ECLI:NL:RBDOR:2009:BH4367

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
19 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
216687 CV EXPL 08-4202
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van provisie en vakantiegeld in arbeidsovereenkomst met bonusregeling

In deze zaak vordert eiser, [eisende partij], van gedaagde, De Hypotheker Zwijndrecht, betaling van een bedrag van € 16.393,18 bruto, dat onder andere bestaat uit vakantiegeld, niet genoten vakantiedagen, een 13e maand en provisie over de jaren 2007 en 2008. Eiser stelt dat er een bonusregeling is afgesproken van 3,5% van de kantooromzet, die van toepassing zou zijn vanaf 2006. Gedaagde betwist deze regeling en stelt dat eiser niet heeft ingestemd met een nieuwe regeling, waardoor de oude regeling van toepassing blijft. De kantonrechter heeft eiser belast met de bewijslast van zijn vordering, maar eiser is er niet in geslaagd om het bewijs te leveren dat de bonusregeling ook na 2006 van toepassing was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van eiser met betrekking tot vakantiegeld, niet genoten vakantiedagen en de 13e maand door gedaagde zijn erkend. Echter, de vordering tot betaling van provisie is afgewezen omdat eiser niet heeft kunnen aantonen dat de bonusregeling ook na 2006 van kracht was. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen onder a, b en c voor toewijzing gereed liggen, aangezien deze niet worden betwist en er geen zelfstandige vordering is ingediend door gedaagde. De kantonrechter compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt, en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Het vonnis is gewezen door mr. T.S. Pieters, kantonrechter, en uitgesproken op 19 februari 2009. De processtukken die aan de uitspraak ten grondslag liggen, zijn onder andere de dagvaarding, de conclusie van antwoord, en het proces-verbaal van de comparitie na antwoord. De kantonrechter heeft de feiten en het verloop van de procedure zorgvuldig overwogen en de vorderingen van eiser en het verweer van gedaagde in zijn beoordeling betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
Locatie Dordrecht
kenmerk: 216687 CV EXPL 08-4202
vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 19 februari 2009
in de zaak van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.J. Michielsen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Hypotheker Zwijndrecht B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. P.A. Visser.
Partijen worden hierna aangeduid als [eisende partij] respectievelijk De Hypotheker Zwijndrecht.
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 6 juni 2008;
2. de conclusie van antwoord;
3. het tussenvonnis van 24 juli 2008;
4. het proces-verbaal van de op 23 september 2008 gehouden comparitie na antwoord, waarbij tevens mondeling vonnis werd gewezen en aan beide partijen een bewijsopdracht is verstrekt;
5. de akte na comparitie van beide partijen afzonderlijk ter rolle van 9 oktober 2008;
6. het proces-verbaal van getuigenverhoor aan de zijde van [eisende partij], gehouden op 20 november 2008;
7. het proces-verbaal van contra-enquête gehouden op 27 januari 2009;
8. de overgelegde producties.
Hierna hebben beide partijen verzocht om vonnis.
Omschrijving van het geschil
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist neemt de kantonrechter de volgende feiten als vaststaand aan:
a.
[eisende partij] is van 22 april 2003 tot 1 maart 2008 bij De Hypotheker Zwijndrecht in dienst geweest, aanvankelijk als hypotheekadviseur en later als bedrijfsleider.
b.
Tussen partijen is verschil van mening ontstaan over de eindafrekening.
De vordering
[eisende partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, De Hypotheker Zwijndrecht veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 16.393,18 bruto, gespecificeerd als volgt:
a. vakantiegeld € 2,520,-- over de periode 1 juni 2007 tot en met februari 2008;
b. betaling van 4 niet genoten vakantiedagen € 666,64;
c. 13e maand 2007 € 3.500,--;
d. provisie over 2007 € 6.706,54;
e. provisie over 2008 € 3.000,--,
te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van De Hypotheker Zwijndrecht in de proceskosten, alsmede de buitengerechtelijke kosten ad € 800,=.
Het verweer
De Hypotheker Zwijndrecht heeft gemotiveerd verweer gevoerd, op de inhoud waarvan hierna wordt ingegaan.
Beoordeling van het geschil
1.
De vorderingen hiervoor genoemd onder a, b en c, worden erkend door De Hypotheker Zwijndrecht. De Hypotheker Zwijndrecht stelt zich echter op het standpunt dat deze bedragen zijn verrekend met teveel door [eisende partij] ontvangen provisie.
2.
Ten aanzien van de vorderingen onder d en e (provisie) wordt het volgende overwogen.
[eisende partij] legt aan zijn vordering ten grondslag dat met hem vanaf 2006 een bonusregeling is afgesproken, inhoudende 3,5 % van de kantooromzet. Hij verwijst in dit verband naar 2 emails van 4 augustus 2006 en 29 december 2006, inhoudende een bonusafrekening op basis van deze 3,5 % regeling.
3.
Het verweer van De Hypotheker Zwijndrecht houdt – samengevat – in, dat inderdaad door De Hypotheker Zwijndrecht met [eisende partij] voor het jaar 2006 een bonusafspraak was gemaakt met de hiervoor weergegeven inhoud, maar dat deze afspraak uitsluitend voor het jaar 2006 gold. Eind 2006 begin 2007 hebben gesprekken plaatsgevonden met de hypotheekadviseurs met betrekking tot een nieuwe commissie- en bonusregeling. Nu [eisende partij] niet heeft ingestemd met deze regeling dient, aldus De Hypotheker Zwijndrecht, te worden teruggevallen op de regeling zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst, kort samengevat inhoudende “10 % van de gesloten productie per jaar”.
4.
Bij tussenvonnis van 23 september 2008 is aan [eisende partij] te bewijzen opgedragen “dat de met hem afgesproken afwijkende provisieregeling, te weten 3,5 % over de kantooromzet, ook over de jaren na 2006 is afgesproken”.
5.
Aan De Hypotheker Zwijndrecht is te bewijzen opgedragen dat in 2007 een 13e maand is betaald. In het licht van de (eigen) stelling van De Hypotheker Zwijndrecht bij antwoord onder 20 en de zin in het proces-verbaal van de zitting van 23 september 2008 “Gedaagde is echter van mening ….zijn verrekend met teveel ontvangen provisie”, behoeft de aan gedaagde gegeven bewijsopdracht geen verdere bespreking, omdat vast staat dat De Hypotheker Zwijndrecht de 13e maand niet heeft betaald maar ter zake een beroep doet op verrekening.
6.
In enquête zijn gehoord als getuigen [eisende partij], de heer [getuige 1], de heer [getuige 2] en de heer [getuige 3] namens De Hypotheker Zwijndrecht. De heren [getuige 1] en [getuige 2] konden uit eigen wetenschap niets verklaren omtrent de vraag of de bonusregeling van 3,5 % over de kantooromzet alleen voor 2006 was afgesproken met [eisende partij], of voor een langere periode.
In contra-enquête zijn gehoord de heer [getuige 3] en mevrouw [getuige 4].
7.
[eisende partij] heeft zijn ter comparitie afgelegde verklaring, inhoudende dat met hem vanaf 2006 een provisieregeling is afgesproken van 3,5 % van de kantooromzet, gehandhaafd. De kantonrechter begrijpt deze stelling, en met name het woord “vanaf” aldus, dat volgens [eisende partij] niet met hem is besproken dat deze regeling alleen voor 2006 zou gelden.
Verder is als bewijsstuk ingebracht en gehecht aan het proces-verbaal van getuigenverhoor van 20 november 2008, een “persoonlijk jaarplan”, ondertekend door beide partijen op 20 december 2006, waarin is vermeld “beloningsstructuur: moet duidelijk worden, afwachten”.
8.
[getuige 3] heeft 2 keer een onderling afwijkende verklaring afgelegd, waarbij hij aanvankelijk heeft verklaard dat hij zich niet herinnerde gezegd te hebben dat de regeling alleen voor 2006 zou gelden, en in tweede instantie dat hij dat wel heeft gezegd in een gesprek waarbij ook mevrouw [getuige 4] aanwezig was, op 24 april 2006; overigens vond ditzelfde werkoverleg volgens de eerste verklaring plaats in het eerste kwartaal 2007 en niet in april 2006. Wat hiervan ook zij, de bewijslast is ingevolge het tussenvonnis niet bij De Hypotheker Zwijndrecht gelegd, in welk geval zij niet geslaagd zou zijn in het bewijs, maar bij [eisende partij]. [eisende partij] heeft, behalve zijn eigen verklaring en de verklaring van [getuige 3], die in het gunstigste geval slechts inhoudt dat niet is aangegeven dat de bonusregeling ook voor de jaren na 2006 zou gelden, geen bewijs bijgebracht van zijn stelling, dat afgesproken zou zijn dat deze regeling ook na 2006 zou gelden. Ook uit het persoonlijk jaarplan kan een dergelijke afspraak niet worden afgeleid.
[eisende partij] kan derhalve niet geslaagd worden geacht in het hem opgedragen bewijs.
9.
Wat is het gevolg hiervan voor de vordering van [eisende partij]?
De vorderingen onder a tot en met c liggen voor toewijzing gereed nu zij niet worden betwist, er geen zelfstandige vordering is ingediend door De Hypotheker Zwijndrecht, maar slechts een beroep wordt gedaan op verrekening door De Hypotheker Zwijndrecht, en de vordering waarmee wordt verrekend (beweerdelijk teveel betaalde provisie) niet eenvoudig is vast te stellen. Deze vordering gaat immers uit van de veronderstelling dat, nu geen bonusregeling gold van 3,5 % en [eisende partij] ook niet akkoord was gegaan met een nieuwe regeling voor 2007, zonder meer teruggevallen kon worden op de regeling in de arbeidsovereenkomst. Dit betoog faalt.
Deze visie verhoudt zich niet met het bepaalde in het persoonlijk jaarplan dat eind 2006 is ondertekend, en waarin wordt aangegeven dat de beloningsstructuur nog duidelijk moet worden. Verder mag uit het enkele feit dat [eisende partij] niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht, niet worden afgeleid dat de 3,5 % regeling dus alleen voor het jaar 2006 is aangegaan; niet valt immers uit te sluiten dat, indien De Hypotheker Zwijndrecht hiervan in het kader van haar tegenvordering bewijs opgedragen zou hebben gekregen, zij evenmin in het bewijs was geslaagd. Aldus is sprake van een situatie waarin (slechts) vast staat dat [eisende partij] over 2006 aanspraak heeft gehad op een bonus van 3,5 % van de kantooromzet, en waarbij de overeenkomst tussen partijen voor de periode daarna een leemte vertoont. De tegenvordering van De Hypotheker Zwijndrecht wegens ten onrechte betaalde voorschotten in 2007 en 2008, is derhalve niet eenvoudig vast te stellen zodat het beroep op verrekening faalt.
10.
Uit het voorgaande volgt dat zal worden toegewezen:
-€ 2.520,-- bruto ter zake van vakantiegeld over de periode 1 juni 2007 tot en met februari 2008;
-€ 666,64 bruto ter zake van 4 niet genoten vakantiedagen;
-€ 3.500,-- bruto ter zake van 13e maand 2007.
In totaal een bedrag van € 6.686,64, te vermeerderen met de wettelijke verhoging welke zal worden gematigd tot een percentage van 20 %, alsmede de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag van de algehele voldoening.
De buitengerechtelijke kosten zullen, nu hiertegen geen verweer is gevoerd, worden toegewezen zoals gevorderd. De proceskosten worden gecompenseerd nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt De Hypotheker Zwijndrecht aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 6.686,64, vermeerderd met de wettelijke verhoging ad 20% en de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag van de voldoening;
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.S. Pieters, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 februari 2009, in aanwezigheid van de griffier.