RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 07/22
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[XXX], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. M.J. Zennipman, advocaat te 's-Gravenhage,
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster,
gemachtigde: mr. P.E. Merema, werkzaam bij verweerster.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerster heeft bij besluit van 7 augustus 2007 eiseresses aanvraag om de beschikking van 20 maart 1992 te herzien afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 12 september 2003 bezwaar gemaakt bij verweerster.
Bij besluit van 7 november 2003 heeft verweerster het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 16 december 2003 beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Gravenhage.
Bij uitspraak van 31 december 2004 (procedurenummer AWB 03/1144) heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2006 heeft de Centrale Raad van Beroep (procedurenummer 05/888 WSF) de door eiseres aangevallen uitspraak van de rechtbank van 31 december 2004 vernietigt, voorzover aangevochten, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigt, voor zover geen beslissing is genomen op het bezwaar inzake het subsidiaire verzoek van eiseres en bepaalt dat verweerster een nieuw besluit op bezwaar neemt inzake het subsidiaire verzoek van eiseres. Het subsidiaire verzoek hield in dat verweerster ten onrechte geen beslissing heeft genomen op het verzoek van eiseres om hetgeen door haar teveel is betaald aan verweerster aan haar terug te betalen.
Bij besluit van 30 november 2006 heeft verweerster het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 8 januari 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Gravenhage.
De zaak is op 19 december 2007 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerster is verschenen bij gemachtigde.
2.1. Thans staat ter beoordeling de vraag of verweerster terecht het verzoek van eiseres om restitutie van een bedrag ad € 4.754,19, vermeerderd met de wettelijke rente, omdat eiseres het voornoemde bedrag onverschuldigd zou hebben betaald heeft afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.2. Eiseres heeft aangevoerd dat naar haar mening te veel is betaald en heeft ter zitting onder meer aangegeven dat het ontbreekt aan een onderbouwing van de zijde van verweerster op welke wijze de schuld is opgebouwd en hoe dit zich verhoudt tot de betalingen van eiseres. In ieder geval is niet transparant op welke wijze verweerster tot het gestelde bedrag is gekomen.
2.3. De rechtbank overweegt het volgende.
2.3.1. Onbetwist staat vast dat bij onherroepelijk besluit van 20 maart 1992 eiseres een bedrag aan verweerster verschuldigd was van f. 3.990,-. Bij brief van 19 februari 1993 heeft verweerster aan eiseres medegedeeld dat zij nog een bedrag van f. 2.850,- dient te betalen. Vervolgens heeft verweerster, aangezien eiseres niet voldeed aan haar betalingsverplichtingen de vordering ter incassering overgedragen aan de deurwaarder. Hierop zijn er diverse aanmaningen gevolgd.
2.3.2. Door eiseres wordt gesteld een bedrag van € 6.564,77 te hebben betaald (gedeeltelijk onder protest). Daartoe heeft zij afschriften overgelegd.
2.3.3. Verweerster van haar kant stelt dat het door eiseres betaalde bedrag overeenkomt met de hoofdschuld vermeerderd met de wettelijke rente en de invorderingskosten. Voor zover eiseres bezwaar had tegen de invorderingskosten had het op haar weg gelegen zulks te betwisten bij de civiele rechter.
2.3.4. Gelet op de stukken is de rechtbank met eiseres van oordeel dat verweerster gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 november 2006 heeft verzuimd in dit specifieke geval een duidelijke staat op te maken van de door eiseres verschuldigde bedragen alsmede de door eiseres gedane betalingen. Dat eiseres in verzet had kunnen komen tegen de dwangbevelen doet daar niet aan af. Immers, eiseres bestrijdt op zich niet dat zij die kosten verschuldigd is doch wil enkel een totaaloverzicht van haar schuld(en) alsmede de door haar gedane betalingen.
Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerster haar besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid en dat het besluit niet voldoet aan een deugdelijke motivering. Het besluit dient dan ook wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb) niet in stand te blijven.
2.4. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerster op de voet van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerster met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten welke eiseres in dit proces redelijkerwijs heeft moeten maken.
De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn begroot op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). Niet is de rechtbank gebleken dat eiseres nog andere proceskosten heeft moeten maken.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerster met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit neemt;
- bepaalt dat de Informatie Beheer Groep aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,- vergoedt;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Informatie Beheer Groep aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eiseres moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. F.H.J.G. Brekelmans, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende en het bestuursorgaan beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.