RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/861
uitspraak van de voorzieningenrechter
de stichting [naam], zetelend te Dordrecht, verzoekster,
gemachtigde: [naam], wonende te Dordrecht, voorzitter van de stichting,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht,
verweerder,
gemachtigde: mr. H.W.J. Visser, werkzaam bij het Juridisch Kenniscentrum Drechtsteden.
Derde partij:
gemeente Dordrecht, vergunninghoudster,
gemachtigde: M. Janssen, werkzaam bij de Dienst Landelijk Gebied, regio Zuid-West.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 2 juni 2008 heeft vergunninghoudster verweerder om vrijstelling van het geldende bestemmingsplan verzocht voor het herinrichten van de [naam] te Dordrecht als natuur- en recreatiegebied.
Bij brief van 14 juli 2008 heeft verzoekster haar zienswijze ingebracht tegen het voornemen van verweerder de gevraagde vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen.
Bij besluit van 9 september 2008 heeft de raad van de gemeente Dordrecht besloten een nieuw bestemmingsplan voor te bereiden voor het gebied waarin de [naam] is gelegen.
Bij besluit van 27 januari 2009 hebben gedeputeerde staten van de Provincie Zuid-Holland verklaard tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar te hebben.
Bij besluit van 2 februari 2009 heeft verweerder, onder verwijzing naar zijn nota zienswijzen van 29 september 2008, vergunninghoudster de gevraagde vrijstelling verleend.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 13 maart 2009, ingekomen op 16 maart 2009, beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Bij brief van eveneens 13 maart 2009, ingekomen op 16 maart 2009, heeft verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Bij uitspraak van 29 april 2009, procedurenummer AWB 09/341, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het vrijstellingsbesluit van 2 februari 2009 geschorst.
Bij besluit van 18 mei 2009 heeft verweerder het besluit van 2 februari 2009 ingetrokken en (voor zover hier van belang), onder gegrondverklaring van verzoeksters zienswijze op het punt van het vergraven van de Bovenkil en na aanpassing van het inrichtingsplan door het vergraven van de Bovenkil daarin achterwege te laten, opnieuw vrijstelling verleend voor de herinrichting van de [naam] te Dordrecht als natuur- en recreatiegebied.
Bij brief van 24 juni 2009 heeft de rechtbank verzoekster bericht haar beroep mede gericht te achten tegen het besluit van 18 mei 2009.
Bij brief van 29 juni 2009, ingekomen op 30 juni 2009, heeft verzoekster opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, thans tegen laatstgenoemd besluit..
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 12 augustus 2009 ter zitting behandeld.
Verzoekster is verschenen bij gemachtigde, die is vergezeld van zijn echtgenote.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van mr. C.W.M. Berendsen, eveneens werkzaam bij het Juridisch Kenniscentrum Drechtsteden.
Vergunninghoudster is verschenen bij gemachtigde.
2.1.1. Artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat het aanhangig zijn van een beroep tegen een besluit geen verandering brengt in een los van het beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
2.1.2. Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden en de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) komen te vervallen
In artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wro (Stb. 2008/180) is ten aanzien van het overgangsrecht bepaald dat het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing blijft ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan het college van burgemeester en wethouders, na delegatie van die bevoegdheid door de gemeenteraad, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
2.1.3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Gedeelte Landelijk gebied".
Op de plankaart van dit bestemmingsplan zijn de gronden van de [naam] aangewezen als "Agrarische doeleinden B". De benedenloop van de Bovenkil is hierop aangewezen als "Kreken en wielen van landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde".
Krachtens artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden aangewezen als "Agrarische doeleinden B", bestemd voor het aan de grond gebonden agrarische bedrijf.
Krachtens artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden aangewezen als "Kreken en wielen van landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde", bestemd voor het behoud of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden.
2.2. Het bestreden besluit
Bij het besluit van 18 mei 2009 heeft verweerder, onder toepassing van artikel 6:18 van de Awb, zijn besluit van 2 februari 2009 ingetrokken en voorts besloten opnieuw vrijstelling te verlenen voor het (aangepaste) herinrichtingsplan voor de [naam]
2.3. Standpunt verzoekster
Verzoekster is van opvatting dat verweerder het vrijstellingsbesluit van 18 mei 2009, gelet op de doorgevoerde aanpassing, niet op deze wijze had mogen nemen. Verzoekster betoogt dat verweerder niet bevoegd was dit besluit met toepassing van de WRO te nemen. Voor zover dat al mogelijk zou zijn geweest, had verweerder haar opnieuw de mogelijkheid moeten bieden haar zienswijze te geven. Verzoekster betwijfelt verder of verweerder daadwerkelijk aan haar bezwaren is tegemoetgekomen. Zij wijst er op dat vergunninghoudster inmiddels een aanlegvergunning voor vergraving van de Bovenkil heeft ingediend en dat ook in de onderliggende stukken en het ontwerp-bestemmingsplan onverminderd van vergraving van de Bovenkil wordt uitgegaan.
Inhoudelijk kan verzoekster zich ook met het nieuwe vrijstellingsbesluit niet verenigen. Weliswaar is vergraving van de Bovenkil komen te vervallen, maar nog steeds worden afgravingen en ophogingen elders in het gebied beoogd op plaatsen met landschappelijke en aardkundige waarde. De doelstellingen van recreatie, natuur en waterberging die daarmee worden beoogd, wegen daartegen volgens verzoekster niet op. Ten slotte meent verzoekster dat het verrichte archeologische onderzoek onvoldoende is geweest.
2.4. Beoordeling
2.4.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het besluit van 18 mei 2009 voldoende samenhang vertoont met het ingetrokken besluit van 2 februari 2009. Daaruit volgt dat vergunninghoudster niet gehouden was tot het doen van een nieuwe aanvraag voor het aangepaste herinrichtingsplan, zodat het overgangsrecht van toepassing blijft. Evenmin was er aanleiding om verzoekster opnieuw gelegenheid te bieden haar zienswijze naar voren te brengen.
Gezien het voorgaande wordt het beroep van verzoekster met toepassing van artikel 6:19 van de Awb mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 18 mei 2009.
De voorzieningenrechter is op grond van het vorenstaande voorts van oordeel dat de eerder uitgesproken schorsing met betrekking tot het besluit van 2 februari 2009 tevens ziet op het besluit van 18 mei 2009.
Gelet hierop heeft verzoekster geen belang bij haar verzoek tot schorsing van laatstgenoemd besluit en om die reden wordt dat verzoek dan ook afgewezen.
2.4.2. Ter zitting heeft verweerder verzocht om toepassing van artikel 8:87, eerste lid, van de Awb. Zijn stelling is dat met het nieuwe besluit de door de voorzieningenrechter geconstateerde gebreken in de besluitvorming zijn hersteld. Verder heeft verweerder gewezen op het dringend belang om vanwege financiële redenen op 20 augustus aanstaande te starten met de werkzaamheden.
De voorzieningenrechter verwijst allereerst naar de uitspraak van 29 april 2009, waarin is overwogen dat bij de keuzes die bij de ruimtelijke inrichting van het gemeentelijke grondgebied worden gemaakt, het gemeentebestuur het primaat heeft. In hetgeen verzoekster ter zitting tegen het nieuwe besluit van 18 mei 2009 heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen grond tot een ander oordeel te komen. Haar betoog dat onvoldoende archeologisch onderzoek is verricht, wordt thans voor het eerst naar voren gebracht. Voor zover dit betoog niet buiten beschouwing moet worden gelaten wegens strijd met de goede procesorde nu verzoekster deze grief ook in haar eerder verzoek naar voren had kunnen brengen, treft het geen doel. Uit de stukken blijkt dat dat deel van de in het geding zijnde polders dat in het provinciale beleid is aangemerkt als gebied met zeer grote trefkans op archeologische sporen, uitvoerig is onderzocht.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat de mogelijkheid dat in de toekomst alsnog tot vergraving van de Bovenkreek zal worden besloten, thans bij zijn beoordeling geen rol kan spelen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de in de eerdere uitspraak geconstateerde gebreken, die aanleiding vormden om het besluit van 2 februari 2009 te schorsen, bij het besluit van
18 mei 2009 zijn geheeld. Gelet hierop dient aan verweerders verzoek tot opheffing van de schorsing tegemoet te worden gekomen
2.4.3 Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster af;
- heft de bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 april 2009 getroffen schorsing van het besluit van 2 februari 2009 en de daaruit voortvloeiende schorsing van het besluit van 18 mei 2009 op.
Aldus gegeven door mr. T. Damsteegt, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,