RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/326
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[naam], wonende te [woonplaats], eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. E. A. van Dommelen- van der Lugt, medewerker van het Juridisch Kenniscentrum van het Servicecentrum Drechtsteden te Dordrecht.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 10 november 2008 afwijzend beslist op de aanvraag van eiser om verlening van een tweede bewonersvergunning (parkeervergunning) voor het voertuig met het kenteken [nummer] voor het adres [adres] te [woonplaats].
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 3 december 2008 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 26 februari 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 12 maart 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank [woonplaats].
De zaak is op 24 augustus 2009 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van [naam], werkzaam bij de gemeente [woonplaats].
2.1.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren (hierna: Parkeerverordening [woonplaats] 2007) kan -voor zover hier van belang- het college op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op vergunninghoudersplaatsen en/of parkeerapparatuurplaatsen.
Ingevolge artikel 3, zesde lid, van de Parkeerverordening [woonplaats] 2007 is het college bevoegd nadere regels te stellen betreffende het aanvragen, het verlenen en het gebruik van de vergunning.
Ingevolge artikel 12, vierde lid, van de Parkeerverordening [woonplaats] 2007 blijven voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de "Parkeerverordening 2001", indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze verplichtingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening, van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
2.1.2. Ingevolge artikel 1 van de Uitvoeringsregels parkeervergunningen nieuwbouw [adres] vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 4 oktober 2005 (hierna: de Uitvoeringsregels) wordt -voor zover hiervan belang- voor de toepassing van de uitvoeringsregels verstaan onder
Bewonersvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 3, tweede lid, sub a van de "Parkeerverordening 2001";
Ingevolge artikel 2, onder a, van de Uitvoeringsregels komen de bewoners niet in aanmerking voor een bewonersvergunning.
Ingevolge artikel 3 van de Uitvoeringsregels treden deze uitvoeringsregels in werking op
12 oktober 2005.
2.2. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit strekt tot handhaving van de afwijzing van de aanvraag om het verlenen van een bewonersvergunning onder ongegrondverklaring van het bezwaarschrift.
Verweerder stelt zich daartoe op het navolgende standpunt.
In artikel 2, onder a, van de Uitvoeringsregels is neergelegd dat de bewoners van de nieuwbouw [adres] niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning, zodat de aanvraag moet worden afgewezen. De Uitvoeringsregels zijn vastgesteld krachtens artikel 3, zesde lid van de Parkeerverordening Dordrecht 2001. Bij de inwerkingtreding van de Parkeerverordening Dordrecht op 1 januari 2007 is de Parkeerverordening Dordrecht 2001 ingetrokken. Het in de Parkeerverordening Dordrecht 2007 opgenomen artikel 12, vierde lid, van de Parkeerverordening Dordrecht 2007 omvat overgangsrecht op grond waarvan de Uitvoeringsregels haar gelding hebben behouden.
Verweerder licht toe dat de grondslag voor het opleggen van de beperkingen is terug te voeren op artikel 3, eerste lid, van de Parkeerverordening Dordrecht 2001.
Verweerder merkt voorts op dat de Uitvoeringsregels op 12 oktober 2005 bekend zijn gemaakt door publicatie. De omstandigheid dat op de aanvraagformulieren en op de website van de gemeente Dordrecht geen melding wordt gemaakt van de Uitvoeringsregels doet hieraan niet af.
Naar verweerder verder opmerkt is van meet af aan als stedenbouwkundige randvoorwaarde voor het betreffende nieuwbouwplan [adres] gesteld dat het parkeren van de bewoners op eigen terrein moet geschieden en dat de bewoners niet in aanmerking zullen komen voor een bewonersvergunning.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hem ambtshalve bekend is dat bij de totstandkoming van de Parkeerverordening 2007 artikel 12, vierde lid, van de Parkeerverordening 2007 is opgesteld om te kunnen waarborgen dat uitvoeringsregels van toepassing blijven onder de nieuwe verordening. Tevens heeft verweerder gesteld dat de Uitvoeringsregels beperkingen betreffen als bedoeld in artikel 12, vierde lid van de Parkeerverordening Dordrecht 2007.
2.3. De gronden van het beroep
Eiser stelt dat de Parkeerverordening Dordrecht 2007 en de Beleidsregels Parkeervergunningen Dordrecht (hierna: de beleidsregels) op zijn aanvraag van toepassing zijn en dat hij op grond hiervan in aanmerking komt voor een tweede bewonersvergunning. In de beleidsregels is namelijk bepaald dat bewoners van de binnenstad, die de beschikking hebben over slechts één eigen parkeerplaats in aanmerking kunnen komen voor een tweede bewonersvergunning, of -indien daarvoor tijdelijk onvoldoende ruimte is - op een wachtlijst kunnen worden geplaatst. Op de website van verweerder wordt dit eveneens vermeld.
Eiser meent dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag heeft afgewezen onder verwijzing naar de Uitvoeringsregels. Deze Uitvoeringsregels zijn vastgesteld in oktober 2005. Op
1 januari 2007 geldt echter een nieuwe verordening en nieuw beleid. Volgens eiser heeft verweerder hiermee beoogd om duidelijkheid te brengen in de veelheid van regels.
Uit de nieuwe beleidsregels valt naar de mening van eiser op geen enkele wijze af te leiden dat er voor sommige adressen nog andere - in het verleden vastgestelde - regels zouden kunnen gelden. Eiser stelt dan ook dat bij hem de verwachting is gewekt dat hij zonder meer voor een tweede bewonersvergunning in aanmerking kon komen.
Eiser stelt dat artikel 3, derde en zesde lid, van de Parkeerverordening Dordrecht 2007 de bevoegdheid van verweerder regelt tot het stellen van nadere regels betreffende het aanvragen, het verlenen en het gebruik van de vergunning. Verweerder heeft die bevoegdheid volgens eiser ingevuld middels de beleidsregels. In de beleidsregels is echter niets opgenomen over uitvoeringsregels.
Eiser stelt dat nu de in 2005 vastgestelde Uitvoeringsregels niet zien op een opgelegde verplichting, artikel 12 van de Parkeerverordening Dordrecht 2007 niet de wettelijke grondslag kan zijn voor de afwijzing van zijn aanvraag.
Eiser meent verder dat verweerder zich ten opzichte van derden, in dit geval de kopers, niet op de overeenkomst met de BAM kan beroepen, temeer nu in de koopovereenkomst van eiser op dit punt niet meer is geregeld dan dat bij elke woning een parkeerplaats of garage hoort. Over het al dan niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning is niets opgenomen.
2.4. De beoordeling van het beroep
Met partijen is de rechtbank van oordeel dat het adres waarvoor eiser een tweede bewonersvergunning heeft aangevraagd, behoort tot de adressen waarop de Uitvoeringsregels betrekking hebben. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder de afwijzing van eisers aanvraag, heeft kunnen baseren op artikel 2 van de Uitvoeringsregels.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Anders dan verweerder aanvoert, is de rechtbank van oordeel dat de Uitvoeringsregels niet op de voet van artikel 12, vierde lid van de Parkeerverordening Dordrecht 2007 van toepassing zijn op eisers aanvraag. Naar de rechtbank overweegt betreffen de Uitvoeringsregels niet de in artikel 12, vierde lid van de Parkeerverordening Dordrecht 2007 bedoelde beperkingen die zijn opgelegd krachtens de Parkeerverordening Dordrecht 2001. De rechtbank wijst hierbij op de betekenis die in de overige artikelen van de Parkeerverordening Dordrecht 2007 is gegeven aan het woord 'beperking', te weten een bijkomende verplichting. Daarvan is bij de Uitvoeringsregels geen sprake. Verder wijst de rechtbank op het ontbreken van een toelichting op het overgangsrecht waaruit volgt dat met voorschriften en beperkingen mede de Uitvoeringsregels zijn bedoeld.
Gelet op het voorgaande berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke grondslag en kan het niet in stand blijven. Met het oog op een nieuw te nemen beslissing op bezwaar overweegt de rechtbank als volgt.
Voor zover verweerder de Uitvoeringsregels zou duiden als beleidsregel, zoals bedoeld in artikel 1:3, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), geldt het volgende. Naar verweerder stelt is artikel 3, zesde lid van de Parkeerverordening Dordrecht 2001 de voor beleidsregels vereiste wettelijke basis van de Uitvoeringsregels. Met het intrekken van de Parkeerverordening Dordrecht 2001 op 1 januari 2007, is ook de werking van de op grond daarvan opgestelde regels vervallen. De Uitvoeringsregels zijn derhalve evenmin als beleidsregel van toepassing op eisers aanvraag.
Voor zover verweerder de Uitvoeringsregels zou duiden als een bestendige gedragslijn inhoudende dat de bewoners van de nieuwbouw [adres] niet in aanmerking komen voor een tweede bewonersvergunning, overweegt de rechtbank als volgt. Zo een gedragslijn kan, mede gelet op de ter zitting in geding gebrachte toelichting bij de uitvoeringsregeling, niet als kennelijk onredelijk worden aangemerkt. Uit vaste jurisprudentie, bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State van 22 juni 2005, (LJN AT7970) volgt dat verweerder een gedragslijn die niet is neergelegd in een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid van de Awb, mag volgen indien verweerder de keuze daarvoor bij ieder individueel besluit opnieuw motiveert. Daarbij kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen op grond waarvan verweerder aanleiding behoort te zien om van zijn vaste gedragslijn af te wijken. Gelet daarop gaat de rechtbank er vanuit dat verweerder bij een nieuw te nemen beslissing op bezwaar onder meer zal motiveren hoe eisers positie moet worden gewogen daar waar hij gemotiveerd stelt dat bij eiser door uitingen van verweerder het vertrouwen is gewekt dat hij zonder meer in aanmerking zou komen voor een tweede bewonersvergunning.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd.
Verweerder dient op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die voor vergoeding op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat verweerde met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit neemt;
-bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 150,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, en door deze en drs. S.R. Jonkergouw, griffier, ondertekend.