ECLI:NL:RBDOR:2008:BD6638

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
9 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
69593 HAZA 07-2214
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Halk
  • Bouter
  • Eerdhuijzen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens misbruik van omstandigheden en onrechtmatig handelen door geestelijk leider van religieuze beweging

In deze zaak vorderde eiser schadevergoeding van gedaagde, de geestelijk leider van het Efraïm genootschap, omdat hij meende dat gedaagde misbruik had gemaakt van omstandigheden. Eiser, die een aanzienlijke som geld had geschonken aan het genootschap, stelde dat hij dit deed onder druk van gedaagde, die hem had doen geloven dat het einde van de wereld nabij was en dat hij zijn ziel moest redden door zijn bezittingen weg te geven. De rechtbank oordeelde dat gedaagde geen kerkgenootschap leidde en dat hij persoonlijk aansprakelijk was voor de schade die eiser had geleden door de schenkingen. De rechtbank concludeerde dat gedaagde misbruik van omstandigheden had gemaakt, omdat hij wist of had moeten begrijpen dat eiser onder bijzondere druk stond om de schenkingen te doen. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 227.532,65, verminderd met 25% eigen schuld, en een immateriële schadevergoeding van € 750,--. De rechtbank oordeelde verder dat gedaagde ook onrechtmatig had gehandeld door eiser in zijn eer en goede naam te schaden, wat door een strafrechter was vastgesteld. De kosten van de procedure werden toegewezen aan gedaagde, die als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 69593 / HA ZA 07-2214
vonnis van de meervoudige kamer van 9 juli 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te Dordrecht,
eiser,
procureur: mr. V.J. Groot,
tegen
[gedaagde],
wonende te Puttershoek,
gedaagde,
procureur: mr. L. Alberts.
Partijen worden hieronder aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
1. Het procesverloop
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- tussenvonnis van 11 juli 2007 en de daarin genoemde processtukken,
- proces-verbaal van comparitie van 13 november 2007 en de daarin genoemde stukken;
- proces-verbaal van comparitie van partijen van 22 mei 2008.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1 In 1996 nam [eiser], die toen een bloemenzaak in Noorden dreef, kennis van een door [gedaagde] geschreven boekje. [eiser] was geïnteresseerd in de godsdienstige ideeën in dit boekje en hij nam contact op met [gedaagde].
2.2 In 1997 heeft [gedaagde] de godsdienstige groepering genaamd het Efraïm genootschap opgericht. [gedaagde], die zich de profeet Elia noemt, voorspelde dat aan het eind van 2001 een uitverkoren groepje (“de bruid van Christus”) zou worden opgenomen in de hemel (verder wordt gesproken over “de opname”). Dit groepje moest in de visie van [gedaagde] “los komen van hun bezittingen”. [eiser] is toegetreden tot deze groepering.
2.3 In de periode van 1998 tot 2002 heeft [eiser] zijn bezittingen (zijn onderneming en zijn woning) te gelde gemaakt.
2.4 [eiser] heeft -voor zover thans van belang- per bank de volgende schenkingen aan het Efraïm genootschap gedaan:
datum: bedrag:
21 januari 2000 fl. 1.000,--
18 februari 2000 fl. 1.000,--
24 maart 2000 fl. 1.000,--
28 maart 2000 fl. 1.000,--
30 mei 2000 fl. 1.000,--
20 juli 2001 fl. 3.500,--
24 juli 2001 fl. 100.000,--
27 juli 2001 fl. 20.000,--
21 augustus 2001 fl. 100.000,--
14 september 2001 fl. 150.000,--
4 oktober 2001 fl. 150.000,--
9 november 2001 fl. 150.000,--
2.5 [eiser] heeft de volgende betalingen gedaan ten behoeve van het Efraïm genootschap:
29 oktober 2001 fl. 7.823,74 direct marketing (adressen)
fl. 24,70 idem
6 november 2001 fl. 15.488,15 Walter Werbung (Bremen)
7 november 2001 fl. 16.718,05 Dun & Bradstreet
2.6 Op verzoek van (o.a.) [eiser] is een voorlopig getuigenverhoor gehouden. Bij de verhoren, gehouden op 23 en 28 oktober 2003 en 25 maart 2004, zijn [eiser] en [gedaagde] aanwezig en vertegenwoordigd geweest. Als getuigen zijn achtereenvolgens gehoord: [gedaagde] (gedaagde), [getuige 1], [eiser] (eiser), [getuige 2], [gedaagde 3] en [getuige 4].
2.7 De meervoudige strafkamer in deze rechtbank heeft bij vonnis van 14 juli 2005, voor zover thans van belang, bewezen verklaard:
“dat [gedaagde] in de maand januari 2003 te Heinenoord, gemeente Binnenmaas, opzettelijk de eer en/of goede naam van [eiser] (…) heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel aan bezoekers van de website www.prophetelija.com –zakelijk weergegeven- medegedeeld (…) [eiser], een mannetje zo onbetrouwbaar dat hij terwijl hij in de leiding van de bruid was, er stiekem aan bezig was om de leden één voor één weg te lokken, omdat hij in zijn onpasselijk makende hoogmoed een eigen groep aan het vormen was (…).”
Het bewezenverklaarde is gekwalificeerd als smaad en [gedaagde] is strafbaar geoordeeld.
Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel ingesteld.
3. De vordering
3.1 [eiser] vorderde aanvankelijk bij dagvaarding, dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
wordt verklaard voor recht dat sprake is van
1. primair misbruik van omstandigheden;
2. subsidiair bedreiging;
3. meer subsidiair bedrog;
4. nog meer subsidiair te verklaren voor recht dat de schenking van [eiser] is gedaan onder ontbindende voorwaarde en dat deze ontbindende voorwaarde in vervulling is gegaan;
5. uiterst subsidiair dat wordt verklaard voor recht dat sprake is van een onrechtmatige daad;
6. de schenkingen door [eiser] aan [gedaagde] gedaan worden vernietigd met terugwerkende kracht;
7. wordt verklaard voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden materiële en immateriële schade, kosten en interessen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid;
8. [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiser] te betalen als immateriële schade wegens aantasting in de persoon een bedrag van € 750,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, de kosten van het voorlopig getuigenverhoor en de nakosten daaronder begrepen.
3.2 Ter zitting van 22 mei 2008 heeft [eiser] zijn eis als volgt gewijzigd:
[eiser] vordert thans dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. de schenkingen worden vernietigd primair op grond van misbruik van omstandigheden en subsidiair op grond van bedrog;
2. [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiser] te betalen als schade de door [eiser] gedane schenkingen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid;
3. [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiser] te betalen als immateriële schade wegens aantasting in de persoon een bedrag van € 750,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, de kosten van het voorlopig getuigenverhoor en de nakosten daaronder begrepen.
3.3 Aan de gewijzigde eis legt [eiser] het volgende ten grondslag.
Misbruik van omstandigheden en bedrog.
[eiser] heeft, naast de hiervoor onder 2.4 en 2.5 genoemde schenkingen ten behoeve van het Efraïm genootschap, de volgende opnames gedaan, welke bedragen zijn aangewend ten behoeve van het Efraïm genootschap:
19 februari 2001 fl. 12.000,--
26 juni 2001 fl. 8.000,--
Al deze schenkingen zijn door misbruik van omstandigheden tot stand gekomen. [eiser] heeft deze giften gedaan omdat [gedaagde] hem liet geloven dat hem ([eiser]) de “eeuwige duisternis” zou wachten als hij zijn bezit niet aan het genootschap zou schenken.
[gedaagde] geeft zich ten onrechte uit voor profeet, hetgeen als bedrog moet worden aangemerkt.
Onrechtmatig handelen [gedaagde].
[gedaagde] heeft [eiser] gehersenspoeld. Hij had [eiser] er van moeten weerhouden om zijn gehele vermogen aan het genootschap te schenken. De schade is gelijk aan de geschonken bedragen.
Voorts heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld op grond van hetgeen door de strafrechter bewezen is verklaard. [eiser] is in zijn eer en goede naam aangetast. In de strafzaak is aan de beledigde partijen, die op soortgelijke wijze door van [gedaagde] zijn bejegend, een vergoeding van € 750,-- toegekend.
4. Het verweer
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de kosten van het geding.
Hij voert als verweer het volgende aan.
a. [gedaagde] maakt bezwaar tegen de wijziging van eis; de vermindering van eis (intrekking van de sub 2 en 4 genoemde oorspronkelijke vorderingen) is akkoord, maar de nieuwe presentatie van de vordering betreft een forse eiswijziging. [gedaagde] heeft alleen de oorspronkelijke vordering sub 8 als een aparte hoofdvordering beschouwd.
b. Het Efraïm genootschap is aan te merken als een kerkgenootschap en zij bezit ingevolge art. 2:2 BW rechtspersoonlijkheid.
c. De onder 2.5 genoemde betalingen zijn niet als schenking aan te merken. [gedaagde] betwist dat de pinopnames zijn aangewend ten behoeve van het genootschap.
d. [eiser] heeft de schenkingen gedaan, omdat hij van zijn familie wilde loskomen. De opname van eind 2001 en het idee dat men los moest komen van eigendom heeft geen invloed gehad op de schenkingen. Losmaken van eigendom was overigens een geestelijke en persoonlijke kwestie.
e. [gedaagde] heeft niet onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. Als [gedaagde] toch aansprakelijk wordt gehouden, moet de eigen schuld van [eiser] mede in aanmerking genomen worden.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Eiswijziging
5.1.1 Zolang geen eindvonnis is gewezen, is [eiser] bevoegd zijn eis te wijzigen. Eisvermindering is altijd toegestaan, maar vermeerdering of verandering van de eis, waaronder begrepen de grondslag van de eis, mag niet in strijd zijn met de goede procesorde.
5.1.2 De oorspronkelijke eis heeft, evenals de gewijzigde eis, drie hoofdvorderingen: (1) de vorderingen die (op verschillende grondslagen) zien op de vernietiging van de schenkingen, (2) de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat met betrekking tot de schenkingen op grond van onrechtmatige daad van [gedaagde] en (3) de vordering tot schadevergoeding van € 750,-- op grond van onrechtmatige daad (smaad) van [gedaagde].
5.1.3 De gewijzigde eis is op dezelfde wijze ingericht als de oorspronkelijke vordering. Deze wijziging kan voor [gedaagde] geen verrassing zijn, waarop hij niet heeft kunnen reageren.
De oorspronkelijke vordering ging uit van een aparte schadestaatprocedure en thans concretiseert [eiser] de schade en begroot deze op de door hem geschonken bedragen. De geschonken bedragen zijn reeds in de dagvaarding (sub 22 en prod. 9) aan de orde gesteld, zodat [gedaagde] ook op deze wijziging voldoende heeft kunnen reageren.
5.1.4 Nu de wijziging van eis niet in strijd is met de goede procesorde, zal de onder 3.2. weergegeven vordering uitgangspunt zijn bij de beoordeling van deze zaak.
5.2 Efraïm genootschap
5.2.1 Een vordering tot vernietiging van rechtshandelingen moet worden ingesteld tegen hen die partij bij de rechtshandeling zijn (art. 3:51 lid 2 BW).
Indien juist is dat het Efraïm genootschap als een kerkgenootschap als bedoeld in art. 2:2 BW moet worden aangemerkt, bezit zij rechtspersoonlijkheid en dient [eiser] de vordering tot vernietiging van de schenkingen in te stellen tegen de rechtspersoon.
5.2.2 Vast staat dat het Efraïm genootschap een bepaalde gemeenschappelijke godsverering op de grondslag van de door [gedaagde] verkondigde boodschap ten doel stelt. Niet elke groepering die is gericht op godsverering is aan te merken als een kerkgenootschap. Er moet ook sprake zijn van een door eigen regels geregeerde organisatie ofwel een statuut, zo blijkt uit art 2:2 lid 2 BW. Ter comparitie (van 22 mei 2008) heeft [gedaagde] verklaard dat hijzelf geestelijk leider van het genootschap is en dat er geen echt statuut of reglement is, maar wel een bestuur zonder voorzitter. Bij gebreke van een kenbare organisatie kan het Efraïm genootschap niet als kerkgenootschap worden aangemerkt. Het genootschap bezit evenmin op nadere gronden rechtspersoonlijkheid.
5.2.3 [gedaagde] werpt zich op als de geestelijk leider van het genootschap. Daarnaast staat als onbestreden vast dat hij, samen met zijn zoon, gemachtigd is over de bankrekeningen van het genootschap te beschikken. [gedaagde] moet als de wederpartij van [eiser] worden aangemerkt ten aanzien van de schenkingen die [eiser] heeft gedaan. De vordering tot vernietiging van de schenkingen is dus terecht tegen [gedaagde] ingesteld.
5.3 Misbruik van omstandigheden
5.3.1 Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden (zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestesgesteldheid of onervarenheid) bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden (art. 3:44 lid 4 BW).
5.3.2 De rechtshandelingen waar het in deze zaak over gaat, zijn in 2000 en 2001 gedane schenkingen. Op 1 januari 2003 is titel 3 van boek 7 BW betreffende schenking in werking getreden. Voor deze zaak is van belang het bepaalde in art. 7:175 en 7:176 BW. Beide bepalingen hebben directe werking (art. 68a Ow NBW).
5.3.3 Een schenking wordt in art. 7:175 lid 1 BW als volgt gedefinieerd: een schenking is de overeenkomst om niet, die ertoe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt.
Vast staat dat de bedragen genoemd hiervoor onder 2.4 door [eiser] aan [gedaagde] zijn geschonken. De betalingen genoemd hiervoor onder 2.5 zijn, gelet op de hiervoor gegeven definitie eveneens als schenking aan te merken. Dit geldt ook als de bestellingen van het genootschap die op initiatief van [eiser] zijn gedaan.
Tegenover de betwisting door [gedaagde] heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat de opgenomen gelden (op 19 februari 2001 een bedrag van fl. 12.000,-- en op 26 juni 2001 een bedrag van fl. 8.000,--) aan het genootschap zijn geschonken. Ter zitting van 22 mei 2008 heeft [eiser] namelijk verklaard dat hij niet meer weet waaraan hij de opgenomen bedragen heeft besteed.
5.3.4 Ter bescherming van de schenker is de wetgever in art. 7:176 BW afgeweken van de in art. 150 Rv gegeven hoofdregel van bewijslastverdeling. De schenker dient voldoende gemotiveerd feiten te stellen die het oordeel kunnen dragen dat de schenking onder invloed van misbruik van omstandigheden is gedaan, opdat de begiftigde in staat wordt gesteld het bewijs van het tegendeel te leveren.
5.3.5 [eiser] stelt dat hij alle schenkingen (nog van belang zijn de onder 2.4 en 2.5 genoemde schenkingen) heeft gedaan voor het behoud van zijn ziel. Hij geloofde de leer van [gedaagde] dat hij vóór de opname, die eind 2001 zou plaatsvinden, zijn zaken in orde moest hebben. Daaronder verstond [eiser] het te gelde maken van zijn bezitting en het schenken van de opbrengst aan het genootschap.
De onder 2.4 en 2.5 genoemde schenkingen volgen elkaar sneller op en worden groter naarmate de verwachte datum van opname (november 2001) nadert. [eiser] heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat hij deze schenkingen heeft gedaan onder invloed van de door [gedaagde] verkondigde leer.
5.3.6 Op [gedaagde] rust de bewijslast van zijn stelling dat de schenkingen niet zijn gedaan door misbruik van omstandigheden. In dit verband stelt hij dat [eiser] los wilde komen van zijn familie. Er heeft in 2003/2004 een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Ter zitting van 22 mei 2008 is aan partijen gevraagd of zij op enig punt bewijs wilden aanbieden. De zitting is geschorst en na hervatting van de zaak hebben partijen medegedeeld dat geen van hen op enig punt bewijs aanbiedt. Aan [gedaagde] zal ambtshalve geen bewijs worden opgedragen. Terzijde wordt nog opgemerkt dat niet valt in te zien, waarom [eiser] van zijn familie los zou kunnen komen door vrijwel zijn gehele vermogen weg te geven.
5.3.7 [gedaagde] heeft misbruik gemaakt van omstandigheden door deze schenkingen, die zijn gedaan onder de hiervoor omschreven omstandigheden, te accepteren. [gedaagde] begreep of had moeten begrijpen dat [eiser] werd bewogen deze giften te doen omdat hij meende dat dit nodig was voor de zgn. opname die eind 2001 zou plaatsvinden. In dit verband is nog van belang dat [gedaagde] zelf ter comparitie (van 22 mei 2008) heeft verklaard dat hij [eiser] heeft gewaarschuwd niet alles weg te geven, maar dat hij niettemin alles heeft geaccepteerd. [gedaagde] begreep dus dat hij [eiser] er van moest weerhouden (vrijwel) zijn gehele vermogen weg te geven.
Het onder 3.2 sub 1. primair gevorderde wordt toegewezen. Aan beoordeling van het (subsidiair) gestelde bedrog wordt niet toegekomen. Door de vernietiging van de schenkingen ontstaat in beginsel een verplichting tot terugbetaling (art. 3:53 ev BW). [eiser] vordert echter op deze grond geen terugbetaling.
5.4 Onrechtmatig handelen (met betrekking tot schenkingen)
5.4.1 Hiervoor is overwogen dat [gedaagde] misbruik heeft gemaakt van omstandigheden bij het aannemen van de hier bedoelde schenkingen. Aldus heeft hij gehandeld in strijd met een wettelijke plicht die volgt uit de tekst van art. 3:44 lid 4 BW, hetgeen ook onrechtmatig als bedoeld in art. 6:162 BW. [gedaagde] is in beginsel gehouden de schade die [eiser] daardoor lijdt te vergoeden.
5.4.2 [gedaagde] voert aan dat de schenkingen geheel of mede gevolg zijn van aan [eiser] toe te rekenen omstandigheden. In dit verband wijst hij er op, dat [eiser] de adviezen van (o.a.) zijn belastingadviseur Stout willens en wetens naast zich neer heeft gelegd.
5.4.3 Het is in de eerste plaats [gedaagde] die een zwaar verwijt treft. Het had op zijn weg gelegen [eiser] er van te weerhouden vrijwel zijn gehele vermogen weg te geven. Als geestelijk leider van het genootschap was hij daartoe de aangewezen persoon. Hij had eenvoudig van de schenkingen kunnen afzien of deze terugstorten. Dit heeft hij echter niet gedaan.
Anderzijds had van [eiser] verwacht mogen worden dat hij naar de adviezen van zijn belastingadviseur had geluisterd en een minder groot deel van zijn vermogen had geschonken aan het genootschap van [gedaagde]. Anders dan [gedaagde] aanvoert, is het van ondergeschikt belang of [eiser] wist waaraan het geld door [gedaagde] is besteed en of deze besteding zijn instemming had. Het gaat er om dat de schenkingen zijn gedaan onder invloed van de door [gedaagde] gepredikte opname.
Gelet op de grote invloed die [gedaagde] op [eiser] had acht de rechtbank het redelijk dat [gedaagde] het grootste deel (75 %) van de schade draagt en dat aan [eiser] een kleiner deel (25 %) wordt toegerekend. In zoverre zal de vordering onder 3.2 sub 2 worden toegewezen.
5.4.4 De schade die [eiser] lijdt wordt begroot op de bedragen die hij door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] heeft geschonken. Dit betreft de bedragen genoemd onder 2.4 en 2.5 derhalve in totaal fl. 718.554,64. [eiser] heeft als getuige verklaard dat reeds fl. 50.000,-- aan hem is terugbetaald. Dit bedrag strekt in mindering op de hiervoor genoemde schenkingen. Gelet op de hiervoor gegeven toerekening blijft een bedrag van fl. 167.138,66 voor rekening van [eiser] en wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van fl. 501.415,98 (ofwel € 227.532,65).
5.4.5 [eiser] stelt niet wanneer de vordering opeisbaar is geworden. De wettelijke rente vanaf de dagvaarding is echter niet betwist, zodat de wettelijke rente vanaf 27 maart 2007 zal worden toegewezen.
5.5 Onrechtmatig handelen (met betrekking tot smaad)
5.5.1 Hetgeen de strafrechter bewezen heeft verklaard in de strafprocedure (zie hiervoor onder 2.7) levert dwingend bewijs op in deze procedure. [gedaagde] heeft te kennen gegeven tegen de bewezen verklaarde feiten in het strafvonnis geen bewijs te willen leveren. Vast staat derhalve dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan smaad en aldus onrechtmatig heeft gehandeld.
5.5.2 Immateriële schade is alleen toewijsbaar als de wet hiervoor recht geeft (art. 6:95 BW). Art. 6:106 BW bepaalt dat de benadeelde, die in zijn eer of goede naam is aangetast, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Op grond van het strafvonnis staat vast dat [gedaagde] opzettelijk de eer en/of goede naam van [eiser] heeft aangerand.
5.5.3 [gedaagde] heeft niet betwist dat een bedrag van € 750,-- een billijke schadevergoeding is, zodat dit bedrag wordt toegewezen.
5.5.4. [eiser] stelt niet wanneer de vordering opeisbaar is geworden. De wettelijke rente vanaf de dagvaarding is echter niet betwist, zodat de wettelijke rente vanaf 27 maart 2007 zal worden toegewezen.
5.6 Proceskosten
[gedaagde] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.
De comparitie van partijen van 13 november 2007 is door toedoen van [eiser] voortijdig beëindigd. De kosten van deze comparitie dienen door [eiser] gedragen te worden.
Voor het voorlopig getuigenverhoor is één punt procureurssalaris toegekend.
De door [eiser] gevorderde nakosten worden afgewezen aangezien deze vordering niet is gebaseerd op de wet.
6. De beslissing
De rechtbank:
vernietigt de schenkingen (genoemd onder 2.4 en 2.5 hiervoor) op grond van misbruik van omstandigheden;
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen € 227.532,65 + € 750,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2007;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] bepaald op
€ 6.000,-- aan salaris van de procureur (3 punten à € 2.000,--),
€ 70,85 aan dagvaardingskosten,
€ 188,25 aan in debet gesteld griffierecht, en
€ 62,75 aan eigen bijdrage griffierecht,
derhalve € 6.321,85 in totaal, welk bedrag ingevolge artikel 243 Rv dient te worden voldaan aan de griffier van de rechtbank Dordrecht;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de comparitie van partijen van 13 november 2007, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 2.000,-- aan salaris van de procureur (1 punt à € 2.000,--) en nihil aan verschotten;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Halk, Bouter en Eerdhuijzen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 9 juli 2008.