende te worden bewaard in de munitiekluis. Jegens eiser is proces-verbaal opgemaakt wegens overtreding van artikel 287, eerste lid, juncto artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en artikel 350, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De strafzaak tegen eiser is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.
2.4.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de Cwm 2005 op juiste wijze invulling gegeven aan het geobjectiveerde criterium "vrees voor misbruik of gevaar" als bedoeld in artikel 39, eerste lid, aanhef en onder e, van de Ffw. De aard van dit criterium brengt voorts met zich, dat verweerder bij de toepassing van de Cwm beoordelingsvrijheid heeft.
2.4.3. Met inachtneming van vorenstaand toetsingskader is de rechtbank van oordeel, dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat blijkens het deskundigenrapport van het NFI van 11 mei 2005 niet is vast te stellen dat er geschoten is met één van de twee kogelgeweren met het kaliber .22 van eiser. De aangetroffen kogelresten kunnen blijkens dit rapport niet alleen afkomstig zijn uit een kogelgeweer maar ook uit een pistool. Eiser heeft onbetwist aangevoerd dat de tuin in kwestie voor derden toegankelijk is. Blijkens het verslag van de hoorzitting, waarnaar eiser heeft verwezen, betreurt de politie het dat er geen nader onderzoek in de buurt heeft plaatsgevonden en waren er geen signalen dat eiser in onmin met iemand uit de buurt leefde. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser al meer dan tien jaar jager is en daartoe in het bezit was van een jachtakte, alsmede dat bij eiser nooit onregelmatigheden zijn aangetroffen ten aanzien van het opbergen van zijn vuurwapens en munitie. Voorts heeft eiser onweersproken gesteld dat er overigens geen feiten of omstandigheden ten nadele van zijn persoon bekend zijn.
In het licht van vorenstaande omstandigheden leidt het enkele samengaan van het schietincident met een vuurwapen van het kaliber .22 ter plaatse met het gegeven dat het zeer aannemelijk moet worden geacht dat er is geschoten vanuit de tuin van de woning waarin eiser zijn verblijf had en waarin hij twee kogelgeweren van het kaliber .22 bewaarde, naar het oordeel van de rechtbank tot een onvoldoende draagkrachtige en in de zin van de Cwm 2005 onvoldoende objectief toetsbare motivering. Tegenover het kennelijk uit deze samenloop voortvloeiende standpunt van verweerder dat het al te onwaarschijnlijk is dat met een ander vuurwapen dan een vuurwapen van eiser is geschoten staat, dat het zonder nadere gegevens evenzeer onwaarschijnlijk is dat een persoon in de omstandigheden van eiser als hiervoor geschetst in de tuin van de woning van verblijf zomaar is gaan schieten op de erfafscheiding dan wel dat een andere, niet nader geduide persoon toegang had tot een geweer van eiser en zomaar in die tuin is gaan schieten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking verweerders kennelijke standpunt dat destijds nader onderzoek mogelijk was maar niet is uitgevoerd. Voorts acht de rechtbank van belang dat volgens het beleid als vastgelegd in de Cwm 2005 een sepot wegens gebrek aan bewijs een minder duidelijke grond voor weigering van een verlof - in casu een jachtakte - kan opleveren dan een sepot om redenen als bijvoorbeeld een procedurele fout in de opsporingsfase.
Het beroep is derhalve gegrond.
2.5. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die voor vergoeding op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het Ministerie van Justitie aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, en door deze en drs. S.R. Jonkergouw, griffier, ondertekend.
De griffier is buiten staat De rechter,
te tekenen
Uitgesproken in het openbaar op: 14 december 2007
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende en het bestuursorgaan beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.