ECLI:NL:RBDOR:2009:BI4394

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
15 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
80861 KG ZA 106 09
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk huisverbod en voorlopige voorziening in geval van huiselijk geweld

Op 15 mei 2009 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in een kort geding betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet Tijdelijk Huisverbod. De zaak betreft een verzoeker die een huisverbod had gekregen van de burgemeester van Zwijndrecht, omdat zijn aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van zijn echtgenote opleverde. Dit huisverbod was opgelegd op basis van een Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (RiHG), waaruit bleek dat er al jarenlang sprake was van stelselmatige vernedering en mishandeling door de verzoeker. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester het huisverbod terecht had opgelegd, gezien de ernst van de situatie en de verklaringen van verschillende getuigen die de mishandeling bevestigden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De rechter oordeelde dat er geen aanleiding was om het huisverbod tijdelijk te schorsen, omdat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen die waren afgelegd. Bovendien was er geen noodzaak voor nader onderzoek, aangezien de feiten voldoende duidelijk waren om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de griffier en de voorzieningenrechter hebben de uitspraak ondertekend. De belanghebbende, in dit geval de verzoeker, heeft het recht om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: 80861 KG ZA 106/09
Proces-verbaal mondelinge uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
gedaan op 15 mei 2009
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen
[verzoeker], verzoeker,
wonende te [adres],
gemachtigde mr. J.M.C. Wessels te Zwijndrecht,
en
de burgemeester van de gemeente Zwijndrecht, verweerder.
zetelende te Zwijndrecht,
in welke zaak belanghebbende is:
[belanghebbende], echtgenote van verzoeker.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 7 mei 2009 heeft de hulpofficier van justitie namens verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd ex artikel 2 Wet Tijdelijk Huisverbod, voor de periode van 7 mei 2009 om 14.20 uur tot 17 mei 209 om 14.20 uur.
Tegen deze besluiten heeft verzoeker bij brieven van 12 mei 2009 beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld op een zitting met gesloten deuren op 15 mei 2009.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting direct mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Mondelinge uitspraak
1. Verzoeker heeft voldoende belang bij zijn verzoek. Hieraan doet niet af dat verzoeker zich thans in voorlopige hechtenis bevindt. Er valt immers niet uit te sluiten dat verzoeker in vrijheid zal worden gesteld voordat de termijn van het huisverbod is verstreken. Verweerder stelde ter zitting nog dat thans geen voornemen bestaat tot verlenging van het huisverbod. Dit is voor de beoordeling van het belang van verzoeker echter niet langer relevant, nu dit belang om voormelde reden al aanwezig is.
2. Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod; Stb. 2008, 421, hierna : WTH) in werking getreden. Op grond van artikel 2 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
3. Op grond van artikel 2 van het Besluit van 20 oktober 2008, houdende regels over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen (Besluit tijdelijk huisverbod) betrekt de burgemeester uitsluitend de in de bijlage bij het besluit opgenomen feiten en omstandigheden.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit heeft kunnen nemen op grond van hetgeen is vermeld in het overgelegde, door verweerder opgemaakte Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG). Uit het RiHG komt naar voren dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van zijn echtgenote. In het RiHG staat onder meer dat door diverse personen is verklaard dat al jarenlang sprake is van stelselmatige vernedering en fysieke en geestelijke mishandeling door verzoeker van zijn echtgenote. Deze verklaringen zijn ten overstaan van een hulpofficier van justitie afgelegd door de partner van verzoeker, de ouders van verzoeker, een huisvriend alsmede een huisvriendin. Van de verklaringen is proces-verbaal opgemaakt. Er valt niet in te zien waarom aan de juistheid van de verklaringen of van het proces-verbaal zou mogen worden getwijfeld. Bij die stand van zaken heeft verweerder mogen oordelen dat in ieder geval een ernstig vermoeden bestaat dat geweld kan worden gebezigd. Gelet op dit oordeel bestaat evenmin aanleiding om het huisverbod tijdelijk te schorsen om verzoeker in de gelegenheid te stellen om wat persoonlijke spullen uit zijn woning op te kunnen halen.
5. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzieningenrechter en door deze en de griffier, mr. W. van Moergastel, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2009.
Rechtsmiddel
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser(es) wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: