RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/1373
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[naam], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. R. Roelofsen, advocaat te Lemmer,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A. Spee, advocaat te Arnhem.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft bij brief van 10 april 2008 meegedeeld de aan eiser toegekende verstrekkingen op grond van de Regeling Opvang Asielzoekers (hierna: ROA) per 21 april 2008 te beëindigen op de grond dat eiser vanaf 3 december 2007 niet meer beschikt over een geldige verblijfstitel.
Hiertegen heeft eiser bij faxbericht van 23 mei 2008 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 31 oktober 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 20 november 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 27 juli 2009 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is niet ter zitting verschenen.
Verweerder is vertegenwoordigd door mr. J.A. Spee voornoemd en
B. Schuurmans, werkzaam bij verweerder.
1.2. De rechtbank heeft het onderzoek na afloop van de behandeling ter zitting geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen een reactie te geven op door verweerder eerst ter zitting ingediende stukken. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder bij brief van
17 augustus 2009 nog een processtuk ingediend waarop hij zich ter zitting heeft beroepen. Daarop is door eiser gereageerd bij brief van 2 oktober 2009. Vervolgens heeft verweerder zich bij brief van 15 oktober 2009 wederom met een inhoudelijke reactie tot de rechtbank gewend.
1.3. Nadat partijen daarvoor toestemming hadden verleend heeft de rechtbank bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 15, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de ROA, voor zover thans van belang, omvat de opvang door de gemeente de volgende verstrekkingen:
b. een toelage voor persoonlijke uitgaven;
c. een verzekering tegen ziektekosten alsmede een verzekering tegen de financiële gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid.
Ingevolge het derde lid eindigt de opvang van een asielzoeker in elk geval:
a. indien het een asielzoeker betreft op wiens asielaanvraag inwilligend is beslist: drie maanden na de datum waarop hem schriftelijk kennis is gegeven van de inwilligende beslissing;
b. op de dag waarop de betrokken asielzoeker het bewonen van de hem door de gemeente beschikbaar gestelde woonruimte beëindigt;
c. indien het een vreemdeling betreft die rechtmatig verwijderbaar is vanwege het niet inwilligen van de asielaanvraag: vier weken na de dag waarop de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 45, eerste lid aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, heeft de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, wordt afgewezen, van rechtswege tot gevolg dat de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt worden beëindigd op de bij of krachtens die wet of dat wettelijke voorschrift voorziene wijze en binnen de daartoe gestelde termijn.
2.2. Het bestreden besluit van 31 oktober 2008 strekt tot handhaving van de beslissing van
10 april 2008 waarbij is meegedeeld dat de verstrekkingen op grond van de ROA zijn beëindigd. Verweerder heeft zich gebaseerd op de gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: GBA) waaruit volgens verweerder volgt dat eiser sinds
3 december 2007 niet langer over een geldige verblijfstitel beschikt. De omstandigheid dat eiser een verblijfstitel hoopt te krijgen in verband met gezinshereniging geeft volgens verweerder niet opnieuw aanspraak op verstrekkingen volgens de ROA. Uit de GBA volgt volgens verweerder dat eiser sinds 2 oktober 2003 een zestal asielverzoeken heeft ingediend. Volgens een brief van de Immigratie - en naturalisatiedienst van 27 november 2007 is eiser uitgeprocedeerd en mitsdien rechtmatig verwijderbaar.
2.3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert daartoe gemotiveerd aan dat het besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Voorts stelt eiser dat door verweerder een nieuw primair besluit is genomen nu de wettelijke grondslag bij het bestreden besluit is gewijzigd. Hem zou dan ook het rechtsmiddel van bezwaar moeten worden gegund in plaats van beroep. Eiser stelt rechtsmiddelen te hebben aangewend tegen de weigering van de staatssecretaris om hem een aanbod te doen op grond van de zogenoemde pardonregeling. Daarop is nog niet onherroepelijk beslist zodat ook om die reden de intrekking niet gerechtvaardigd is. Eiser stelt zich tot slot op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de zwaarwegende belangen van eiser bij continuering van de verstrekkingen.
2.4. De rechtbank heeft bij partijen aan de orde gesteld dat zij zich ambtshalve gesteld ziet voor de vraag of de brief van 10 april 2008 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) behelst. Zij beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in zijn uitspraak van 30 juli 2003 (LJN AL4164) vindt afwijzing van een asielaanvraag, sinds de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 op 1 april 2001, plaats op de voet van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Een besluit tot afwijzing van zo een aanvraag, behelst een meeromvattende beschikking in de zin van artikel 45 van de Vreemdelingenwet 2000. Blijkens het door verweerder in het geding gebrachte besluit van de staatssecretaris van Justitie van 1 oktober 2007 is eiser bij dat besluit een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geweigerd. In de bedoelde beschikking is eiser erop gewezen dat hij met ingang van de dag waarop de beroepstermijn is verstreken niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en dat het instellen van beroep de rechtsgevolgen van het besluit niet opschort. Eiser was vanaf die dag rechtmatig verwijderbaar. Uit artikel 15, derde lid, van de ROA volgt dat de opvang van eiser in ieder geval van rechtswege is geëindigd vier weken nadat hij rechtmatig verwijderbaar is geworden en mitsdien op of omstreeks 31 december 2007. Het voorgaande brengt met zich dat de brief van 10 april 2008 niet het beoogde rechtsgevolg kan hebben, nu dat rechtsgevolg - beëindiging van de verstrekkingen - reeds was ingetreden. De rechtbank wijst ten overvloede op hetgeen door de staatssecretaris van Justitie is overwogen in de artikelsgewijze toelichting op het Besluit van 27 maart 2001 (Stcr. 29 maart 2001, nr. 63 / pag. 16) waarbij de ROA is gewijzigd in verband met de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000:
"Dit [het nemen van een meeromvattende beslissing] heeft tot gevolg dat op grond van een dergelijke beschikking geen afzonderlijke beschikking behoeft te worden genomen door de gemeente inzake de beëindiging van de voorzieningen ...".
2.5. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Doende hetgeen verweerder had behoren te doen, zal de rechtbank het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. Op 1 oktober 2009 is in werking getreden het Besluit houdende aanpassing van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de indexering van bedragen in die bijlage. Artikel II van het besluit bepaalt dat ten aanzien van bezwaar of beroep dat vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit is ingesteld, de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing blijft zoals die luidde vóór de inwerkingtreding van dit besluit. Met inachtneming hiervan zijn de kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpr) vastgesteld op € 483,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het verstrekken van inlichtingen, waarde per punt € 322,-, wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpr voor vergoeding in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 31 oktober 2008;
- verklaart het door eiser gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden vastgesteld op € 483,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 145,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, en door deze en H. Nummerdor, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
(de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen)
Uitgesproken in het openbaar op: