ECLI:NL:RBDOR:2008:BG3517

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
25 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB-08-959
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.C. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake bijzondere bijstand voor energielevering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Dordrecht op 25 september 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die bijzondere bijstand had aangevraagd voor haar schuld bij Eneco. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster in het verleden onvoldoende verantwoordelijkheid heeft getoond voor haar financiële situatie, wat heeft geleid tot een aanzienlijke schuld aan Eneco. Desondanks oordeelde de voorzieningenrechter dat de belangen van de minderjarige kinderen van verzoekster niet voldoende in acht zijn genomen door de verwerende partij, de bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden, in hun besluit van 14 juli 2008 om de aanvraag voor bijzondere bijstand af te wijzen.

De voorzieningenrechter verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd vastgesteld dat zeer dringende redenen in de zin van de Wet werk en bijstand (WWB) ook betrekking hebben op de situatie van minderjarige kinderen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwezigheid van gas en elektriciteit in de woning van verzoekster, waar vier minderjarige kinderen wonen, een zeer dringende reden vormt voor het verlenen van bijzondere bijstand. De voorzieningenrechter heeft de verwerende partij opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak een beslissing op bezwaar te nemen, en heeft tevens de proceskosten van verzoekster toegewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van de basisbehoeften van minderjarige kinderen en de noodzaak voor overheidsinstanties om deze belangen in hun besluitvorming te integreren. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de kosten van de procedure, die verzoekster heeft moeten maken, door de verwerende partij vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/959
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[naam verzoekster], wonende te Dordrecht, verzoekster,
gemachtigde: mr. A.J.J. Fraanje, advocaat te Dordrecht,
tegen
de bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden, verweerster,
gemachtigde: [naam gemachtigde], werkzaam bij de Sociale Dienst Drechsteden.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerster heeft bij besluit van 14 juli 2008 de aanvraag van verzoekster om bijzondere bijstand afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij faxbericht van 15 augustus 2008 bezwaar gemaakt bij verweerster.
Bij brief van 18 augustus 2008 heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 11 september 2008 ter zitting behandeld.
Verzoekster is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerster is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) heeft geen recht op bijstand degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Ingevolge artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB, voor zover hier van belang, kan het college, in afwijking van artikel 13, eerste lid, onderdeel f, bijzondere bijstand verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan.
2.2. Verweerder heeft de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen, omdat als algemene regel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor schulden die zijn ontstaan in de periode dat een persoon beschikte over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Verzoekster ontvangt een bijstandsuitkering vanaf 3 juli 2000. De schulden aan Eneco zijn ontstaan in de jaren 2005 tot 2007. In de visie van verweerder zijn er geen zeer dringende redenen om van de algemene regel af te wijken. Verzoekster heeft naar de mening van verweerder onvoldoende besef van verantwoordelijkheid getoond voor de voorziening in het bestaan, door schulden aan te gaan en daarbij diverse malen betalingsregelingen af te breken. Haar verzoek om schuldsanering is door het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage afgewezen, omdat verzoekster niet te goeder trouw werd geacht bij het aangaan van enkele schulden. Ook is verzoekster met de politie in aanraking geweest. Er bestaat geen garantie dat verzoekster in de toekomst aan haar betalingsverplichtingen zal voldoen. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat er geen sprake is van spoedeisend belang, omdat verzoekster al sinds augustus 2007 is afgesloten van de levering van gas en elektriciteit.
Verzoekster heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor haar schuld bij Eneco ter hoogte van thans EUR 4970,84,-. Verzoekster heeft aangevoerd dat er sprake is van zeer dringende redenen op grond waarvan bijstand voor haar schulden zou moeten worden verleend. In het gezin verblijven vier minderjarige kinderen in de leeftijd van 2 tot 11 jaar. Zij zijn al sinds augustus 2007 in deze woning verstoken van gas en elektriciteit. Er is sprake van behoeftige en kommervolle omstandigheden, die schadelijk kunnen zijn voor het opgroeien en het opvoeden van de kinderen. Verweerder heeft in strijd met de artikelen 3, eerste en tweede lid, en artikel 27, derde lid, van het Internationaal Verdrag voor de rechten van het kind (hierna: IVRK), geen rekening gehouden met de belangen van de kinderen. In de huidige situatie blijft verzoekster nog geruime tijd verstoken van gas en elektriciteit, omdat zij een bedrag van EUR 207,-- per maand afbetaalt en de aansluiting pas wordt hersteld als de hele schuld is afbetaald. Verder heeft verzoekster ingestemd met een vrijwillig beschermingsbewind. Als zij een jaar lang aan haar verplichtingen voldoet, wordt een nieuwe aanvraag gedaan op basis van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (hierna: WSNP). Zij heeft dan ook alle mogelijkheden die zij had, benut om haar financiële situatie op orde te krijgen.
2.3 Beoordeling
Gelet op de situatie waarin verzoekster zich met haar gezin bevindt, heeft het verzoek spoedeisend belang. De enkele omstandigheid dat deze situatie al geruime tijd bestaat, is onvoldoende om geen spoedeisend belang aan te nemen, ook omdat niet is gebleken dat op andere wijze, bijvoorbeeld door opvang elders, wordt voorzien in de behoefte aan verwarming en verlichting. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat, gelet op het jaargetijde, het belang van verlichting en verwarming evident is.
Niet in geschil is dat er voor verzoekster geen sprake is van een voorliggende voorziening, nu haar verzoek op basis van de WSNP is afgewezen. Deze afwijzing is bij arrest van 10 juni 2008 van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage bevestigd en er is geen andere mogelijkheid om de schuld aan het energiebedrijf snel af te lossen.
Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel van verzoekster in het verleden tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft getoond door lichtvaardig allerlei betalingsverplichtingen aan te gaan en afbetalingsregelingen stop te zetten. Daardoor is onder meer de schuld bij de Eneco ontstaan. Dit gegeven kan echter de beschikking van 14 juli 2008 niet dragen.
De Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) heeft in diverse uitspraken (onder andere van 24 januari 2006, LJN AV0197) bepaald dat het begrip zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, WWB ten aanzien van minderjarige kinderen moet worden uitgelegd conform het bepaalde in de artikelen 3, eerste en tweede lid, en artikel 27, derde lid, van het IVRK. Gelet op de overeenkomsten in de bewoordingen van artikel 16, eerste lid, en in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een andersluidend oordeel ten aanzien van het bepaalde in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB.
Ter zitting heeft verweerder terecht erkend dat onder de huisvesting, bedoeld in artikel 27, derde lid van het IVRK, ook de energievoorziening valt. Reeds gelet hierop heeft verweerder in het besluit van 14 juli 2008 ten onrechte de belangen van de minderjarige kinderen van verzoekster buiten beschouwing gelaten.
Nu verzoekster (al geruime tijd) is afgesloten van energielevering, is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake van zeer dringende redenen. Steun voor dit oordeel vindt de voorzieningenrechter in de uitspraak van de CRvB van 23 januari 2008 (LJN BC4069). Uit deze uitspraak blijkt dat de CRvB zich geheel achter de uitspraak van de rechtbank Maastricht (uitspraak van 14 december 2006, Awb 06/1685, niet gepubliceerd) heeft gesteld voor zover daarin overwegingen waren opgenomen omtrent de (in het verleden) in die zaak verleende bijzondere bijstand ter delging van energieschulden. Nu in die zaak sprake was van afsluiting van de energielevering, stelde de rechtbank daaromtrent vast dat in dat geval sprake is geweest van zeer dringende redenen. Ter voorlichting van partijen is deze uitspraak aangehecht.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat de gevraagde voorziening, inhoudende dat verweerder hangende bezwaar bijstand dient te verlenen, al dan niet in de vorm van een geldlening, het karakter van een voorlopige voorziening te buiten. Hierdoor zou een feitelijk onomkeerbare situatie ontstaan. Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding, gelet op het spoedeisend belang, om te bepalen dat verweerder een beslissing op bezwaar neemt binnen vier weken na verzending van deze uitspraak. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de gemachtigde ter zitting heeft verklaard af te zien van het recht in bezwaar gehoord te worden. Bij de te nemen beslissing op bezwaar kan verweerder ook bezien of en in hoeverre toepassing kan worden gegeven aan artikel 48 van de WWB.
Tot slot ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in deze procedure redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden begroot op EUR 644,-- ( 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van EUR 322,- ) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoeker nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
De uitkomst in het geschil geeft de voorzieningenrechter tevens aanleiding om op de voet van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat het openbaar lichaam Drechtsteden het door verzoeker ten behoeve van de voorlopige voorziening betaalde griffierecht moet vergoeden.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht,
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat verweerder wordt opgedragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op bezwaar te nemen;
-wijst het verzoek voor het overige af;
-bepaalt dat het openbaar lichaam Drechtsteden het door verzoekster betaalde griffierecht, te weten in totaal EUR 39,-- vergoedt;
-veroordeelt verweerster in de proceskosten die verzoekster in verband met de behandeling van dit beroep en het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op EUR 644,-- ter zake van door een derde verleende rechtsbijstand;
-wijst het openbaar lichaam Drechtsteden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan verzoekster moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, voorzieningenrechter,
en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 25 september 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.