ECLI:NL:RBDOR:2009:BJ2095

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
3 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/378
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding en schadevergoeding na mediation en vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Dordrecht zich gebogen over de vraag of een vaststellingsovereenkomst, ondertekend door partijen op 29 juni 2006, ruimte biedt voor het veroordelen van verweerder in de proceskosten en schadevergoeding op basis van de artikelen 8:75a en 8:73a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], dat hem gelastte om bouwwerken en dieren te verwijderen van een perceel. Na mediation hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarna verzoeker zijn beroep introk, maar later alsnog verzocht om proceskostenvergoeding en schadevergoeding.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 3 juli 2009 geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst geen ruimte laat voor de gevraagde veroordelingen. De rechtbank overweegt dat de overeenkomst duidelijk stelt dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben met betrekking tot het geschil. Dit betekent dat verzoeker geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of schadevergoeding, aangezien hij heeft verklaard niets meer van verweerder te vorderen. De rechtbank wijst beide verzoeken af, met verwijzing naar de heldere bepalingen in de vaststellingsovereenkomst.

De uitspraak is gedaan door mr. P. Putters, rechter, en ondertekend door de griffier mr. N.M. Zandbergen. Verzoeker was ter zitting aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl verweerder niet verschenen was. De rechtbank concludeert dat de mediation en de daaropvolgende vaststellingsovereenkomst de basis vormen voor de afwijzing van de verzoeken.

Uitspraak

Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 06/378
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker, advocaat te [woonplaats],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 20 februari 2006, kenmerk [nummer], heeft verweerder verzoeker gelast om vóór 4 april 2006 de bouwwerken en dieren te verwijderen en verwijderd te houden van het zogenoemde paardenlandje, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie V, nummer 963, en het gebruik van de gronden vóór 4 april 2006 te staken en gestaakt te houden.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 14 maart 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank [woonplaats].
Bij brief van 16 augustus 2006 heeft verzoeker de rechtbank meegedeeld dat partijen na mediation tot overeenstemming zijn gekomen en dat om die reden het beroep wordt ingetrokken, met het gelijktijdige verzoek verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Verzoeker heeft tevens verzocht om toepassing te geven aan artikel 8:73a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verband met de door hem gemaakte kosten voor mediation.
Bij uitspraak van 15 juni 2007 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb de verzoeken om proceskostenveroordeling en schadevergoeding afgewezen.
Verzoeker heeft tegen deze uitspraak bij faxbericht van 19 juli 2007 verzet gedaan bij deze rechtbank.
Bij uitspraak van 29 februari 2008 is het verzet van verzoeker gegrond verklaard.
De zaak is op 14 mei 2009 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In artikel 8:75a van de Awb is bepaald dat in het geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten kan worden veroordeeld. In artikel 8:75a, tweede lid, van de Awb is artikel 8:73a, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing verklaard.
In artikel 8:73a van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener de door haar aangewezen rechtspersoon bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen. Hiertoe voert verweerder aan dat het geschil door middel van mediation is opgelost en dat door verzoeker een vaststellingsovereenkomst is getekend waarin geen enkel voorbehoud is gemaakt ten aanzien van de proceskosten en de kosten voor mediation.
Voorts stelt verweerder dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 8:75a van de Awb, omdat met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst niet aan verzoeker tegemoet gekomen is.
2.3. Verzoeker kan zich met het standpunt van verweerder niet verenigen en voert aan dat de proceskosten uitdrukkelijk buiten de mediation zijn gehouden. Eventuele geschillen kunnen volgens de vaststellingovereenkomst aan de rechter worden voorgelegd. Voorts stelt verzoeker dat wel sprake is van tegemoet komen in de zin van artikel 8:75a van de Awb, omdat de situatie in afwachting van het nieuwe herinrichtingsplan niet is gewijzigd en er dus nog steeds sprake is van een gedoogsituatie. De aangezegde bestuursdwang is nooit toegepast.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de door partijen op 29 juni 2006 ondertekende vaststellingovereenkomst ruimte laat om verweerder op grond van artikel 8:75a van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten en op grond van artikel 8:73a van de Awb te veroordelen tot schadevergoeding.
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en wijst daartoe op hetgeen partijen zijn overeengekomen. In punt 6 van de vaststellingsovereenkomst is het volgende bepaald:
“(…) Partijen verklaren door ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst dat zij over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben met betrekking tot het in artikel 1 genoemde geschil en dat dit geschil tussen hen is beëindigd.(…)”
Deze bepaling is volstrekt helder en laat geen ruimte voor interpretatie. Nu verzoeker heeft verklaard niets meer van verweerder te vorderen te hebben met betrekking tot het onderhavige geschil dient het verzoek te worden afgewezen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank [woonplaats],
-wijst het verzoek om schadevergoeding af;
-wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten af.
Aldus gegeven door mr. P. Putters, rechter, en door deze en mr. N.M. Zandbergen, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,