ECLI:NL:RBDOR:2009:BK0394

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
80347 - HA ZA 09-2227
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete en schadevergoeding bij niet-nakoming koopovereenkomst woning

In deze zaak vorderde de verkoper (eiser) een boete van 10% van de koopprijs, omdat de koper (gedaagden) niet in staat was de financiering rond te krijgen en de levering van de woning niet doorging. De verkoper vorderde daarnaast een aanvullende schadevergoeding vanwege de verbouwing die de koper al had gestart. De koper vorderde in reconventie een bedrag wegens ongerechtvaardigde verrijking en een bedrag in verband met de ruil van zijn BMW tegen de Mercedes van de verkoper. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de verkoper tot boete toewijsbaar was, terwijl de overige vorderingen van beide partijen werden afgewezen. De rechtbank overwoog dat de boete van 10% gebruikelijk is en dat er geen sprake was van buitensporigheid in de omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden in verzuim waren geraakt en dat de boete niet gematigd hoefde te worden. De vordering in reconventie van de gedaagden werd afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun claims. De gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 80347 / HA ZA 09-2227
Vonnis van 7 oktober 2009
in de zaak van
[eiser]
wonende te Gorinchem,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. K. Both,
tegen
1. [gedaagde 1]
wonende te Meerkerk,
2. [gedaagde 2]
wonende te Meerkerk,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A. Dunsbergen.
Partijen zullen hierna [gedaagde ] (gedaagde sub 1), en [gedaagden 1 en 2] (gedaagden sub 1 en 2 gezamenlijk, in meervoud) genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 juni 2009, waarin een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 8 september 2009 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tijdens een bijeenkomst op 8 februari 2008 (hierna: de bijeenkomst) waren aanwezig: [eiser] zijn partner [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende]) en [gedaagden 1 en 2] Zij hebben toen onderhandelingen gevoerd over (onder meer) de verkoop door [eiser] aan [gedaagden 1 en 2] van de woning aan de [adres] te Gorinchem (hierna: de woning). Tevens hebben zij een ruilovereenkomst (hierna: de ruilovereenkomst) gesloten inzake de ruil van de Mercedes met kenteken [nummer] (hierna: de Mercedes) door [eiser] tegen de BMW met kenteken [nummer], (hierna: de BMW) van [gedaagden 1 en 2]
2.2. Tijdens de bijeenkomst is een handgeschreven stuk (productie 1 bij conclusie van antwoord, hierna: het handgeschreven stuk) opgesteld waarop, voor zover hier relevant, het volgende is vermeld:
“Hier [betrokkene] een leeg blaadje …
Wees creatief!
(toevoeging rechtbank: onderstaande passage is geheel doorgestreept:)
€ 590000,-
__________
BMW
__________
€ 15000,-
(toevoeging rechtbank: onderstaande passage is geheel doorgestreept:)
€ 590.000,=
BMW
€ 25000,=
(toevoeging rechtbank: naast bovenstaande twee doorgestreepte passages is in een omlijnd vierkant het volgende geschreven:)
590.000 ?
___________
BMW: ? Mercedes
€ 20000,-
(…)”
2.3. Op 2 maart 2008 hebben [eiser] en [gedaagden 1 en 2] een schriftelijke koopovereenkomst (productie 1 bij dagvaarding, hierna: de koopovereenkomst) gesloten, inzake de verkoop door [eiser] aan [gedaagden 1 en 2] van de woning voor een koopprijs van € 590.000,--.
2.4. In artikel 1 van de koopovereenkomst is als datum van levering 4 april 2008 vastgelegd.
2.5. Artikel 13 lid 1 van de koopovereenkomst luidt als volgt:
“Een partij is in verzuim jegens de wederpartij als hij, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is of blijft aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst te voldoen. Ingebrekestelling moet schriftelijk geschieden met inachtneming van een termijn van acht dagen. Gemelde termijn kan reeds lopen voordat een partij nalatig is.”
2.6. Artikel 13 lid 3 van de koopovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“3. Wanneer het verzuim betrekking heeft op het meewerken aan de feitelijke en/of juridische levering danwel op de voldoening van de koopprijs, zal de nalatige partij daarnaast ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst opeisbare boete verbeuren. De hoogte van deze boete is gelijk aan tien procent van de totale koopprijs. Voor zover de wederpartij meer schade lijdt, heeft hij, naast de boete, recht op aanvullende schadevergoeding. (…)”
2.7. Met toestemming van [eiser] zijn [gedaagden 1 en 2] op of omstreeks 1 maart 2008 gestart met verbouwen van de woning en zijn zij enkele dagen vóór 4 april 2008 in de woning gaan wonen.
2.8. Een brief van 9 juli 2008 van de kant van notariskantoor “De notarissen” (productie 3 bij conclusie van antwoord, hierna: de Brief) luidt onder meer als volgt:
“(…)
Betreft: [adres] Gorinchem
Geachte [gedaagden 1 en 2]
Door u en verkoper is een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de aankoop door u van het bovengemelde registergoed.
In artikel 1 van deze koopovereenkomst heeft u zich verplicht om uiterlijk per 4 april 2008 de woning in eigendom te verkrijgen door het ondertekenen van de akte van levering. Tot op heden heeft u niet aan deze verplichting voldaan.
Op verzoek van de verkoper stel ik u namens hem, overeenkomst artikel 13 van de koopovereenkomst, in gebreke. Op grond van dit artikel in de koopovereenkomst heeft u uiterlijk tot 17 juli a.s. (acht dagen vanaf heden) de tijd om alsnog aan uw verplichtingen uit de koopovereenkomst te voldoen.
(…)
Indien u binnen de eerder genoemde 8 dagen vanaf heden nog niet aan uw verplichtingen heeft voldaan, bent u verkoper veplicht de door hem geleden schade te vergoeden, alsook een boete ter grootte van 10% van de koopsom, één en ander onverminderd het recht van de verkoper op aanvullende schadevergoeding.
(…)”
2.9. Levering van de woning aan [gedaagden 1 en 2] heeft niet plaatsgevonden. Bij brief van 29 juli 2008 heeft de raadsman van [gedaagden 1 en 2] te kennen gegeven dat [gedaagden 1 en 2] instemden met ontbinding van de koopovereenkomst.
2.10. Op grond van de ruilovereenkomst heeft [eiser] de Mercedes aan [gedaagden 1 en 2] gegeven en hebben [gedaagden 1 en 2] de BMW aan [eiser] gegeven.
2.11. [eiser] woont weer zelf in de woning.
2.12. In een brief van 5 november 2008 aan de voormalige raadsman van [eiser] (productie 3 bij dagvaarding) heeft [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) onder meer het volgende geschreven:
“(…)
Geachte heer Degenaar,
Mijn cliënt, de heer [eiser] eigenaar van de woning (…) aan de [adres] te Gorinchem, welke woning ik in de verkoop heb, heeft mij benaderd met het verzoek om te beoordelen of de niet voltooide verbouwing die is uitgevoerd de waarde van zijn woning al dan niet ten goede is gekomen.
Momenteel is de trap weggehaald om naar de 1e verdieping te gaan, men dient nu via het achterhuis naar de verdieping te gaan.
In de badkamer is het bidet weggehaald en lopen er afvoeren door de badkamer heen die naar alle waarschijnlijkheid bedoeld zijn voor de nog af te maken badkamer op de 1e verdieping.
Er is een balk (naar alle waarschijnlijkheid een constructieve) weggehaald om een doorgang te maken van het achterhuis naar het voorhuis, dit is niet afgemaakt. Zie foto’s.
Er is een begin gemaakt aan een nieuwe indeling op de 1e verdieping. Voorheen waren hier 2 slaapkamers. Momenteel zijn hier 2 slaapkamers en een badkamer (alleen de ruwbouw) gemaakt. Dit is nog niet afgewerkt. Alleen de ruwbouw staat hier nog.
Overigens heeft een verbouwing als deze, bij voltooiing, geen meerwaarde voor de woning. De reden hiervan is dat dit puur op de gezinssamenstelling is gebaseerd.
De combi-oven is verwijderd.
Een lichtknop is verwijderd.
U zult begrijpen dat ik moet concluderen dat hier geen sprake is van waardevermeerdering. Ik verwacht dat de te herstellen kosten of het afwerken van deze verbouwing ca. € 30.000,-- bedragen.
Met vriendelijke groet,
(toevoeging rechtbank: volgt handtekening)
[betrokkene]
Register makelaar
(…)”
3. De vordering in conventie
3.1. [eiser] vordert dat bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
[gedaagden 1 en 2] zowel ieder voor zich als gezamenlijk, worden veroordeeld tot betaling van:
- € 59.000,-- ter zake van de boete uit de koopovereenkomst,
- € 30.000,-- ter zake van schade in verband met de verbouwing,
- € 10.817,-- ter zake van een vergoeding in verband met het oneigenlijk gebruik van de woning,
- € 2.655.-- ter zake van de begrote wettelijke rente ingaande op de dag van verzuim tot en met de dag der algehele voldoening,
met veroordeling van [gedaagden 1 en 2] zowel ieder voor zich als gezamenlijk, tot betaling van € 5.000,-- exclusief 19% BTW ter zake van vermogensschade en
in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente, ingaande de datum van het in deze te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening.
Aan deze vordering legt hij onder meer het volgende ten grondslag.
3.2. [gedaagden 1 en 2] zijn tekortgeschoten in hun verplichting om op 4 april 2008 de akte van levering van de woning te laten passeren en verkeren in verzuim ter zake van de nakoming van de op grond van de koopovereenkomst op hen rustende verbintenissen.
3.3. Op grond van artikel 13 van de koopovereenkomst zijn [gedaagden 1 en 2] de gevorderde boete verschuldigd.
3.4. Daarnaast zijn [gedaagden 1 en 2] op grond van voornoemd artikel uit de koopovereenkomst eveneens verplicht de schade die [eiser] lijdt en heeft geleden in verband met het verzuim van [gedaagden 1 en 2] te vergoeden. [eiser] heeft schade geleden als gevolg van de verbouwing en onrechtmatige bewoning door [gedaagden 1 en 2]
3.5. De conclusie van [gedaagden 1 en 2] strekt ertoe de vordering van [eiser] af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de de proceskosten en met bepaling dat de kosten van beslaglegging voor zijn rekening dienen te blijven. Hiertoe voeren [gedaagden 1 en 2] onder meer het volgende verweer.
3.6. [gedaagden 1 en 2] zijn jegens [eiser] nooit in verzuim gekomen.
3.7. Indien en voor zover geoordeeld wordt dat er sprake is van verzuim van [gedaagden 1 en 2], dan dient de tussen partijen overeengekomen boete te worden gematigd.
3.8. De door [eiser] gestelde schadeposten worden betwist. Nu deze posten bovendien de boete niet overtreffen, komen zij op basis van de tekst van artikel 13 lid 3 van de koopovereenkomst niet voor vergoeding in aanmerking. Voorts heeft [eiser] toestemming gegeven voor de verbouwing en het gebruik van de woning. Van onrechtmatig gedrag was geen sprake.
3.9. Ten gevolge van de ontbinding van de koopovereenkomst zijn voor partijen over en weer ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan. Ingevolge artikel 6:272 BW dient de verbouwing van de woning op geld gewaardeerd en betaald te worden.
3.10. [eiser] is door de verbouwing ongerechtvaardigd verrijkt.
3.11. Krachtens de ruilovereenkomst betreffende de Mercedes en de BMW dient [eiser] een bedrag van € 20.000,-- (bij) te betalen aan [gedaagden 1 en 2]
3.12. [gedaagden 1 en 2] beroepen zich, voor het geval in conventie vast komt te staan dat [eiser] enig bedrag van [gedaagden 1 en 2] heeft te vorderen, op verrekening met de bedragen die zij in reconventie vorderen.
4. De vordering in reconventie
4.1. [gedaagden 1 en 2] hebben hun verweer in conventie doen uitmonden in een vordering in reconventie, die inhoudt dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [eiser] veroordeelt om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagden 1 en 2] te betalen:
- een bedrag van € 20.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 april 2008 tot de dag der algehele voldoening, inzake de nakoming van de ruilovereenkomst,
- een bedrag van € 69.216,86 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 juli 2008, inzake door [gedaagden 1 en 2] verrichte verbouwingswerkzaamheden.
4.2. [eiser] heeft als verweer in reconventie onder meer het volgende naar voren gebracht. Hij heeft aangevoerd dat [gedaagden 1 en 2] niet in opdracht van [eiser] de woning hebben verbouwd en dat er ook geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van [eiser]. Voorts heeft [eiser] betwist dat partijen zijn overeengekomen dat hij € 20.000,-- aan [gedaagden 1 en 2] zou moeten betalen en dat het bedrag van € 20.000,-- zoals vermeld op het handgeschreven stuk, betrekking heeft op het waardeverschil tussen de Mercedes en de BMW.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
Gelet op de onderlinge samenhang, zal de rechtbank de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk behandelen.
Boete
5.1. Beoordeeld dient te worden of [gedaagden 1 en 2] in verzuim zijn geraakt vanwege het niet doorgaan van de levering van de woning. [gedaagden 1 en 2] hebben aangevoerd dat de Brief niet voldoet aan het vereiste uit artikel 13 lid 1 van de koopovereenkomst dat ingebrekestelling moet geschieden met inachtneming van een termijn van acht dagen. Blijkens hun stellingen ter comparitie hebben [gedaagden 1 en 2] gemeend dat het ontvangen van een onjuiste ingebrekestelling “even lucht” gaf. Partijen zijn het er over eens dat [gedaagden 1 en 2] de Brief hebben ontvangen op 10 juli 2008. In de Brief wordt [gedaagden 1 en 2] een termijn voor nakoming van de koopovereenkomst gesteld tot acht dagen vanaf 9 juli 2008, te weten 17 juli 2008. Zoals ook door [eiser] aangevoerd, is de tekst van artikel 13 lid 1 van de koopovereenkomst op het punt van de acht dagen niet geheel duidelijk. Wat hier van zij, ook indien de gestelde termijn als één dag te kort wordt aangemerkt, hadden [gedaagden 1 en 2] de Brief niet naast zich neer mogen leggen zoals zij blijkens hun stellingen wel hebben gedaan. Dit geldt te meer nu de overeengekomen datum van levering (4 april 2008) al meer dan drie maanden verstreken was. Aldus moet hun gedrag worden gelijkgesteld met de houding waaruit blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn (artikel 6:82 lid 2 BW). Gelet op het voorgaande zijn [gedaagden 1 en 2] na ontvangst van de Brief in verzuim geraakt. [gedaagden 1 en 2] zijn dan ook in beginsel de uit artikel 13 lid 3 van de koopovereenkomst voortvloeiende boete van € 59.000,-- verschuldigd aan [eiser]. Het beroep van [gedaagden 1 en 2] op matiging van de boete zal onder 5.7. aan de orde komen.
Aanvullende schadevergoeding?
5.2. Geoordeeld wordt dat artikel 13 lid 3 van de koopovereenkomst niet anders kan worden gelezen dan dat [eiser] naast de overeengekomen boete alleen recht heeft op schadevergoeding, voor zover de schade de boete overtreft. Deze uitleg is ook in overeenstemming met de wettelijke regeling in artikel 6:94 lid 2 BW. Nu de door [eiser] gevorderde aanvullende schade € 40.817,-- (€ 30.000,-- + € 10.817,--) bedraagt en de contractuele boete van € 59.000,- dus niet overstijgt, zal de vordering tot aanvullende schadevergoeding worden afgewezen.
Artikel 6:272 BW
5.3. Bij ontbinding van een overeenkomst ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de door hen ontvangen prestaties (artikel 6:271 BW). Ten aanzien van de verbouwing heeft [eiser] weliswaar toestemming aan [gedaagden 1 en 2] gegeven om daarmee voorafgaand aan de levering van de woning al te starten maar zoals [eiser] terecht en onweersproken heeft gesteld, gaat het hier niet om in opdracht van [eiser] verrichte (of zoals[gedaagden 1 en 2] stellen: “afgesproken”) werkzaamheden. [gedaagden 1 en 2] mochten slechts de woning met het oog op hun eigen gebruik daarvan verbouwen. Derhalve kan het resultaat van de verbouwing niet worden gekwalificeerd als een door [eiser] ontvangen, door de ontbinding van de koopovereenkomst getroffen prestatie. Op [eiser] rust dan ook niet de plicht om hiervoor op grond van artikel 6:272 BW een vergoeding aan [gedaagden 1 en 2] te betalen.
Ongerechtvaardigde verrijking?
5.4. [gedaagden 1 en 2] hebben een overzicht opgesteld van de gestelde kosten van de bij de verbouwing van de woning gebruikte materialen en van de door [gedaagde] en anderen gewerkte uren. Het totaal van deze gestelde kosten bedraagt het in reconventie gevorderde bedrag van € 69.216,86. Ter comparitie van partijen hebben [gedaagden 1 en 2] nog aangevoerd dat de verbouwing een nieuwe bovenverdieping met een nieuwe vloer betrof, waar verder onder meer: leidingen zijn vervangen, isolatie is aangebracht en een nieuwe badkamer is gemaakt (waarin nog betegeld moest worden en nog een betonnen vloer en wastafels moesten worden aangebracht).
5.5. [eiser] heeft de gestelde ongerechtvaardigde verrijking onder meer betwist met de stellingen die hij ook naar voren heeft gebracht in het kader van de door hem gestelde schade als gevolg van de verbouwing. Ter onderbouwing heeft hij onder meer verwezen naar de onder 2.12. aangehaalde brief van [betrokkene] en de als productie 1 bij brief van 4 september 2009 van zijn raadsman overgelegde foto’s van de woning. Verder heeft hij aangevoerd dat de woning onverkoopbaar is geworden.
5.6. De rechtbank overweegt als volgt. De stellingen van [gedaagden 1 en 2] omtrent ongerechtvaardigde verrijking van [eiser] zijn summier onderbouwd. Uit de overgelegde facturen, die slechts deels door [eiser] zijn betwist, kan worden afgeleid dat [gedaagden 1 en 2] kosten hebben gemaakt voor de verbouwing. Echter, met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat daaruit niet volgt dat de verbouwing tot een verrijking van [eiser] (in de vorm van waardevermeerdering van de woning) heeft geleid. In zijn algemeenheid kan ook niet worden gesteld dat verbouwing/verandering van een woning zonder meer tot waardevermeerdering leidt. De stellingen van [gedaagden 1 en 2] over de verrichte werkzaamheden vormen onvoldoende onderbouwing voor de gestelde verrijking maar ondersteunen eerder het standpunt van [eiser] dat hij schade heeft geleden door de verbouwing, nu veel aanpassingen nog dienden te worden afgemaakt of hersteld. Tegenover de gemotiveerde betwisting door [eiser] had het op de weg gelegen van [gedaagden 1 en 2] om hun stellingen concreter en nader te onderbouwen. Nu zij dit niet hebben gedaan, hebben zij niet aan hun stelplicht voldaan en zullen zij niet tot bewijs worden toegelaten. Derhalve faalt het beroep van [gedaagden 1 en 2] op ongerechtvaardigde verrijking en zal (mede gelet op rechtsoverweging 5.3.) de vordering in reconventie van € 69.216,86 worden afgewezen.
Matiging van de boete?
5.7. Zoals [eiser] ook heeft gesteld, dient de rechter zijn bevoegdheid tot matiging van een contractuele boete terughoudend te gebruiken. Matiging is alleen toegestaan indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Dit betekent dat matiging alleen aan de orde is als toepassing van de in de koopovereenkomst bedongen boete in de onderhavige omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij moet worden gelet op alle concrete omstandigheden van het geval. In dit kader worden de volgende omstandigheden in aanmerking genomen. Een in een koopovereenkomst met betrekking tot een woning bedongen boete van 10% van de koopsom van de woning is gebruikelijk en algemeen geaccepteerd en is mede bedoeld als een prikkel tot nakoming. Verder wordt, als onvoldoende weersproken door [gedaagden 1 en 2], aangenomen dat [gedaagden 1 en 2] steeds -ook na 4 april 2008- bij [eiser] de stellige indruk hebben gewekt dat de financiering voor de woning (alsnog) rond zou komen. Daarnaast wordt het er gelet op het bovenstaande voor gehouden dat [eiser] substantieel nadeel heeft ondervonden van de verbouwing, nu nog veel zaken dienden te worden afgemaakt of hersteld. Tevens heeft [eiser] ter comparitie onbetwist naar voren gebracht dat hij in de periode dat [gedaagden 1 en 2] in de woning hebben gewoond dubbele lasten heeft gehad en dat de woning door het tijdsverloop in waarde is gedaald. Alles overziend wordt geoordeeld dat er geen sprake is van een situatie waarin toepassing van de in de koopovereenkomst overeengekomen boete tot een buitensporig resultaat leidt. Derhalve zal deze boete niet worden gematigd en zal de vordering van [eiser] in conventie van
€ 59.000,-- worden toegewezen. De rechtbank begrijpt de vordering van [eiser] aldus dat hij hoofdelijke veroordeling van [gedaagden 1 en 2] vordert. Nu [gedaagden 1 en 2] deze hoofdelijkheid niet betwisten en deze ook steun vindt in de koopovereenkomst, zullen [gedaagden 1 en 2] hoofdelijk worden veroordeeld.
Wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten
5.8. Over het bedrag van € 59.000,-- zal wettelijke rente worden toegewezen met ingang van 17 juli 2008.
5.9. [eiser] heeft de gemaakte beslagkosten niet nader gespecificeerd en hierover ook geen stukken overgelegd. Nu echter tussen partijen niet in geschil is dat [eiser] voorafgaand aan deze procedure beslag heeft gelegd op zaken die [gedaagden 1 en 2] onder zich hebben, zal hiervoor bij de proceskostenveroordeling (zie 5.13., salaris advocaat) 1 punt worden toegekend. Voor het overige blijkt uit de door [eiser] in het kader van de gevorderde buitengerechtelijke kosten genoemde verrichtingen niet dat deze meer hebben omvat dan een enkele (herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Deze verrichtingen moeten worden aangemerkt als verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv. bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Met inachtneming van het bovenstaande zal de vordering ten aanzien van buitengerechtelijke kosten van € 5.000,-- exclusief BTW dan ook worden afgewezen.
De vordering in reconventie van € 20.000,--
5.10. In de conclusie van antwoord hebben [gedaagden 1 en 2] gesteld dat op 8 februari 2008 al overeenstemming was bereikt over de koopprijs van € 590.000,-- voor de woning en dat partijen daarnaast op genoemde datum de ruilovereenkomst hebben gesloten, op grond waarvan [eiser] nog een bedrag van € 20.000,- aan [gedaagden 1 en 2] zou bijbetalen. Ter comparitie hebben [gedaagden 1 en 2] naar voren gebracht dat het waardeverschil tussen de auto’s na onderhandeling uiteindelijk op € 20.000,-- is vastgesteld en dat dit bedrag niet contant door [eiser] hoefde te worden betaald maar al in de koopprijs van de woning (€ 590.000,-- in plaats van € 610.000,--) was verdisconteerd.
5.11. [eiser] heeft ter comparitie aangevoerd dat is afgesproken: dat [gedaagden 1 en 2] € 590.000,-- voor de woning aan hem zouden betalen, dat [gedaagden 1 en 2] daarnaast nog € 20.000,-- “onder de tafel door” aan hem zouden betalen en dat verder de auto’s zouden worden geruild.
5.12. De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat de stellingen van [gedaagden 1 en 2] (zie 5.10.) niet consistent zijn. Daarnaast geldt het volgende. Bij uitleg van hetgeen is overeengekomen, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Tussen partijen is niet in geschil dat bij de tijdens de bijeenkomst gevoerde onderhandelingen eerst [gedaagde] het (later doorgestreepte) bedrag van €15.000,-- heeft opgeschreven, vervolgens [belanghebbende] het (later doorgestreepte) bedrag van
€ 25.000,-- heeft opgeschreven en dat tenslotte [gedaagde] het bedrag van
€ 20.000,-- heeft opgeschreven. Gelet op deze gang van zaken is het niet aannemelijk dat het bedrag van € 20.000,-- op het handgeschreven stuk een door [eiser] aan [gedaagden 1 en 2] te betalen waardeverschil tussen de auto’s betreft. Het ligt immers niet in de rede dat [gedaagde] het laagste voorstel voor een (aan [gedaagden 1 en 2] te betalen) bedrag zou opschrijven, dat [belanghebbende] (partner van [eiser]) vervolgens een (door [eiser] te betalen) hoger bedrag zou voorstellen, waarna partijen uiteindelijk het verschil zouden hebben gedeeld. Desgevraagd ter comparitie hebben ook [gedaagden 1 en 2] hiervoor geen plausibele verklaring gegeven. [gedaagde] heeft slechts gesteld: ¨(...)Dat de doorgestreepte bedragen op het handgeschreven formulier niet logisch zouden zijn zegt niets. Andere dingen zijn ook niet logisch.(…)” . Nu [gedaagden 1 en 2] hun vordering ad € 20.000,-- slechts hebben onderbouwd met het handgeschreven stuk en nu zij ook geen andere stellingen naar voren hebben gebracht op grond waarvan dit bedrag (geheel of gedeeltelijk) zou moeten worden toegewezen, zal hun reconventionele vordering van
€ 20.000,-- worden afgewezen.
Proceskosten
5.13. Als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij, zullen [gedaagden 1 en 2] worden veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.
De proceskosten aan de zijde van [eiser] bedragen tot op heden:
Dagvaarding € 85,98
Griffierecht € 2.365,--
Salaris advocaat (3 punten à € 894,-- ) € 2.682,-- +
Totaal € 5.132,98
6. De beslissing
De rechtbank:
in conventie
veroordeelt [gedaagden 1 en 2] hoofdelijk, met dien verstande dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, om tegen kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 59.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 17 juli 2008 tot de dag der algehele voldoening;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
wijst de vorderingen af;
in conventie en reconventie
veroordeelt [gedaagden 1 en 2] hoofdelijk, met dien verstande dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser] bepaald op € 5.132,98, met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dit vonnis tot aan de voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Arnoldus-Smit en bij vervroeging in het openbaar