vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 77727 / HA ZA 08-2645
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NVF VOORSCHOTBANK B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. H. Post, te Helmond,
1. [gedaagde 1],
wonende te Leerdam,
gedaagde,
niet verschenen,
2. [gedaagde 2],
wonende te Leerdam,
gedaagde,
advocaat mr. G.H. Zijlstra, te Leerdam.
Partijen zullen hierna NVF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
? het tegen [gedaagde 1] verleende verstek,
? het tussenvonnis van 7 januari 2009, waarin een comparitie van partijen wordt gelast, en de daarin genoemde stukken,
? het proces-verbaal van comparitie van 26 maart 2009 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In een schriftelijke overeenkomst van 18 mei 2007 (hierna: de Overeenkomst) zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“(…)
DOORLOPEND KREDIET AFLOSVRIJ
(…)
1. NVF Voorschotbank B.V., gevestigd te 1096 ET AMSTERDAM, Entrada 600, hierna te noemen ‘Kredietgever’,
2. De hieronder genoemde personen, hierna zowel ieder afzonderlijk als gezamenlijk te noemen ‘Cliënt’,
1. [ ] [gedaagde 2]
2. [ ] [gedaagde 1]
(…)
Bank- of gironummer: X
Treden meer dan één persoon als Cliënt op, dan zijn zij ieder hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk. Zij machtigen elkaar over en weer ten laste van het Doorlopend Krediet opnamen te doen.
(…)
Artikel 1.
Aan Cliënt wordt door kredietgever een krediet verleend tot een maximum bedrag van € 14.000,00
(…)
hierna te noemen: de Kredietlimiet
Cliënt is over het uitstaande saldo van deze overeenkomst kredietvergoeding verschuldigd.
De kredietvergoeding zal maandelijks ten laste van het krediet worden geboekt en wordt van
dag tot dag berekend over het uitstaand saldo.
De kredietvergoeding bedraagt thans per maand 0,793%
De effectieve rente op jaarbasis bedraagt 9,9%
Maandtermijn
Artikel 2. Cliënt zal gedurende de eerste vijf jaar van de looptijd van deze overeenkomst maandelijks tenminste terugbetalen een bedrag gelijk aan de in de afgelopen maand ten laste van het krediet geboekte kredietvergoeding met een minimum van EUR 50,- (Aflossingsvrij).
(…)
Betaalwijze
Cliënt verleent tot wederopzegging machtiging aan kredietgever om het maandelijks verschuldigde bedrag automatisch af te schrijven ten laste van bovenvermelde (post)bankrekening.
(…)
Kredietgever Client 1. Client 2.
(Rechtbank: volgen drie handtekening onder achtereenvolgens “Kredietgever”, “Client 1.”en“Client 2.”.)
(…)”
2.2. NVF heeft een totaalbedrag van € 14.000,-- als volgt uitbetaald (productie 1C bij dagvaarding).
Een bedrag van € 5.083,91 is overgeboekt naar IDM.
Een bedrag van € 8.916,09 is overgeboekt naar de onder 2.1. genoemde gezamenlijke bankrekening van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met nummer X (hierna: de Rekening).
2.3. Een proces-verbaal van politie van 20 november 2007 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(….)
Aangever/benadeelde [gedaagde 2] (…)
Ik doe aangifte van valsheid in geschrift. Hierdoor is voor mij nadeel ontstaan. (…)
Ik heb de afgelopen 4 jaar samengewoond met [voornaam] [gedaagde 1]. Sinds 2,5 maand geleden is onze relatie beëindigd.
Tijdens onze relatie hadden wij een gezamenlijke bankrekening bij de AMN/AMRO, met rekeningnummer X. Deze rekening was onze betaalrekening en via telebankieren werden hiervan de rekeningen betaald.
[voornaam gedaagde 1] regelde dit allemaal, ik weet alleen hoe ik een computer aan en uit moet zetten, en daar houd mijn kennis mee op.
Wij hebben vorig jaar november een hypotheek voor ons huis afgesloten via Quarendum.
De hyptheek werd maandelijks automatisch van onze rekening afgeschreven.
Ongeveer een maand geleden, wij waren toen al uit elkaar en ik woonde bij mijn zus, kwam ik erachter dat de hyptheek al maanden niet was betaald. [voornaam gedaagde 1] woonde toen nog in ons huis.
Ik heb toen [voornaam gedaagde 1] gebeld, en zij zei toen dat ze hiervoor een krediet aan zou vragen, zodat de hypotheekachterstand alsnog betaald kon worden. Omdat ik niets meer hoorde van [voornaam gedaagde 1], ben ik zelf bij Quarendum gaan informeren of dit geregeld was. Zij vertelden mij dat Danielle geen krediet zou krijgen, omdat op 18-05-07 er al een krediet was verstrekt van 14.000 euro.
Dit krediet was verstrekt aan ons beiden. Ik wist hier helemaal niets van en heb hen om een copie van dit kontrakt gevraagd.
Gisteren, maandag 19 november 2007 heb ik deze copie ontvangen.
Ik zag toen dat mijn naam ook onder dit kontrakt stond en dat er bij mijn naam een handtekening was gezet.
Dit is echter niet mijn handtekening, iemand heeft valselijk mijn naam onder dit kontrakt gezet, vermoedelijk om zichzelf hiermee te bevoordelen.
(…)
Ik ben nu verantwoordelijk voor de helft van dit krediet, voor 7000 euro. De tweede persoon op het kontrakt is [voornaam gedaagde 1], zij heeft wel haar eigen handtekening op het kontrakt gezet.
Van de 14.000 euro zijn er toen 9.000 euro op onze rekening bij de ABN/AMRO gestort, de andere 5.000 euro zijn gestort naar Interbank NV, onder vermelding van kontraktnummer (…).
Dit bleek een oude openstaande schuld van [voornaam gedaagde 1] te zijn, van voor onze relatie, waar ik niets van af wist.
(…)
Ik weet niet waar al het geld dat op onze rekening stond is gebleven. [voornaam gedaagde 1] heeft hier vermoedelijk ook rekeningen van betaald van haar bedrijfje.
(…)”
2.4. Een proces-verbaal van politie van 16 januari 2008 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Op woensdag 16 januari 2008 (…) hoorden wij (…)
als verdachte een vrouw die opgaf te zijn:
[gedaagde 1]
(…)
In 2001 leerde ik [voornaam gedaagde 2] [gedaagde 2] kennen.
In 2003 ging ik samenwonen met [voornaam gedaagde 2] in de (...) te Leerdam.
In november 2006 gingen we wonen in de (…) te Leerdam.
(…)
We hebben een officieel samenwoningscontract.
(…)
Ik deed thuis altijd alle financiele zaken. We hadden internetbankieren maar [voornaam gedaagde 2] deed daar niets mee.
Ik deed dat altijd.
Omstreeks maart 2007 zei ik tegen [voornaam gedaagde 2] dat het financieel niet goed ging met ons. [voornaam gedaagde 2] snapte dat niet en ik moest het maar oplossen.
In mei 2007 heb ik toen een krediet aangevraagd bij Het Financieringshuis Kredieten BV te Oldenzaal.
Ik heb een krediet aangevraagd van 14.000 Euro en dat heb ik ook gekregen.
Ik heb dit gedaan terwijl [voornaam gedaagde 2] dat niet wist.
Ik heb op dit contract ook op beide namen aangevraagd en heb de handtekening van [voornaam gedaagde 2] zelf gezet. Ik heb dus een valse handtekening op dat contract gezet zonder dat [voornaam gedaagde 2] dat wist.
Toen het geld binnenkwam op onze gemeenschappelijke rekening heb ik eerst lopende schulden afbetaald. Ten eerste was dat de ziekenfondsverzekering van [voornaam gedaagde 2] van 800 Euro en mijn verzekering was 1000 Euro.
Verder betaalde ik de achterstallige hypotheekschuld af, ongeveer 3300 Euro.
Verder betaalde ik een bedrag van 5 keer 266 Euro af aan Falcon Leven, dat is de verzekering die gekoppeld zit aan de hypotheekverstrekking.
Ook betaalde ik in 1 keer een schuld af van 5000 Euro welke ik had lopen bij Interbank NV.
Deze lening had ik omstreeks 2002 afgesloten. [voornaam gedaagde 2] weet daar niets van, dat heb ik hem nooit verteld.
U toont mij nu twee formulieren waarvan ik zie dat de ene een betalingsopdracht is van [voornaam gedaagde 2] en mij om 5000 Euro over te maken naar Interbank NV.
Ik heb toen deze opdracht ondertekend en ook nu weer een valse handtekening gezet bij de naam van [voornaam gedaagde 2].
(…)”
2.5. Er heeft geen betaling plaatsgevonden van de (via een deurwaarderskantoor) door NVF van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gevorderde bedragen (onder meer de achterstallige termijnbetalingen en de opgeëiste hoofdsom van het onder 2.1. vermelde krediet).
3. De vordering
3.1. NVF vordert, nadat zij ter comparitie haar eis jegens [gedaagde 2] heeft verminderd met een bedrag van € 5.083,91, dat bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) [gedaagde 1] zal worden veroordeeld om aan NVF tegen bewijs van kwijting te betalen de som van totaal € 15.580,95, te vermeerderen met de thans geldende variabele kredietvergoeding per maand ad 0,79%, welke het maximum dat volgens het Besluit Kredietvergoeding is toegelaten niet zal overschrijden, over voormelde som vanaf 3 oktober 2008 tot de dag der algehele voldoening, en voorts:
(ii) [gedaagde 2] zal worden veroordeeld om aan NVF tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van (€ 13.717,83 verminderd met € 5.083,91=) € 8.633,92, te vermeerderen met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 25 mei 2007 tot de dag der algehele voldoening.
(iii) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure.
NVF heeft aan deze vorderingen onder meer ten grondslag gelegd hetgeen hierna in 3.2. tot en met 3.6. wordt vermeld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat NVF ter comparitie naar voren heeft gebracht dat zij zich jegens [gedaagde 2] nog slechts op de subsidiaire en meer subsidiare grondslag beroept.
3.2. [gedaagde 1] is de verplichtingen uit de Overeenkomst niet correct nagekomen. Zij is gedurende tenminste twee maanden achterstallig in de betaling van een vervallen termijnbedrag. Ook na ingebrekestelling is zij nalatig gebleven in de nakoming van haar verplichtingen uit de Overeenkomst.
3.3. NVF heeft (via brieven van een deurwaarder van 9 april 2008 aan [gedaagde 1] en aan [gedaagde 2]) op grond van de Overeenkomst het openstaande debetsaldo in zijn geheel opgeëist. Betaling is uitgebleven.
3.4. [gedaagde 1] is op grond van de Overeenkomst ten volle aansprakelijk voor de nakoming van alle betalingsverplichtingen uit de Overeenkomst.
3.5. Nu NVF de in 2.2. genoemde betaling op de Rekening heeft gedaan zonder dat daaraan enige titel ten grondslag lag, rust op [gedaagde 2] een terugbetalingsverplichting op grond van onverschuldigde betaling.
3.6. NVF beroept zich voorts op ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde 2] als gevolg van genoemde betaling door NVF op de Rekening.
4. Het verweer
4.1. Tegen [gedaagde 1] is verstek verleend.
4.2. De conclusie van [gedaagde 2] strekt ertoe NVF al haar vorderingen te ontzeggen, hetzij door NVF daarin niet ontvankelijk te verklaren, hetzij door deze vorderingen af te wijzen, met veroordeling van NVF in de kosten van deze procedure.
[gedaagde 2] heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
4.3. [gedaagde 2] ontkent stellig dat hij de Overeenkomst heeft ondertekend. Uit de door [gedaagde 2] overgelegde stukken blijkt dat [gedaagde 1] inmiddels heeft bekend dat zij de Overeenkomst heeft voorzien van een valse handtekening van [gedaagde 2].
4.4. [gedaagde 2] is dan ook niet gebonden aan de Overeenkomst en de overgelegde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hem overigens ten tijde van het vermeende sluiten van de Overeenkomst niet ter hand gesteld.
4.5. [gedaagde 2] stelt dat niet is voldaan aan de voor toewijzing van een vordering uit onverschuldigde betaling geldende vereisten van artikel 6:203 BW. Hij heeft zelf nooit enig bedrag van NVF ontvangen.
4.6. Voor het geval geoordeeld mocht worden dat er sprake is van onverschuldigde betaling door NVF aan hem, beroept [gedaagde 2] zich op doorbetaling als bedoeld in artikel 6:204 BW.
4.7. [gedaagde 2] betwist dat er sprake is geweest van een verrijking van zijn kant in de zin van artikel 6:212 BW.
5. De beoordeling
De vordering jegens [gedaagde 1]
5.1. De vordering van NVF komt niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Derhalve zal het gevorderde bedrag van € 15.580,95 worden toegewezen, echter met dien verstande dat indien en voor zover [gedaagde 2] het hierna in 5.17. vermelde bedrag van
€ 4.316,96 geheel of gedeeltelijk zal hebben betaald, [gedaagde 1] tot een bedrag ter hoogte van het door [gedaagde 2] betaalde bedrag zal zijn bevrijd.
5.2. De gevorderde rente zal op grond van het bepaalde bij artikel 35 en 36 van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) aan de in het dictum te vermelden beperking worden verbonden.
5.3. [gedaagde 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NVF worden begroot op:
- dagvaarding € 102,10
- vast recht € 345,--
- salaris advocaat € 452,-- (1 punt (voor de dagvaarding) × tarief II)
totaal € 899,10.
De vordering jegens [gedaagde 2]
5.4. De bewijslast van de echtheid van de door [gedaagde 2] betwiste handtekening onder de Overeenkomst rust op NVF.
Gelet op:
(i) de stellingen van partijen en de door hen overgelegde stukken, waaronder de hierboven in 2.3. en 2.4. aangehaalde processen-verbaal, en
(ii) het door NVF ter comparitie ingenomen standpunt dat zij geen bewijs wenst te leveren ten aanzien van de echtheid van de door [gedaagde 2] betwiste handtekening,
wordt als vaststaand aangenomen dat [gedaagde 2] de Overeenkomst niet heeft ondertekend en dat er sprake is van de door [gedaagde 2] gestelde vervalsing, waarbij [gedaagde 1] een handtekening heeft gezet die voor die van [gedaagde 2] moest doorgaan.
5.5. Nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 2] op andere wijze dan door ondertekening partij is geworden bij de Overeenkomst, geldt dat [gedaagde 2] geen partij is bij de Overeenkomst.
5.6. Beoordeeld dient te worden of er sprake is van onverschuldigde betaling van NVF aan [gedaagde 2] en indien dit het geval is, ter grootte van welk bedrag. Bij onverschuldigde betaling van een geldsom heeft de betaler jegens de ontvanger een vordering tot teruggave van een gelijk bedrag (artikel 6:203 lid 2 BW).
5.7. NVF heeft een bedrag van € 8.916,09 overgemaakt naar de Rekening. Voorts wordt als onweersproken door [gedaagde 2] vastgesteld dat in mindering op het door NVF verleende krediet een bedrag van € 282,17 aan NVF is (terug)betaald. Nu in de Overeenkomst is bepaald dat verschuldigde betalingen automatisch worden afgeschreven van de Rekening, wordt het ervoor gehouden dat genoemd bedrag van € 282,17 aan NVF is (terug)betaald vanaf de Rekening. Derhalve wordt er in het kader van de beoordeling van de gestelde onverschuldigde betaling van uitgegaan dat NVF per saldo een bedrag van
€ 8.916,09 minus € 282,17= € 8.633,92 heeft betaald op de Rekening.
5.8. De Rekening was een gezamenlijke rekening, zodat er sprake was van pluraliteit van schuldeisers ([gedaagde 1] en [gedaagde 2]) tegenover de bank. De bepalingen omtrent pluraliteit van schuldeisers zijn neergelegd in de artikelen 6:15 en 6:16 BW.
Uit de door NVF overgelegde en door [gedaagde 2] niet betwiste stukken (productie 1 bij bericht van 13 maart 2009) blijkt onder meer dat [gedaagde 2] zijn salaris op de Rekening ontving. Voorts is namens [gedaagde 2] ter comparitie is gesteld dat hij (zelf) geld van de Rekening had kunnen opnemen als hij dat had gewild. Tevens volgt uit de stellingen van [gedaagde 2] dat [gedaagde 1] zelfstandig over de Rekening kon beschikken. Aldus wordt het ervoor gehouden dat de Rekening een zogenaamde en/of rekening was, waarbij zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] over het gehele saldo konden beschikken.
Op een dergelijke rekening zijn krachtens het bepaalde in artikel 6:16 BW de in geval van gemeenschap geldende regels (titel 7 van boek 3 BW) van overeenkomstige toepassing. Daarmee staat vast dat de betaling door NVF op de Rekening (mede) aan [gedaagde 2] heeft plaatsgevonden.
Op grond van artikel 3:166 lid 2 BW zijn de aandelen van deelgenoten gelijk, tenzij uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit. Van dit laatste is niet gebleken, terwijl ook namens [gedaagde 2] ter comparitie is aangevoerd dat hooguit sprake zou kunnen zijn van een deelgenootschap, waarbij [gedaagde 2] voor de helft zou kunnen worden aangesproken.
NVF heeft ter comparitie ten aanzien van dit punt slechts aangevoerd: “Hoofdelijkheid moet worden overeengekomen. Op grond van de wet is NVF van mening dat er sprake is van hoofdelijkheid.” Nu deze stelling zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk is, wordt deze gepasseerd. Uit het voorgaande volgt dat, anders dan NVF meent, moet worden aangenomen dat (slechts) de helft van het door NVF op de rekening betaalde bedrag, derhalve een bedrag van € 4.316,96 (= 0,5 maal € 8.633,92), door NVF aan [gedaagde 2] is betaald.
5.9. [gedaagde 2] heeft ter comparitie aangevoerd dat voornoemde betaling door NVF geen onverschuldigde maar een verschuldigde betaling was. Nu [gedaagde 2] geen partij is bij de Overeenkomst en nu gesteld noch gebleken is dat er een andere rechtsgrond dan de Overeenkomst is voor de bewuste betaling door NVF aan [gedaagde 2], wordt geoordeeld dat deze betaling onverschuldigd is geschied.
5.10. [gedaagde 2] heeft nadrukkelijk aangevoerd dat hij niet gebaat is geweest bij de betaling door NVF. Anders dan [gedaagde 2] kennelijk meent, is voor toewijzing van een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling niet vereist dat de ontvanger van de betaling hiervan voordeel heeft genoten. In beginsel rust dan ook op [gedaagde 2] de verplichting het onverschuldigd aan hem betaalde bedrag van € 4.316,96 terug te betalen aan NVF. De stelling van [gedaagde 2] inzake het niet gebaat zijn wordt ook niet meegewogen bij de hieronder volgende redelijkheidstoets, nu deze stelling door [gedaagde 2] onvoldoende onderbouwd is. Dit geldt te meer, nu bedoelde stelling moeilijk te rijmen is met hetgeen [gedaagde 1] blijkens het hierboven in 2.4. aangehaalde proces-verbaal tegenover de politie heeft verklaard over besteding van het door NVF op de Rekening betaalde bedrag.
5.11. De vordering tot terugbetaling van hetgeen onverschuldigd is betaald, is niet toewijsbaar indien dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (Hoge Raad 29 juni 1991, NJ 1992, 787). [gedaagde 2] beroept zich erop dat daarvan in dit geval sprake is. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat NVF een fout heeft gemaakt, door niet te controleren of het daadwerkelijk [gedaagde 2] was die de Overeenkomst ondertekende. [gedaagde 2] heeft de stellingen van NVF over de bij het sluiten van de Overeenkomst in acht genomen waarborgen betwist. [gedaagde 2] heeft onder meer aangevoerd dat NVF destijds niet om een kopie van een identiteitsbewijs van hem heeft verzocht. De mogelijkheid dat er aldus een overeenkomst zou worden gesloten met een vervalste handtekening zoals in dit geval, ligt volgens [gedaagde 2] in de risicosfeer van NVF. Voorts heeft [gedaagde 2] gesteld dat hij een zogenaamde digibeet is en dat hij niet kan internetbankieren.
5.12. NVF heeft desgevraagd ter comparitie toegelicht dat er bij het afsluiten van de Overeenkomst een BKR-toetsing zal zijn verricht en dat er loonstroken (van [gedaagde 2]) zullen zijn opgevraagd (NVF heeft een kopie van een loonstrook van [gedaagde 2] overgelegd). NVF heeft daarbij tevens te kennen gegeven dat zij niet weet welke waarborgen zijn gehanteerd om te controleren dat het inderdaad [gedaagde 2] was die de Overeenkomst ondertekende. Voorts heeft NVF gesteld dat de omstandigheid dat [gedaagde 2] niet kan internetbankieren voor zijn risico dient te komen. In dit verband heeft NVF nog aangevoerd dat zij na de betaling op de Rekening verder geen invloed heeft op wat er vervolgens met het geld gebeurt.
5.13. De rechtbank overweegt als volgt.
Weliswaar staat als onvoldoende betwist door [gedaagde 2] vast dat NVF destijds over een kopie van een loonstrook van [gedaagde 2] beschikte, maar gelet op de onvoldoende betwisting door NVF staat tevens vast dat bijvoorbeeld geen kopie van een identiteitsbewijs van [gedaagde 2] is verlangd. Aldus moet worden aangenomen dat NVF weinig of geen waarborgen heeft gehanteerd om zich er van te vergewissen of het ook echt [gedaagde 2] was die de bewuste handtekening onder de Overeenkomst heeft gezet.
5.14. Daar staat tegenover dat uit de stellingen van [gedaagde 2] en het hierboven in 2.3. aangehaalde proces-verbaal volgt dat [gedaagde 2] het beheer van de Rekening en van de voornamelijk via internet verlopende financiële huishouding van [gedaagde 2] en [gedaagde 1], geheel aan [gedaagde 1] heeft overgelaten. Dit, terwijl [gedaagde 2] naar eigen zeggen in het geheel niet in staat was om transacties te verrichten of ook maar enige controle uit te oefenen, bijvoorbeeld over het verloop van (het saldo op) de Rekening. Dit was zijn eigen keuze en de gevolgen hiervan liggen binnen zijn risicosfeer.
5.15. Afweging van hetgeen in 5.13. en 5.14. is overwogen, leidt niet tot het oordeel dat toewijzing van de vordering van NVF jegens [gedaagde 2] tot een bedrag van € 4.316,96, in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
5.16. Het ter comparitie naar voren gebrachte beroep van [gedaagde 2] op artikel 6:204 lid 2 BW wordt verworpen. De in deze bepaling bedoelde situatie heeft zich niet voorgedaan, nu er gelet op de eigen stellingen van [gedaagde 2] (waaronder de stelling dat hij niets wist van het door NVF verleende krediet) van enige doorbetaling door hem aan [gedaagde 1] geen sprake kan zijn geweest.
5.17. Gezien al het voorgaande, dient [gedaagde 2] het onverschuldigd betaalde bedrag aan NVF terug te betalen en zal de vordering van NVF jegens [gedaagde 2] voor het bedrag van
€ 4.316,96 worden toegewezen, echter met inachtneming van het volgende. Indien en voor zover [gedaagde 1] van het hierboven in 5.1. vermelde bedrag van € 15.580,95 meer dan
€ 11.263,99 (= € 15.580,95 minus € 4.316,96) zal hebben betaald, zal [gedaagde 2] zijn bevrijd tot een bedrag ter hoogte van hetgeen door [gedaagde 1] boven € 11.263,99 is betaald.
5.18. De meer subsidiaire grondslag van de vordering van NVF, ongerechtvaardigde verrijking, zou niet tot toewijzing van een hoger bedrag leiden, gelet op het aandeel van [gedaagde 2] in de op de Rekening ontvangen betaling. Derhalve wordt niet toegekomen aan beoordeling van deze meer subsidiaire grondslag.
5.19. De vordering van NVF om het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2007 tot de dag der voldoening zal worden toegewezen, nu [gedaagde 2] niet heeft betwist dat hij vanaf deze datum wettelijke rente verschuldigd is.
5.20. Aangezien de vordering van NVF jegens [gedaagde 2] slechts voor de helft van het ter comparitie verlaagde gevorderde bedrag is toegewezen, zullen de proceskosten tussen NVF en [gedaagde 2] worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
6. De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt [gedaagde 1] om tegen kwijting en met inachtneming van het hierboven in 5.1. vermelde gevolg van eventuele betaling door [gedaagde 2], aan NVF te betalen:
een bedrag van € 15.580,95, vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding maar niet meer dan het maximaal toegestane percentage krachtens de WCK, over voormeld bedrag van € 15.580,95, vanaf 3 oktober 2008 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van NVF bepaald op
€ 899,10;
veroordeelt [gedaagde 2] om tegen kwijting en met inachtneming van het hierboven in 5.17. vermelde gevolg van eventuele betaling door [gedaagde 1], aan NVF te betalen:
een bedrag van € 4.316,96, vermeerderd met de wettelijke rente hierover, vanaf 25 mei 2007 tot de dag der voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert, onverminderd bovenstaande kostenveroordeling van [gedaagde 1], tussen NVF en [gedaagde 2] de proceskosten in die zin dat NVF en [gedaagde 2] de eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Arnoldus-Smit en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2009.?