ECLI:NL:RBDOR:2008:BD2006

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
7 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
65572 / HA ZA 06-2461
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitleg en toepassing van een erfdienstbaarheid met betrekking tot gebruik en onderhoud van de Steeg

In deze zaak, die voor de Rechtbank Dordrecht is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen over de uitleg en toepassing van een erfdienstbaarheid die in 1929 is gevestigd. De erfdienstbaarheid betreft het recht van overpad over de Steeg, die loopt tussen de percelen van de eisers en de gedaagde. De eisers, wonende te Molenaarsgraaf, hebben in conventie vorderingen ingesteld met betrekking tot de geografische omvang van de erfdienstbaarheid, de personen die gerechtigd zijn gebruik te maken van de erfdienstbaarheid, en de wijze van uitoefening van deze erfdienstbaarheid. De gedaagde, eveneens wonende te Molenaarsgraaf, heeft in reconventie vorderingen ingesteld die grotendeels overlappen met die van de eisers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid in 1984 is gewijzigd door een ruilverkaveling, waarbij de toegang tot de polder is veranderd. De rechtbank oordeelt dat de eigenaar van het heersende erf, in dit geval de gedaagde, het gebruik van de Steeg moet bewijzen, en dat dit gebruik zichtbaar moet zijn geweest gedurende de verjaringstermijn van 20 jaar. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de erfdienstbaarheid niet verder loopt dan tot de paardenstal, en dat de gedaagde niet te goeder trouw kan zijn als hij meer gebruik maakt van de Steeg dan de akte toestaat.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers en gedaagde in conventie en reconventie afgewezen, met uitzondering van de vordering tot het houden van een getuigenverhoor. De rechtbank heeft partijen opgedragen bewijsstukken over te leggen en heeft een comparitie van partijen gelast om verdere beslissingen te nemen over de erfdienstbaarheid en de kosten van de procedure. Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en is uitgesproken op 7 mei 2008.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 65572 / HA ZA 06-2461
vonnis van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2008
in de zaak van
1. [eiser1] en
2. [eiser2]
beiden wonende te Molenaarsgraaf,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur: mr. V.J. Groot,
tegen
[gedaagde],
wonende te Molenaarsgraaf,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur: mr. A. Rijsdijk.
Partijen worden hieronder aangeduid als [eisers] en [gedaagde].
1. Het procesverloop
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- het tussenvonnis 9 januari 2008 en de daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van plaatsopneming op 5 maart 2008 en de daarin genoemde stukken.
2. De vaststaande feiten
In conventie en reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast. (Met “zie tekening” wordt bedoeld de tekening bij het proces-verbaal van 5 maart 2008)
2.1 In 1929 is een erfdienstbaarheid gevestigd ten behoeve van het perceel dat thans aan [gedaagde] toebehoort ten laste van het perceel dat thans aan [eisers] toebehoort. In de handgeschreven vestigingsakte is deze erfdienstbaarheid omschreven als volgt (perceel één is thans het perceel van [gedaagde] en perceel twee is thans het perceel van [eisers]; de Steeg -door [gedaagde] geschreven als Steegt- is de weg waarover de erfdienstbaarheid loopt; de weg is de Graafdijk West; met de polder wordt bedoeld de weilanden achter de Voorwetering):
(…) Dat de in artikel 1 en 2 van den staat omschreven goederen over en weer ten behoeve van elkander zullen zijn en blijven belast met de erfdienstbaarheid van weg naar en van den dijk en den polder, zoomede voor de eigenaar van het artikel 2 omschevene naar diens paardenstal over den van het in artikel 2 omschrevene (…)
Erfdienstbaarheden.
Perceel een zal hebben
a. recht van weg aan de oostzijde van het huis naar en van den dijk over en ten laste van perceel twee.
b. (…)
c. (…) Al welke bij deze gevestigde erfdienstbaarheden moeten worden uitgeoefend op de voor de eigenaar van het lijdende erf minst bezwarende wijze, en bij voortduring zullen blijven bestaan, ook indien het heersende perceel door verbouwing, op- of aanbouw eenige verandering mocht ondergaan.
Het onderhoud van de Steeg tusschen de perceelen een en twee zal zijn voor gezamelijke rekening van de eigenaren dezer perceelen
2.2 In 1984 heeft een ruilverkaveling plaatsgevonden. De brug die over de Voorwetering lag is verwijderd. In de akte van ruilverkaveling van 30 maart 1984 is met betrekking tot de erfdienstbaarheid het volgende vermeld (kavelnummers 133038 en 133039 behoren thans toe aan [gedaagde]; kavelnummer 133037 behoort thans toe aan [eisers]; de dijk is de Graafdijk West):
(..) recht van overpad over de weg aan de oostzijde van het huis van en naar de dijk ten behoeve van kavelnummers 133038 en 1333039 en ten laste van kavelnummer 133037, waarbij uitdrukkelijk is gesteld, dat dit recht uitsluitend mag worden gebruikt door de bewoners en hun opvolgers en/of familieleden of belanghebbenden, terwijl het pad niet mag worden gebruikt als parkeerterrein en opslagplaats van goederen, met dien verstande, dat laden en lossen van goederen ten behoeve van derden en bewoners en hun opvolgers en/of familieleden is toegestaan. Het onderhoud en schoonmaken van het overpad en de steeg is voor gezamenlijke rekening (…)
2.3 Na 1984 is de voorste schuur/paardenstal (zie tekening) vergroot. Aan de zijkant aan de zijde van de Steeg is een schuifdeur aangebracht. In 1984 werd op het perceel, dat thans aan [gedaagde] toebehoort al een café geëxploiteerd.
2.4 De eigenaar van het thans aan [eisers] toebehorende perceel heeft in 1985 een muur laten bouwen (zie tekening).
3. De vorderingen
De vordering in conventie
[eisers] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, verklaringen voor recht cq beslissingen (als uitgebreid omschreven in de dagvaarding) worden gegeven met betrekking tot de volgende onderwerpen:
a. de geografische omvang van de erfdienstbaarheid;
b. de personen die gerechtigd zijn gebruik te maken van de erfdienstbaarheid;
c. de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid;
d. de overbouw van de loods;
e. de overbouw van het hek, bestrating en beschoeiing;
f. de overbouw van het terras;
g. afsluiten van de weg door [eisers];
h. (subsidiair) in goede justitie invulling geven aan de erfdienstbaarheid door de rechtbank;
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
De vordering in reconventie
[gedaagde] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, verklaringen voor recht cq beslissingen (als uitgebreid omschreven in de conclusie van eis) worden gegeven met betrekking tot de volgende onderwerpen:
a. de geografische omvang van de erfdienstbaarheid;
b. de personen die gerechtigd zijn gebruik te maken van de erfdienstbaarheid;
d. de overbouw van de loods;
e. de overbouw van het hek, bestrating en beschoeiing;
f. de overbouw van het terras;
i. onrechtmatig handelen door [eisers]
met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure.
Partijen betwisten over en weer elkaars standpunten. Hierna zullen de geschilpunten worden behandeld waarbij nader wordt ingegaan op de standpunten van partijen
4. De beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie
Ad a. De geografische omvang van de erfdienstbaarheid.
4.1 Een erfdienstbaarheid kan ontstaan door vestiging of door verjaring (art. 5:71 BW).
4.2 Vestiging
In de akte van 1984 wordt het recht van overpad omschreven als: recht van overpad over de weg aan de oostzijde van het huis van en naar de dijk. Opvalt dat de woorden en den polder die voorkwamen in de akte van 1929 in de nieuwe akte niet meer voorkomen.
Vast staat dat in 1984 geen noodzaak meer bestond om naar de polder te gaan. Door ruilverkaveling was langs een andere weg toegang tot de polder gekomen. De brug over de Voorwetering was weggehaald. Bepalend bij de uitleg van de akte van 1984 is het gebruik dat in 1984 feitelijk van de Steeg werd gemaakt.
Partijen zijn het er over eens dat de erfdienstbaarheid in ieder geval loopt tot de paardenstal.
4.2.1 [gedaagde] stelt (in de conclusie van antwoord van augustus 2006) dat hij al meer dan 20 jaar gebruik maakt van de Steeg tot de Voorwetering. Kennelijk bedoelt hij in dit verband te stellen dat in 1984 reeds gebruik werd gemaakt van de Steeg tot de Voorwetering. [eisers] hebben deze stelling gemotiveerd betwist. Ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv rust op [gedaagde] de bewijslast van zijn stellingen.
4.2.3 [gedaagde] heeft nog aangevoerd (antwoord 38) dat de zinsnede Het onderhoud en schoonmaken van het overpad en de steeg is voor gezamenlijke rekening er op duidt dat [gedaagde] dus ook de hele Steeg mocht gebruiken. Deze zin dwingt niet tot deze uitleg, temeer niet nu de plaatselijke situatie door de ruilverkaveling is veranderd. Veeleer moet met deze zin zijn bedoeld dat het pad, voor het zover het werd gebruikt, door beiden moest worden onderhouden.
4.2.4 Tenslotte voert [gedaagde] nog aan dat het recht van overpad is gevestigd ten behoeve van kavel 427 en 464, welk laatste perceel langs de Voorwetering ligt, zodat ook daaruit moet worden afgeleid dat de het gebruik van Steeg tot de Voorwetering is bedoeld.
Deze aanduiding zegt niets over het gebruik dat van de Steeg. Juist omdat het gebruik in de loop der jaren is veranderd had het op de weg van [gedaagde] gelegen gemotiveerd te stellen hoe de situatie in 1984 was.
4.2.5 Indien uitleg leidt tot de conclusie dat de erfdienstbaarheid niet verder loopt dan tot de paardenstal, komt het beroep op verjaring aan de orde.
4.3 Verjaring.
Onder het vóór 1992 geldende recht kon een recht van overpad in beginsel niet door verjaring ontstaan, omdat een dergelijke erfdienstbaarheid onzichtbaar en niet voortdurend is. Dit kon anders zijn als het betreffende pad uitsluitend van nut kon zijn voor de bezitter van de erfdienstbaarheid. In dat geval kan de bevrijdende verjaring (ex art. 3:105 jo 3:306 BW) aanvangen vóór 1992.
4.3.1 Gelet op de inrichting van de weg, was deze uitsluitend of in ieder geval in overwegende mate in gebruik bij de eigenaren van het thans aan [gedaagde] toebehorende perceel. Dit blijkt uit de plaatsing van aanvankelijk een coniferenhaag en later op diezelfde plaats een hek. Op de door [eisers] als prod. 13 bij antwoord in reconventie overgelegde foto’s is te zien dat het achterste gedeelte van de weg steeds dezelfde begrenzing van de weg kent; aanvankelijk na de rotonde en later, na 1985, na de muur. In feite kon de eigenaar van het thans aan [eisers] toebehorende perceel op deze wijze zelf nauwelijks gebruik meer maken van dit deel van zijn perceel. Gelet hierop, was de Steeg aan te merken als een zichtbare erfdienstbaarheid (recht van weg), die ook vóór 1992 kon ontstaan door verjaring.
4.3.2 Voor verjaring is nodig dat [gedaagde] of eerdere eigenaren van zijn perceel het bezit hebben gehad van de erfdienstbaarheid. Dit bezit kon blijken uit de aanwezigheid van een deur of toegangshek. De coniferenhaag en het latere hek zijn op zichzelf niet voldoende om daaruit het bezit van de erfdienstbaarheid af te leiden, want vast staat dat het gebruik van de weg door [gedaagde] in de loop der jaren is veranderd, o.a. door het plaatsen van de loods en ingebruikname van het terrein achter de loods. [eisers] konden binnen de verjaringstermijn een einde maken aan gebruik van de Steeg, indien dit in strijd was met de akte.
4.3.3 Van bezit te goeder trouw kan alleen sprake zijn als [gedaagde] mocht menen dat het bezit van de erfdienstbaarheid was gebaseerd op de inhoud van de vestigingsakte. Verjaring is pas aan de orde als de akte zo moet worden uitgelegd dat de erfdienstbaarheid loopt tot de paardenstal, althans niet over de gehele Steeg. Indien [gedaagde] van meer gebruik maakte dan waartoe de akte hem het recht gaf, was hij niet te goeder trouw. De verjaringtermijn van 10 jaar is dus niet aan de orde.
4.3.4 De bezitter die niet te goeder trouw kan op grond van art. 3:105 jo 3:306 BW na verloop van 20 jaar een recht van erfdienstbaarheid verkrijgen. [gedaagde] dient te stellen en zonodig te bewijzen dat sprake is geweest van 20 jaar bezit van de erfdienstbaarheid over de volle lengte van de weg. Hiervoor geldt hetzelfde als hiervoor 4.2.1 is overwogen met dien verstande dat het in verband met verjaring gaat om gebruik gedurende 20 jaar voorafgaand aan de dagvaarding van 20 juni 2006. [gedaagde] wordt uit oogpunt van proces-economie reeds thans in de gelegenheid gesteld bewijs bij te brengen.
4.3.5 Wijziging erfdienstbaarheid; noodweg.
[gedaagde] vordert wijziging van de erfdienstbaarheid tot de gehele lengte van de Steeg of het aanwijzen van een noodweg over de hele lengte van de Steeg. Hij voert aan dat de exploitatie van het loonbedrijf en het café in gevaar komen als de erfdienstbaarheid niet over de hele Steeg zal lopen.
4.3.6 Het perceel van [gedaagde] heeft via zijn eigen tuin (foto 3 bij proces-verbaal van 5 maart 2008) behoorlijke toegang tot de openbare weg. Reeds daarom is geen reden een de gevorderde wijziging toe te wijzen of noodweg aan te wijzen. Bovendien kan [gedaagde] langs de paardenstal via een klein deel van zijn tuin of door de voormalige paardenschuur een doorgang maken naar de achterzijde van zijn perceel, zodat hij meerdere mogelijkheden heeft de openbare weg te bereiken. Deze vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen.
Ad b. De personen die gerechtigd zijn gebruik te maken van de erfdienstbaarheid.
4.4 In de akte van 1984 worden als rechthebbenden genoemd: “bewoners en hun opvolgers en/of familieleden of belanghebbenden”. Bewoners en familie zijn duidelijke categorieën rechthebbenden.
4.4.1 In geschil is wie als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Bij de uitleg van dit begrip is uitgangspunt welk gebruik in 1984 feitelijk van de erfdienstbaarheid werd gemaakt. Anders dan [eisers] aanvoeren, kan niet worden aanvaard dat het agrarisch gebruik uit 1929 hier bepalend is. Indien de eigenaar van het heersend erf bezwaar had tegen het hem bekende feitelijk gebruik in 1984, had het immers voor de hand gelegen dat in dit opzicht nader uitgewerkte bepalingen zou zijn opgenomen. Voor teruggrijpen naar een voorbij agrarisch verleden is thans en was in 1984 geen reden.
4.4.2 Vast staat dat in 1984 al een café werd geëxploiteerd op het heersende erf. Niet is betwist dat de vrachtauto toen ook het café bevoorraadde via de achterzijde van het café en dat bezoekers van het café achter het café parkeerden. Voorts staat vast dat [gedaagde] in 1985 zijn loonbedrijf is begonnen op het perceel. [eisers] stellen niet dat de eigenaar van het perceel ooit bezwaar heeft gemaakt tegen het hiervoor omschreven gebruik van de weg. [gedaagde] mocht te goeder trouw menen dat dit gebruik viel onder gebruik door belanghebbenden, zoals bepaald in de akte. Kennelijk is met belanghebbenden bedoeld een ieder die iets te zoeken heeft op het perceel van [gedaagde].
Ad c. De wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid.
4.5 De inhoud en de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening worden bepaald door de akte van vestiging en, voorzover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend (art. 5:73 BW).
4.5.1 [eisers] mene dat slechts ongemotoriseerde voertuigen met een maximale breedte van 2,25 meter subsidiair gemotoriseerde voertuigen met deze afmetingen en met een maximumgewicht van 2500 Kg van de erfdienstbaarheid gebruik mogen maken. In de akte van 1984 valt een dergelijke beperking niet te lezen. Vast staat dat in 1984 reeds door vrachtauto’s gebruik wordt gemaakt van de Steeg (zie 4.4.2). Dit onderdeel van de vordering van [eisers] moet worden afgewezen.
4.5.2 [eisers] wijzen er nog op dat de huidige doorgang naast de woning vroeger niet zo breed was. Voor zover zij bedoelen dat de Steeg versmald moet worden, wordt dit betoog gepasseerd. De muur tussen beide percelen en daaraan voorafgaand de gemetselde pilaren (zie foto prod 8 bij dagvaarding en foto 2 bij prod 13 bij antwoord in reconventie) zijn kort na het passeren van de akte in 1984 geplaatst door de eigenaar van het thans aan [eisers] toebehorende perceel. Daarmee is de breedte van de doorgang op het heersend erf een gegeven en de eigenaar van het heersend erf mocht hieruit begrijpen dat de weg over deze breedte gebruikt mocht worden.
4.5.3 [eisers] voeren nog aan dat in de toekomst voor meer overlast moet worden gevreesd omdat [gedaagde] de gemeente heeft verzocht het stuk grond achter zijn perceel een zakelijke bestemming te geven. Zoals hiervoor is overwogen is het gebruik van de weg door gemotoriseerde voertuigen van het loonbedrijf en het café in overeenstemming met de akte. Dat van een onaanvaardbare toename van het aantal voertuigen dat gebruik maakt van de weg sprake is geweest hebben [eisers] niet voldoende onderbouwd gesteld. Evenmin valt uit een toekomstige bestemmingswijzing af te leiden dat hiervoor gevreesd moet worden.
Ad d. en e. De overbouw van de loods, het hek, bestrating en beschoeiing.
4.6 [eisers] stellen dat de achterste loods (ongeveer 20 cm; dagvaarding sub 33), het hek en de beschoeiïng achteraan het perceel op het perceel van [eisers] zijn geplaatst.
4.6.1 Vast staat dat [gedaagde] na de kadastrale meting de golfplaten loods 20 cm (in feite niet meer dan een golfplaten schutting; zie foto 7 bij het proces-verbaal van 5 maart 2008) heeft ingekort. Het is aan [eisers] om behoorlijk onderbouwd te stellen dat de loods daarna nog steeds op hun erf stond. Zij zijn hierin niet geslaagd, zodat hun vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Hun vordering op dit punt wordt afgewezen
4.6.2 Vast staat dat het hek is verplaatst (zie paars vakje op tekening bij proces-verbaal van 5 maart 2008). Dat het hek thans nog op het perceel van [eisers] staat, hebben zij niet onderbouwd.
4.6.3 De bestrating en de beschoeiing (zie paars vakje op tekening bij proces-verbaal van 5 maart 2008) zijn niet als overbouw in de zin van art.5:54 BW aan te merken. Het gaat om een paar stenen in de grond en een walkant die zich op het terrein van [eisers] bevinden en die hun eigendom zijn. Het staat hen vrij een en ander weg te halen.
4.6.4 De vorderingen in conventie sub d. en e. worden, gelet op vorenstaande, afgewezen. Bij de vorderingen in reconventie heeft [gedaagde], gelet op de beslissingen in conventie geen belang, zodat ook deze vorderingen worden afgewezen.
Ad f. De overbouw van het terras.
4.7.1 Vast staat dat het terras voor een deel is gelegen op het perceel van [eisers] (zie foto 4 bij proces-verbaal van 5 maart 2008).
Het belang van [eisers] bij verwijdering van het terras bestaat uit het puur juridische belang dat de feitelijke eigendomsverhoudingen zichtbaar zijn. [eisers] maken feitelijk nauwelijks gebruik van dit deel van hun perceel door de daarop gevestigde erfdienstbaarheid. De door de vorige eigenaar van hun perceel gebouwde muur is dit perceelsgedeelte vrijwel van de rest van het perceel afgesloten. [gedaagde] wordt door wegneming van het uitstekende terrasgedeelde onevenredig veel zwaarder benadeeld dan [eisers] door handhaving van hun eigendomsrechten (art. 5:54 BW). Wegneming zoals gevorderd door [eisers] kan onder deze omstandigheden niet worden toegewezen.
4.7.2 Op de voet van het bepaalde van art. 5:54 lid 1 BW kan aan [gedaagde] vorderen dat hem tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt verleend of dat het een gedeelte van het erf aan hem wordt overgedragen. De wetgever laat de keus aan de eigenaar van het erf. [eisers] hebben zich hierover niet uitgelaten.
4.7.3 Voorafgaand aan het eerste getuigenverhoor zal een comparitie van partijen worden gelast, zodat [eisers] zich kunnen uitlaten over de hiervoor bedoelde keuze (erfdienstbaarheid of verkoop en de bijbehorende vergoeding). [gedaagde] zal daarop ter zitting kunnen reageren. Indien partijen het niet eens kunnen worden over vergoeding voor de erfdienstbaarheid cq de koopprijs, zal een deskundige worden benoemd (die door partijen elk voor de helft moet worden betaald) tenzij beide partijen de rechtbank vragen een redelijk bedrag vast te stellen.
4.7.4 Partijen dienen alle relevante bescheiden waarop zij zich ter staving van hun stellingen willen beroepen, voor zover niet reeds overgelegd, uiterlijk twee weken voor de comparitiedatum in kopie te zenden aan de wederpartij en aan de rechter. Behoudens klemmende redenen kunnen stukken die te laat zijn ingediend, niet ter terechtzitting aan de orde komen.
Ad g. Afsluiten van de weg door [eisers]
4.8 [eisers] willen de weg bij de Graafdijk-West afsluiten door een hek te plaatsen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dienen [eisers] aan de bezoekers van de opstallen op het terrein van [gedaagde] vrije doorgang te verschaffen, in ieder geval tot aan de paardenstal. Afsluiting met een hek is met deze verplichting in strijd. Als de omvang van de erfdienstbaarheid komt vast te staan, kan nader over deze vordering worden beslist.
Ad h. In goede justitie invulling geven aan de erfdienstbaarheid door de rechtbank.
4.9 Gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen kan deze vordering onbesproken blijven.
Ad i. Onrechtmatig handelen door [eisers]
4.10 [gedaagde] stelt [eisers] onrechtmatig handelen door de opslag van tuinafval op de weg (zie tekening bij proces-verbaal van 5 maart 2008), waardoor geen vrij en onbelemmerd gebruik van de erfdienstbaarheid bestaat en waardoor de weg afwatert op het terrein van [gedaagde].
4.10.1 Ter plaatse is gebleken dat [gedaagde] niet belemmerd wordt in het gebruik van de weg door het tuinafval, want hij kan keren op eigen terrein. Dat er plassen op de weg blijven staan komt, zo is ter plaatse geconstateerd, omdat de verharding onvoldoende is en niet door het tuinafval. Reeds hierom moet dit onderdeel van de vordering in reconventie worden afgewezen.
recapitulatie
4.11 Ten aanzien van de vorderingen is het volgende beslist:
a. de geografische omvang van de erfdienstbaarheid (zie 4.2.1 en 4.3.4);
[gedaagde] bewijst (in verband met uitleg van de akte van 1984 en in verband met verjaring) het gebruik van de Steeg tot de Voorwetering;
b. de personen die gerechtigd zijn gebruik te maken van de erfdienstbaarheid (zie 4.4.2);
Er zal wordt recht worden verklaard voor recht dat met familie en belanghebbenden in de akte van 1984 wordt bedoeld familie van [gedaagde] en een ieder die iets op het perceel van [gedaagde] heeft te zoeken;
c. de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid (zie 4.5.1);
De vorderingen van [eisers] worden afgewezen;
d. en e. de overbouw van de loods, het hek, bestrating en beschoeiing (zie 4.6.4);
De vorderingen van beide partijen worden afwezen;
f. de overbouw van het terras (zie 4.7.3);
Voorafgaand aan het eerste getuigenverhoor wordt een comparitie van partijen gelast;
g. afsluiten van de weg door [eisers] (zie 4.8);
De vordering van [eisers] is deels afgewezen en kan eventueel nader aan de orde komen;
h (subsidiair) in goede justitie invulling geven aan de erfdienstbaarheid door de rechtbank (zie 4.9);
Deze vordering behoeft geen bespreking;
i. Onrechtmatig handelen door [eisers] (zie 4.10.1);
Deze vordering van [gedaagde] wordt afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
in conventie en in reconventie
draagt [gedaagde] op te bewijzen, desgewenst door middel van getuigen, dat
[gedaagde] (of degenen die voor hem eigenaar waren van zijn perceel) gebruik maakte van de Steeg tot de Voorwetering
- in 1984;
- 20 jaar voorafgaand aan de dagvaarding;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 28 mei 2008 om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen alsdan
bij akte bewijsstukken over te leggen
en/of
de namen en woonplaatsen van de voor te brengen getuigen op te geven en de verhinderdata van die getuigen en van beide partijen en hun raadslieden in de daaropvolgende vier maanden mede te delen;
bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden voor mr. J.C. Halk, die daartoe zal overgaan op een nader te bepalen datum en tijdstip in het gebouw van de rechtbank aan het Steegoversloot 36 te Dordrecht;
beveelt, dat partijen in persoon voorafgaand aan het eerste getuigenverhoor in persoon verschijnen (zie 4.7.3);
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.C. Halk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 mei 2008.