ECLI:NL:RBDOR:2008:BI8648

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
9 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1178
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.A.C. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening inzake opschorting van bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht op 9 december 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) betwistte. Verweerster, de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden, had de uitkering van verzoeker opgeschort op 1 juni 2008, omdat verzoeker niet tijdig de gevraagde informatie had verstrekt. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze opschorting en stelde dat hij niet in zijn woning aan [adres] verbleef, maar dat er tijdelijk Poolse personen in zijn woning verbleven zonder dat hij daar financiële voordelen uit ontving. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerster niet voldoende bewijs had geleverd dat verzoeker inkomsten ontving uit de aanwezigheid van de Poolse personen in zijn woning. Bovendien was er twijfel over de communicatie met de Poolse personen, aangezien de sociaal rechercheurs en de wijkagent niet voldoende Duits spraken om de vragen duidelijk te formuleren. Verzoeker had ook verzocht om gehoord te worden, maar dit was hem geweigerd, wat de voorzieningenrechter als een schending van de zorgvuldigheid beschouwde. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grondslag was voor de intrekking van de uitkering en dat verzoeker recht had op voorschotten ter hoogte van de bijstandsnorm tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerster veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op € 644,-- werden begroot. De voorzieningenrechter bepaalde dat het openbaar lichaam Drechtsteden het door verzoeker betaalde griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/1178
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[XXX], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. B.A. Fijma, advocaat te Zwijndrecht,
tegen
De Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden, verweerster,
gemachtigde: M. Euser, werkzaam bij de Sociale Dienst Drechtsteden.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerster heeft bij besluit van 25 juni 2008 de uitkering van verzoeker op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) opgeschort met ingang van 1 juni 2008.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij faxbericht van 3 juli 2008 bezwaar gemaakt bij verweerster.
Verweerster heeft bij besluit van 16 juli 2008 de uitkering van verzoeker ingetrokken met ingang van 1 juni 2008.
Tegen dit besluit heeft verzoeker faxbericht van 29 juli 2008 bezwaar gemaakt bij verweerster.
Bij brief van 9 oktober 2008 heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 7 november 2008 ter zitting behandeld.
Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [XXX]
Verweerster is verschenen bij gemachtigde.
De zitting is geschorst in afwachting van nadere stukken van verweerster. Verweerster heeft nadere stukken ingediend. Verzoeker heeft een reactie op deze stukken ingediend. Nadat beide partijen daarvoor toestemming hebben gegeven is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 11, eerste lid van de WWB heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken, niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB, doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Ingevolge artikel 54, vierde lid van de WWB, kan het college na het verstrijken van de termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn.
2.2. Verweerster heeft de bestreden besluiten gebaseerd op een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering. Bij een politiecontrole van 10 mei 2008 werden in de woning van verzoeker vijf Polen aangetroffen. In verband hiermee hebben twee sociaal rechercheurs op dinsdag 17 juni 2008 met de buurtagent een controle verricht op het [adres] te [woonplaats]. Voorafgaand aan de controle werden voor de flat twee Poolse auto's aangetroffen. In de woning werden drie Poolse mannen en een Poolse vrouw aangetroffen. Verzoeker en de medebewoner werden niet aangetroffen. De Poolse personen hebben volgens het verslag van verweerster verklaard een drietal kamers te huren en alles in de woning te mogen gebruiken. Er is geen huurcontract opgesteld en men betaalt € 125,- per persoon per maand aan verzoeker. Er wordt geen betalingsbewijs ontvangen. Voorts twijfelt verweerster aan de woon- en verblijfplaats van verzoeker. Bij verweerster bestaat het vermoeden dat verzoeker woonachtig is bij zijn ex-vrouw te [woonplaats].
Na de zitting heeft verweerster een rapport overgelegd van [XXX] brigadier van politie. Deze heeft verklaard dat hij, samen met twee rapporteurs, een huisbezoek heeft afgelegd in de woning van verzoeker, waarbij hij bovengenoemde constateringen heeft gedaan.
In het besluit tot opschorting zijn de volgende gegevens gevraagd:
- een overzicht van alle personen met hun volledige personalia, welke op dit moment en/of in het verleden woonruimte cq kamers bij u huren en/of hebben gehuurd;
- een overzicht van de door deze personen betaalde huur;
- afschriften van de desbetreffende verhuur en/of onderhuurcontracten;
- afschriften van betalingsbewijzen en/of kwitanties van ontvangen huur;
- verklaring van de Woningstichting met toestemming voor de onderhuur.
Blijkens het dossier van verweerster heeft verzoeker op 26 juni 2008 contact opgenomen en gevraagd om een gesprek. Hem is meegedeeld dat hij eerst de gevraagde gegevens in diende te leveren, alvorens een gesprek kon plaatsvinden. Vervolgens is het bestreden besluit van 16 juli 2008 genomen.
2.3. Verzoeker kan zich met de bestreden besluiten niet verenigen. Hij ontkent dat hij in de periode mei-juni 2008 niet in zijn woning aan [adres] te [woonplaats] gewoond zou hebben en dat hij bij zijn (ex)vrouw zou hebben gewoond. Tijdens zijn verblijf in het buitenland heeft de medebewoner van verzoeker, de heer [XXX], toegestaan dat een Pools echtpaar tijdelijk in de woning verbleef en wel met ingang van 1 mei 2008. Bij zijn terugkeer uit het buitenland is verzoeker akkoord gegaan met het tijdelijk verblijf van het genoemde Poolse echtpaar in de woning. De afspraak was dat het Poolse echtpaar om niet in de woning mocht verblijven en dat, in ruil daarvoor, de heer [XXX] en verzoeker ook een zekere tijd om niet in Polen zouden mogen verblijven. De andere, tijdens het huisbezoek aangetroffen Polen kent verzoeker niet. Kennelijk waren zij op bezoek. Verzoeker ontkent dat hij kamers in zijn huis aan Polen heeft onderverhuurd of daarvoor toestemming zou hebben verleend en dat hij uit hoofde daarvan gelden zou hebben ontvangen. Verzoeker heeft zijn inlichtingenverplichting niet geschonden. Nu er geen financiële relatie bestaat tussen verzoeker en derden met betrekking tot de onderhuur van de woning, kon verzoeker daarover ook geen stukken overleggen. Hij heeft bovenstaand verweer binnen de hersteltermijn aan verweerster kenbaar gemaakt. De bevindingen in de rapportages van de Sociale Dienst worden betwist, nu de sociaal rechercheur en de wijkagent geen tolken Pools zijn. Hun kennis van de Engelse en Duitse taal is onbekend. In reactie op de door verweerster ingezonden rapportage heeft verzoeker gesteld dat de rapportage van [de brigadier van de politie XXX] niet is opgemaakt op ambtseed of ambtsbelofte. Voorts worden daarin de verklaringen van de Poolse personen weergegeven, zonder dat deze zijn ondertekend door deze personen. Bedoelde Poolse personen spreken volgens verzoeker nauwelijks Engels of Duits, laat staan Nederlands. Zij konden de strekking en de diepgang van de gestelde vragen niet begrijpen. Verzoeker betwist de juistheid van de door de Poolse personen afgelegde verklaringen. Nu verzoeker niet door verweerster is gehoord, zijn de bestreden besluiten onzorgvuldig.
2.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De aanwezigheid, al dan niet tijdelijk, van derden in de woning die als hoofdverblijf voor een bijstandsgerechtigde geldt, is een omstandigheid die van belang is bij de beoordeling van het recht op bijstand. Uit de verklaring van verzoeker blijkt dat, nu hij erkent dat er in de periode mei en juni 2008 personen van Poolse nationaliteit in zijn woning verbleven, hij zijn inlichtingenverplichting geschonden heeft. Hij heeft immers niet uit eigen beweging mededeling gedaan van de aanwezigheid van deze personen in zijn woning, terwijl hij redelijkerwijs kon weten dat dit verblijf van belang was voor zijn recht op bijstand. Daarbij is niet van belang of verzoeker al dan niet de initiatiefnemer was van het verblijf van de Polen in zijn woning. Nu deze omstandigheid aan verweerster gebleken is, mocht verweerster vragen aan verzoeker om nadere inlichtingen te verschaffen teneinde zijn recht op bijstand te kunnen beoordelen. In zoverre heeft verweerster terecht de uitkering van verzoeker opgeschort en hem gevraagd nadere informatie te verstrekken.
Verweerster heeft de gevraagde nadere informatie volledig gebaseerd op de bevindingen van de sociaal rechercheurs en de wijkagent [XXX]. De sociaal rechercheurs hebben van hun bevindingen geen ambtsedig proces-verbaal opgemaakt. De door [XXX] opgemaakte rapportage is evenmin op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder meer in de uitspraak van 6 maart 2007, LJN BA0375) ligt bij belastende besluiten, als onderhavige besluiten ook zijn, de bewijslast bij het bestuursorgaan. Uit de opgemaakte rapportage blijkt niet in welke taal de Poolse personen op 17 juni 2008 gehoord zijn. Wel blijkt uit de rapportage dat tijdens het eerdere bezoek van [XXX] aan de woning van verzoeker met de toen aangetroffen personen in de Duitse taal gecommuniceerd is. Niet blijkt dat [XXX] of de sociaal rechercheurs voldoende Duits spraken om hun vragen voldoende duidelijk te formuleren. Evenmin blijkt of de ondervraagde personen voldoende Duits of een andere taal beheersten om de gestelde vragen te beantwoorden. De door deze personen afgelegde verklaringen zijn niet in het Pools, Duits of in een andere taal opgeschreven en zijn evenmin door de ondervraagde personen ondertekend. Nu de rapportages evenmin op ambtseed opgemaakt zijn, en verzoeker de bevindingen in de rapportages voor wat betreft de door hem ontvangen huur, direct betwist heeft en daarbij ook heeft aangegeven dat de Poolse personen nauwelijks Duits spraken, heeft verweerster niet aannemelijk gemaakt dat verzoeker uit het verblijf van de Poolse personen in zijn woning, inkomsten ontvangen heeft. Evenmin is om dezelfde redenen aannemelijk gemaakt dat verzoeker niet verbleef op het door hem opgegeven adres.
Nu verzoeker na het besluit tot opschorting gevraagd heeft om gehoord te worden, en hem dit geweigerd is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet gebleken is dat verzoeker met zijn schrijven van 3 juli 2008 het bovengenoemde verzuim niet hersteld heeft. Er bestond derhalve geen grondslag om de uitkering in te trekken op grond van het bepaalde in artikel 54, vierde lid, van de WWB.
Gelet hierop heeft het bezwaar redelijke kans van slagen en dient de voorlopige voorziening te worden toegewezen. Aan verzoeker dient met ingang van de datum van het verzoek om voorlopige voorziening voorschotten te worden betaald ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm, tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in deze procedure redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden begroot op € 644,-- ( 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- ) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoeker nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
De uitkomst in het geschil geeft de voorzieningenrechter tevens aanleiding om op de voet van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat het openbaar lichaam Drechtsteden het door verzoeker ten behoeve van de voorlopige voorziening betaalde griffierecht moet vergoeden.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat verweerster wordt opgedragen verzoeker met ingang van 9 oktober 2008 voorschotten te verstrekken ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm tot zes weken na het besluit op bezwaar;
- bepaalt dat het openbaar lichaam Drechtsteden het door verzoeker betaalde griffierecht, te weten in totaal € 39,-- vergoedt;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van dit beroep en het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,-- ter zake van door een derde verleende rechtsbijstand;
- wijst het openbaar lichaam Drechtsteden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.