RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/1243
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[naam], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. H.L. Verweel, advocaat te Spijkenisse,
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster,
gemachtigde: mr. G.J.M. Naber, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerster heeft bij besluit van 21 juni 2008 aan eiseres medegedeeld dat zij per
1 februari 2008 ten aanzien van de door haar opgegeven studie geen recht heeft op studiefinanciering.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 29 juli 2008 bezwaar gemaakt bij verweerster.
Bij besluit van 22 september 2008 heeft verweerster het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 17 oktober 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is op 22 oktober 2009 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van de ouders van eiseres.
Verweerster is verschenen bij gemachtigde.
2.1. Ingevolge artikel 2.14, tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) kan een student voor studiefinanciering in aanmerking komen die:
a. is ingeschreven voor het volgen van onderwijs aan een opleiding buiten Nederland, voorzover in Nederland voor een vergelijkbaar soort opleiding studiefinanciering wordt verstrekt, het niveau en de kwaliteit van de opleiding vergelijkbaar zijn met overeenkomstige opleidingen in de zin van de WHW en het afsluitend examen voor de opleiding vergelijkbaar is met een afsluitend examen voor overeenkomstige opleidingen in de zin van de WHW,
b. is ingeschreven voor het volgen van onderwijs aan een opleiding buiten Nederland die, onverminderd onderdeel a, overigens voldoet aan bij ministeriële regeling vastgestelde criteria, en
c. ten minste 3 jaren van de 6 jaren voorafgaand aan diens inschrijving aan die opleiding in Nederland heeft gewoond en gedurende deze periode rechtmatig verblijf heeft gehad.
In artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
In artikel 3:9 van de Awb is bepaald dat indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en omstandigheden door een adviseur verricht, het bestuursorgaan er zich van dient te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
2.2. Verweerster heeft bij het bestreden besluit de weigering om geen studiefinanciering toe te kennen voor de door eiseres gevolgde[naam] te [plaats] (USA) gehandhaafd. Hierbij is verweerster afgegaan op het advies van de Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs (verder te noemen: Nuffic). Het onderwijssysteem in de Verenigde Staten is zeer divers met grote verschillen in niveau, inhoud en kwaliteit tussen hoger onderwijsinstellingen onderling. Het eindniveau van de Bachelor of Science aan de [naam] komt niet overeen met dat van de Nederlandse Bachelorgraad. De door eiseres gevolgde opleiding komt niet overeen met het niveau van een 4-jarige opleiding in het hoger beroepsonderwijs in Nederland. Hiermee is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 2.14, tweede lid, onder a, van de Wsf 2000.
2.3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Eiseres stelt dat zij studeert op de grootste private Universiteit van Virginia. De eisen om toegelaten te worden zijn zeer streng. Graag wenst eiseres dezelfde kans te krijgen als alle anderen die wel in het buitenland studeren. Verweerster motiveert niet waarom het eindniveau van de Bachelor Science aan de [naam] niet overeenkomt met dat van een Nederlandse Bachelorgraad. Geen inzicht wordt gegeven wat de nodige kennis en relevante feiten zijn die tot deze conclusie hebben geleid en op welke wijze deze kennis en feiten zijn vergaard. De opleiding van eiseres voldoet aan de algemene waarderingscriteria die de Nuffic hanteert voor het meenemen van de studiefinanciering naar het buitenland. Gelet hierop is er geen reden om aan te nemen dat de kwaliteit en het niveau van de opleiding van eiseres onvoldoende is, zodat studiefinanciering inclusief een OV-vergoeding dient te worden toegekend.
2.4. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.1. Op 11 januari 2008 heeft eiseres middels een formulier bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van studiefinanciering voor het volgen van de opleiding Fashion, Merchandising and Interiors aan de [naam] te [plaats] (USA), waarbij het diploma/graad Bachelor or Arts kan worden gehaald.
2.4.2. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerster op goede gronden de aanvraag van eiseres om toekenning van studiefinanciering voor het volgen van een opleiding in het buitenland heeft afgewezen.
2.4.3. Naar aanleiding van eiseresses aanvraag heeft verweerster Nuffic om advies gevraagd. In dit advies van 2 juni 2008 is overwogen dat de opleiding Fashion, Merchandising and Interior onvoldoende niveau heeft. Het onderwijssysteem in de VS is zeer divers met grote verschillen in niveau, inhoud en kwaliteit tussen hoger onderwijsinstelling. In het kader van de bezwaarschriftprocedure heeft Nuffic nogmaals op 8 september 2008 advies uitgebracht en daarin aangegeven dat volgens informatie op de website van de [naam] de instelling toelatingseisen stelt, die, vergeleken met andere Amerikaanse instellingen, aan de ondergrens liggen en weinig selectief zijn: een gpa van 2.0, een SAT van 800 en een ACT van 17. De cursusduur van deze opleiding is 4 jaar, maar door het aanvangsniveau is het bereikte niveau volgens de Nuffic niet vergelijkbaar met 4 jaar hoger beroepsonderwijs in Nederland.
Op basis van deze adviezen heeft verweerster de gevraagde studiefinanciering geweigerd.
2.4.4. De rechtbank stelt voorop dat een advies dat is uitgebracht door een ter zake deskundige, in het algemeen voldoende grondslag vormt voor een beslissing als waartegen eiseres thans in beroep opkomt. Het ligt evenwel op de weg van het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat de adviezen van de in te schakelen deskundigen voldoen aan de eisen die uit een oogpunt van zorgvuldigheid aan de besluitvorming zelf moeten worden gesteld. Om die reden kan van een deugdelijke advisering die het bestuursorgaan de mogelijkheid biedt om daarop af te gaan slechts sprake zijn, indien uit die adviezen ten minste blijkt op basis van welke gegevens deze tot stand zijn gebracht en welke procedure bij het tot stand brengen van die adviezen is gevolgd.
2.4.5. Zoals ter zitting is gebleken toetst de Nuffic aan een aantal algemene waarderings-criteria. Uit de adviezen van de Nuffic valt niet af te leiden dat in dit geval aan deze algemene waarderingscriteria is getoetst. Voorts valt uit voormelde adviezen niet af te leiden met welke Amerikaanse instelling deze instelling is vergeleken, wat de betekenis van de gpa, SAT en ACT-scores is, hoe zich dat verhoudt met andere opleidingen en wat uiteindelijk het eindniveau is van de opleiding. Gelet hierop is de rechtbank met eiseres van oordeel dat uit de adviezen van 2 juni 2008 en 8 september 2008 onvoldoende blijkt op basis van welke gegevens die tot stand zijn gebracht en welke procedure bij het tot stand brengen van de adviezen is gevolgd.
2.4.7. Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerster zijn besluit niet zonder meer op deze adviezen heeft kunnen baseren en dat dit besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:9 van de Awb. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.5.1. Op 1 oktober 2009 is in werking getreden het Besluit houdende aanpassing van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de indexering van bedragen in die bijlage. Artikel II van het besluit bepaalt dat ten aanzien van bezwaar of beroep dat vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit is ingesteld, de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing blijft zoals die luidde vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
2.5.2. Gelet op vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerster met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dat destijds luidde, vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiseres nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerster op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerster met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit neemt;
- bepaalt dat verweerster aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,- vergoedt;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op
€ 322,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, rechter, en door deze en H. Philips, griffier, ondertekend.