RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 70594 / HA ZA 07-2378
vonnis van de meervoudige kamer van 7 mei 2008
[eiseres],
wonende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
eiseres,
procureur: mr. P.C. van Houten,
[gedaagde],
wonende te Oud-Beijerland,
gedaagde,
procureur: mr. J.A. Visser.
Partijen worden hieronder ook aangeduid als [eiseres] en [gedaagde].
1. Het procesverloop
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
1. verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor,
2. beschikking van 9 november 2005 met betrekking tot het voorlopig getuigenverhoor,
3. processen-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor gehouden op 10 april en 26 september 2006,
4. dagvaarding van 11 juni 2007,
5. conclusie van antwoord,
6. tussenvonnis van 15 augustus 2007,
8. proces-verbaal van comparitie van 17 oktober 2007 en de daarin genoemde stukken,
9. conclusie van repliek,
10. akte tot rectificatie zijdens eiseres,
11. conclusie van dupliek,
12. de door beide partijen overgelegde producties.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1 Op 3 september 2003 omstreeks 12.45 uur heeft een ongeval plaatsgevonden waarbij waren betrokken [eiseres] als bestuurder van een bromfiets en [gedaagde] als bestuurder van een personenauto. Ten gevolge van het ongeval heeft [eiseres] letselschade en materiële schade geleden.
2.2 Het ongeval vond plaats op de Blaaksedijk West, buiten de bebouwde kom van Heinenoord in de gemeente Binnenmaas. De Blaaksedijk West bestond uit één rijbaan die met een onderbroken streep verdeeld was in twee rijstroken. Eén rijstrook was 2,1 meter breed en bestemd voor het verkeer in de richting van de bebouwde kom van Heinenoord. De andere rijstrook was 1,9 meter breed en was bestemd voor het verkeer in de richting van de bebouwde kom van Blaaksedijk. Aan weerszijden van de rijbaan was door middel van onderbroken suggestiestrepen een strook van 1,1 meter van de rijbaan afgescheiden. Deze strook was bestemd voor onder meer bromfietsen.
2.3 [gedaagde] reed op de Blaaksedijk West richting de bebouwde kom van Heinenoord. [eiseres] kwam vanaf de parallelweg van de A29 en wilde linksaf de Blaaksedijk West haar weg vervolgen in de richting van de Reedijk.
2.4 Op het kruispunt van de Blaaksedijk West en de parallelweg van de A29 geldt een voorrangsregeling. Het verkeer komende vanaf de parallelweg dient voorrang te geven aan het verkeer dat zich op de Blaaksedijk West bevindt. Deze regeling is voor het verkeer op de parallelweg kenbaar doordat kort voor het kruisingsvlak met de Blaaksedijk West aan weerszijden van de rijbaan een bord volgens Model B7 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (het zogeheten stop-gebod) was geplaatst. De plaats waar op de parallelweg van de A29 gestopt moet worden, werd aangeduid door een dubbele stopstreep. De ter plaatse toegestane maximum snelheid voor het verkeer op de Blaaksedijk West bedroeg voor motorvoertuigen 60 km per uur.
2.5 Verbalisanten van de dienst Regionale Verkeersondersteuning (RVO) van de politie Zuid-Holland-Zuid, hebben ter plaatse om omstreeks 13.56 uur een onderzoek ingesteld. In het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse van 7 januari 2004 wordt een aantal conclusies getrokken, onder meer aan de hand van de rem-blokkeersporen die zijn aangetroffen op het wegdek:
- [gedaagde] reed met een vermoedelijke snelheid van 64,4 km per uur over het voor hem bestemde rechter deel van de weg, toen hij de kruising naderde;
- Het ongeval vond plaats op de voor [eiseres] rechter weghelft en voor [gedaagde] linker weghelft van de Blaaksedijk West;
- [eiseres] heeft zich op het moment van de botsing met haar voertuig bevonden op een afstand van 1,95 meter links van de, gezien haar rijrichting, rechter rijbaanzijde en ongeveer 0,85 meter links van de aan deze zijde van de rijbaan gelegen suggestiestreep;
- De linkerzijde van de personenauto bevond zich ongeveer ter hoogte van deze suggestiestreep;
- De botsing heeft plaatsgevonden nabij het kruisingsvlak;
- Het ongeval vond plaats bij daglicht. Het was helder en droog weer en het uitzicht op de wegsituatie was voor geen van beide betrokkenen belemmerd;
- Voor zover bekend was er op het moment van de botsing geen ander verkeer in de onmiddellijke omgeving aanwezig.
2.6 In het eerdergenoemde procesverbaal van 7 januari 2004 wordt het navolgende gesteld met betrekking tot de vermoedelijke toedracht van het ongeval:
“(…)
Als reactie op het waarnemen van de voor hem van rechts over de Parallelweg van de A29 naderende bromfietsster, is de bestuurder van de personenauto uitgeweken naar de voor hem, linker weghelft, terwijl hij gelijktijdig het door hem bestuurde voertuig zodanig afremde, dat de achterwielen van dit voertuig blokkeerden.
Deze reactie werd waarschijnlijk veroorzaakt doordat de bestuurster van de bromfiets geen voorrang verleende aan de bestuurder van de personenauto en haar voertuig niet tot stilstand bracht voor het kruisingsvlak.
Uit het onderzoek is niet gebleken, dat door één van de betrokkenen de ter plaatse toegestane maximumsnelheid in meer dan geringe mate is overschreden.
Indien de bestuurster van de bromfiets had voldaan aan haar verplichting om haar voertuig voor het kruisingsvlak tot stilstand te brengen en voorrang te verlenen aan de voor haar van links over de Blaakseweg West naderende bestuurder van de personenauto, had dit ongeval niet plaatsgevonden.
Indien de bestuurder van de personenauto niet naar de voor hem linker weghelft was uitgeweken, maar zijn voertuig tot stilstand had gebracht op het voor hem bestemde weggedeelte, dan had het ongeval waarschijnlijk niet plaatsgevonden of was het letsel voor de bestuurster van de bromfiets en de ontstane schade mogelijk minder ernstig geweest, afhankelijk van de, voor ons onbekende, door de bestuurster van de bromfiets gevolgde route tijdens het linksaf slaan.”
2.7. [eiseres] heeft bij het oprijden van de kruising haar voertuig niet tot een volledige stilstand gebracht. Zij heeft verklaard dat zij veronderstelde dat zij nog voor de naderende [gedaagde] langs kon.
3. De vordering
3.1 [eiseres] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. een verklaring voor recht dat gedaagde onrechtmatig jegens eiseres heeft gehandeld op 3 september 2003 door een ongeval te veroorzaken in de gemeente Binnenmaas;
b. gedaagde te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres geleden schade als gevolg van het verkeersongeval van 3 september 2003, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
c. gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2 [eiseres] legt aan haar vordering een aan [gedaagde] toe te rekenen onrechtmatige daad ten grondslag. Zij stelt dat [gedaagde] het ongeluk heeft veroorzaakt door haar op haar eigen weghelft aan te rijden. [gedaagde] had volgens haar te hard gereden en had onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer; hij had niet handsfree met zijn mobiele telefoon gebeld, dan wel hij was afgeleid geweest omdat hij in druk gesprek was met zijn passagier.
3.3. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering. Hij stelt geen schuld te hebben aan het ongeval. [eiseres] had hem geen voorrang verleend. In een poging haar te ontwijken was hij naar links uitgeweken. De verdere stellingen en weren van partijen komen bij de beoordeling, voor zover nodig, aan de orde.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Vooruitlopend op de instelling van haar vordering heeft tussen partijen, op verzoek van [eiseres], een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. De verklaringen die in dit kader zijn afgelegd, worden, op grond van het bepaalde in art. 192 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, beschouwd als te zijn afgelegd in deze procedure.
Tussen partijen staat de feitelijke toedracht van het ongeval niet vast. De rechtbank zal daarom een aantal conclusies verbinden aan de diverse stukken die in het geding zijn gebracht.
Ten aanzien van de voorrangsverlening en het stopgebod
4.2 De rechtbank stelt voorop dat [eiseres] verplicht was zich te houden aan de voorrangsregeling die ter plaatse gold. Dit hield niet alleen in dat zij, komende vanaf de parallelweg van de A29, voorrang diende te verlenen aan [gedaagde], als bestuurder van de kruisende weg, maar ook dat zij voor het oprijden van de kruising haar voertuig tot een volledige stilstand diende te brengen.
Het begrip voorrang verlenen omvat meer dan het enkel vrijlaten van voldoende ruimte om de voorrangsgerechtigde bestuurder door te laten. Het heeft betrekking op het hele gedrag dat mag worden verwacht van een bestuurder die voorrang moet verlenen aan een andere weggebruiker.
4.3 Als onweersproken staat vast dat [eiseres] voor het oprijden van de kruising haar voortuig niet tot een volledige stilstand heeft gebracht. In vervolg hierop heeft zij de kruising overgestoken in de veronderstelling dat zij voor de naderende auto van [gedaagde] door kon.
Zij negeerde hierdoor het voor haar geldende stopbord model B7 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Uit de bevindingen in het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse van 7 januari 2004 ten aanzien van de rem-blokkeersporen en de plaats van de botsing, blijkt voorts dat de botsing tussen beide voertuigen heeft plaatsgevonden zeer dicht bij het kruisingsvlak van de T-splitsing.
Of [eiseres] de bocht nu wel of niet al geheel had genomen, en of zij daarbij recht is overgestoken, zoals [eiseres] heeft gesteld, dan wel de bocht had afgesneden, zoals [gedaagde] heeft gesteld, is voor de beoordeling van de vraag of [eiseres] voorrang heeft verleend, niet van doorslaggevend belang. Uit de plaats van de aanrijding, enkele meters voorbij het kruisingsvlak, en het feit dat [eiseres] de kruising is opgereden zonder te stoppen, leidt de rechtbank af dat [eiseres] aan [gedaagde] geen vrije doorgang heeft verleend. In zoverre is sprake van een voorrangsfout van [eiseres].
Ten aanzien van de gereden snelheid
4.4 De politie Zuid-Holland-Zuid heeft in het eerdergenoemde proces-verbaal verkeersongevalsanalyse gesteld dat op basis van het sporenonderzoek de oorspronkelijk gereden snelheid van de personenauto van [gedaagde] bij benadering kan worden berekend op 64,4 km per uur. Voorts hebben betrokkenen en de getuigen mededelingen gedaan over de vermoedelijk gereden snelheid waarmee de auto van [gedaagde] voor de aanrijding heeft gereden.
[eiseres] heeft die snelheid geschat op 70 km per uur, getuige Roberto op 80 km per uur en getuige Franck op 100 km per uur. [gedaagde] daarentegen heeft aangegeven dat hij 50 à 60 km per uur heeft gereden en getuige Van den Hengel heeft verklaard dat de snelheidsmeter van de auto tussen de 60 en 70 km per uur aangaf.
4.5 De schattingen van partijen en de getuigen over de snelheid, lopen derhalve uiteen van 50 km tot 100 km per uur. [eiseres] en de getuigen Roberto en Franck maakten een schatting terwijl de auto hun tegemoet reed. Van den Hengel verklaart dat hij – kort voor het ongeval – de kilometerteller de snelheid heeft zien aangeven.
Tegenover de schatting van de snelheid op basis van het sporenonderzoek in het politierapport missen de schattingen van [eiseres] en van de getuigen Roberto en Franck deskundigheid. Daarom wordt aan de bevindingen van de politie, die in de lijn liggen van de waarneming van Van den Hengel, meer waarde toegekend. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [gedaagde] voor het ongeval met een snelheid van om en nabij 64,4 km per uur heeft gereden. [gedaagde] heeft derhalve de ter plaats maximaal toegestane snelheid met enkele kilometers per uur overschreden.
Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet gebleken dat de snelheid waarmee [gedaagde] reed, heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeluk. In dit verband hecht de rechtbank belang aan het rapport van de dienst Regionale Verkeersondersteuning (RVO) van de politie Zuid-Holland-Zuid. In dit rapport wordt geen verband gelegd tussen de snelheid waarmee [gedaagde] reed en de (on)mogelijkheid het ongeval te voorkomen. In het rapport is daarentegen gesteld – kort samengevat – dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden indien [eiseres] geen voorrangsfout had gemaakt, en naar alle waarschijnlijkheid evenmin (of met minder ernstige gevolgen) indien [gedaagde] niet was uitgeweken naar de andere weghelft.
Gelet op het hiervoor overwogene kan het namens [gedaagde] overgelegde rapport van schaderegelingsbureau SRB Rasenberg met conclusies ten aanzien van de waarschijnlijk gereden snelheid, buiten beschouwing blijven.
Ten aanzien van het gestelde onoplettende rijgedrag van [gedaagde]
4.6 Volgens [eiseres] zou [gedaagde] onvoldoende aandacht hebben gehad voor het verkeer waardoor hij haar pas zodanig laat heeft gezien dat hij in een schrikreactie naar links is uitgeweken. [gedaagde] zou zijn afgeleid doordat hij niet handsfree een telefoongesprek voerde, dan wel in druk gesprek was met zijn passagier.
4.7. Alleen getuige Roberto heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [gedaagde] voor het ongeval met zijn linkerhand niet handsfree aan het bellen was. Haar verklaring wordt niet bevestigd door een van de andere getuigen. Gelet op de verklaring van getuige Van den Hengel, aangevuld met de partijverklaring van [gedaagde] en gelet op de verklaring van getuige Franck waaruit volgt dat [gedaagde] zijn linkerhand aan het stuur had, is de verklaring van Roberto onvoldoende om te kunnen aannemen dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van art. 61 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het verbod voor een bestuurder van een motorvoertuig om een mobiele telefoon vast te houden.
4.8 Wel is komen vast te staan dat [gedaagde] voor het ongeval in gesprek gewikkeld was met zijn passagier. Het voeren van een al dan niet druk gesprek met een bijrijder kan, afhankelijk van de verkeerssituatie, als gevaarzettend gedrag worden beschouwd. Uit de omstandigheden van dit ongeval leidt de rechtbank echter af dat hiervan geen sprake is geweest. Hierbij is in aanmerking genomen dat [gedaagde] goed bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse en zich bewust was van het feit dat hij een voorrangskruising naderde waar een stopgebod gold. Er was sprake van helder zicht en er was geen ander verkeer in de onmiddellijke nabijheid. Uit de getuigenverklaring van Van den Hengel, aangevuld met de partij-verklaring van [gedaagde] blijkt voorts dat [gedaagde] wel tijdig attent was (gemaakt) op de nadering van [eiseres], maar – naar het oordeel van de rechtbank terecht – ervan uitging dat zij hem voorrang zou verlenen. Niet gebleken is daarom dat [gedaagde] door het gesprek met Van den Hengel daadwerkelijk zodanig was afgeleid dat hij daardoor het verkeer in gevaar bracht.
Ten aanzien van het ongeval op de linker weghelft
4.9 [gedaagde] is uitgeweken naar zijn linker weghelft. Hij reed aanvankelijk op zijn rechter weghelft. Uit de afgelegde verklaringen volgt dat het veranderen van weghelft een reactie is geweest van [gedaagde] op het rijgedrag van [eiseres]. Eerder is in dit vonnis vastgesteld dat [eiseres] een voorrangsfout maakte. [gedaagde]’ reactie daarop wordt gerechtvaardigd doordat hij deze voorrangsfout niet hoefde te verwachten en hij in een positie werd gebracht die om een onmiddellijke beslissing vroeg. De gedraging van [gedaagde], het uitwijken, is dus niet onrechtmatig.
4.10 Hetgeen hiervoor is overwogen brengt met zich dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. De overige stellingen van partijen kunnen onbesproken blijven.
4.11 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 2.260,= aan salaris van de procureur en € 251,= aan griffierecht;
Dit vonnis is gewezen door mrs. B.C. Vink, R.J. Verschoof, J.A.M.J. Janssen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 mei 2008.