3. De vordering
3.1 Careyn vordert, uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van een voorlopige voorziening:
i. De Gemeenten te gebieden de aanbestedingsprocedure voor alle percelen te staken en gestaakt te houden;
ii. De Gemeenten te verbieden gevolg te geven aan het (voorlopige) resultaat van deze aanbestedingsprocedure door de opdracht uit te besteden door middel van raamovereenkomst(en) met een andere inschrijver(s) of zo de raamovereenkomst(en) met deze strekking reeds is c.q. zijn gesloten, de Gemeenten te gebieden deze te ontbinden althans op te zeggen althans daar geen verdere uitvoering aan te geven;
iii. De Gemeenten te gebieden om, indien zij de opdracht nog steeds wensen uit te besteden, dat, met inachtneming van het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis, op zodanige wijze te doen dat niet gehandeld wordt in strijd met de (mede aan het aanbestedingsrecht) ten grondslag liggende beginselen van transparantie, gelijkheid en objectiviteit, alsmede met de overige op de gunning van toepassing zijnde regelgeving, althans zodanige voorzieningen te treffen als passend wordt geacht;
iv. Een en ander op straffe van een door de Gemeenten te verbeuren dwangsom van € 100.000,-- per dag met een maximum van € 2.000.000,-- althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, in geval de Gemeenten geen gevolg geven aan een van deze verboden of geboden, en met veroordeling van de Gemeenten in de kosten van deze procedure, zulks met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van 14 dagen na de datum van het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis, en met verklaring dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
3.2 Careyn is van mening dat de aanbesteding ondeugdelijk is en in strijd met de Europese aanbestedingsregels- en beginselen c.q. de beginselen van behoorlijk bestuur. De Gemeenten hebben onrechtmatig jegens Careyn gehandeld door geen gevolg te geven aan de meerdere malen door haar geuite bezwaren tegen de maximum tarieven en haar vervolgens uit te sluiten van deelname.
3.3 Careyn kan zich met de hoogte van de maximum uurtarieven niet verenigen, omdat deze naar haar mening niet marktconform, onredelijk en disproportioneel zijn. Levering van hulp bij het huishouden tegen de gehanteerde maximumtarieven lijdt tot substantiële verliezen omdat de gemaximeerde prijs beneden de kostprijs ligt voor een reguliere thuiszorgorganisatie waarin medewerkers in het algemeen al geruime tijd in dienst zijn en derhalve het maximum van de CAO salarisschaal hebben bereikt.
3.4 Op basis van een door Careyn gemaakte berekening bedragen de directe personeelskosten per productief uur voor Hbh1 € 19,06, voor Hbh2 € 24,31 en voor Hbh3 € 25,32. Dat betekent dat de personeelskosten voor Hbh1 en Hbh2 boven het maximum uurtarief liggen en dat de personeelskosten voor Hbh3 € 0,58 onder het maximum uurtarief zijn gelegen. Indien tevens rekening wordt gehouden met indirecte en overheadkosten, liggen alle uurtarieven boven de maximum uurtarieven zoals genoemd in het PvE. Met andere woorden: de maximum uurtarieven liggen onder de door Careyn berekende kostprijs. Door geen adequate berekening aan de gehanteerde maximumtarieven ten grondslag te leggen, hebben de Gemeenten naar de mening van Careyn gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
3.5 Voorts stelt Careyn zich op het standpunt dat het PvE innerlijk tegenstrijdig is en discriminerend voor bestaande thuiszorginstellingen. Enerzijds schrijft het PvE voor dat de CAO voor de Thuiszorg dient te worden gehanteerd voor medewerkers die de genoemde diensten verlenen, anderzijds is de genoemde tariefstelling niet kostendekkend, mede gelet op de eis dat de geleverde diensten van hoge kwaliteit moeten zijn.
3.6 Tevens wijst Careyn op artikel 56 BAO waarin is bepaald dat wanneer sprake is van abnormaal lage inschrijvingen de aanbestedende dienst inschrijvers schriftelijk om een verduidelijking over de samenstelling van de desbetreffende inschrijving verzoekt voordat zij deze kan afwijzen. Careyn is van mening dat sprake is van abnormaal lage inschrijvingen, omdat inschrijvingen beneden de kostprijs niet serieus kunnen worden genomen. Door geen acht te slaan op de consequenties van dergelijke inschrijvingen, zoals dreigende faillissementen bij de thuiszorginstellingen met alle gevolgen van dien, handelen de Gemeenten in strijd met hun verantwoordelijkheid om op grond van de Wmo zorg te dragen voor voldoende voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning c.q. huishoudelijke verzorging.
3.7 Ten slotte is Careyn van mening dat de Gemeenten met de voorgeschreven maximum tarieven een oneigenlijk gunningcriterium hebben gehanteerd, omdat de betekenis van het gunningcriterium “prijs” tot nihil wordt gereduceerd.
3.8 De aanbestedingsprocedure dient gestaakt te worden omdat deze gebrekkig is, terwijl de maximumtarieven ongeldig zijn, hetgeen de nietigheid van de ongeldigverklaring van de inschrijving van Careyn en het voorlopige gunningbesluit met zich meebrengt.