RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 07/100
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[XXX], wonende te [woonplaats], eiser,
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster,
gemachtigde: mr. P.E. Merema, werkzaam bij verweerster.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerster heeft bij besluit van 21 oktober 2006 eisers verzoek om de ouderlijke bijdrage te baseren op zijn inkomen over een recenter jaar afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 november 2006 bezwaar gemaakt bij verweerster.
Bij besluit van 8 januari 2007 heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 29 januari 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam.
De zaak is op 19 december 2007 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen.
Verweerster is verschenen bij gemachtigde.
2.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000), voor zover hier van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder: peiljaar: tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarin het studiefinancieringstijdvak aanvangt.
Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, eerste volzin, van de Wsf 2000 is maatstaf voor de bepaling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage het gecorrigeerde verzamelinkomen van de afzonderlijke ouders van de studerende in het peiljaar.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt op aanvraag van de ouders of een van hen of op aanvraag van de studerende bij toepassing van artikel 3.9, indien sprake is van een terugval in inkomen over het eerste of het tweede jaar na het peiljaar, uitgegaan van dat jaar.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt voor de toepassing van het eerste lid onder een terugval in inkomen verstaan een vermindering van de som van de gecorrigeerde verzamelinkomens van de beide ouders tezamen met ten minste 15% ten opzichte van het peiljaar, met dien verstande dat:
a. de vermindering niet kan worden gerekend tot inkomensschommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving, en
b. aannemelijk wordt gemaakt dat gedurende ten minste 3 kalenderjaren zal worden voldaan aan de vereisten genoemd in de aanhef, alsmede in onderdeel a.
2.2. Verweerster heeft in het bestreden besluit de afwijzing van het verzoek van eiser om de ouderlijke bijdrage voor zijn zoon [YYY] te baseren op zijn inkomen over een recenter jaar gehandhaafd, omdat eisers inkomen met niet meer dan 15% is gedaald.
2.3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Hij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat er een verschil bestaat in het toekennen van aftrekposten en dat daar onvoldoende rekening mee is gehouden.
2.4. De rechtbank overweegt het volgende.
Ter zitting is komen vast te staan dat verweerster dient uit te gaan van het gecorrigeerde verzamelinkomen van de beide ouders. Vast is komen te staan dat de moeder van [YYY] eveneens inkomen had en dat zulks bij de beoordeling van de aanvraag van eiser dient te worden betrokken. Volgens verweerster is hier wel naar gekeken, maar dit leidt nog steeds niet tot een inkomensachteruitgang van meer dan 15%.
De beslissing op bezwaar ziet enkel op een vergelijk van het inkomen van eiser en niet op het inkomen van eiser én zijn ex-echtgenote tezamen.
Hierdoor kan eiser noch de rechtbank verifiëren of eisers verzoek terecht is afgewezen.
In zoverre is het besluit in strijd met artikel 3.10, tweede lid, van de Wsf 2000 en komt het beroep reeds op deze grond voor vernietiging in aanmerking.
2.5. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient de Informatie Beheer Groep op de voet van artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
2.6. De reiskosten welke eiser in verband met de zitting heeft moeten maken zijn met toepassing van artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 12,84 ([woonplaats]/Dordrecht/[woonplaats]), conform de tarieven volgens www.9292ov.nl.
Niet is de rechtbank gebleken dat eiser nog andere proceskosten heeft moeten maken.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt;
- beveelt dat verweerster aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,- vergoedt;
-beveelt verder dat verweerster aan eiser de door hem gemaakte reiskosten € 12,84 vergoedt;
- wijst de Informatie Beheer Groep aan als de rechtspersoon die voormelde kosten moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. F.H.J.G. Brekelmans, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende en het bestuursorgaan beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.