ECLI:NL:RBDOR:2009:BK3697

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
19 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
83205 - KG ZA 09-223
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over bestuurlijke dwangsommen en bevoegdheid van de Gemeente Dordrecht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Dordrecht is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiser, wonende te Dordrecht, zich verzet tegen de invordering van bestuurlijke dwangsommen door de Gemeente Dordrecht. De Gemeente had eiser gelast om bepaalde objecten te verwijderen, met de dreiging van dwangsommen. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze lastgeving, waardoor deze onherroepelijk is geworden. De dwangsommen zijn verbeurd in 2007, en de Gemeente heeft een dwangbevel tot invordering uitgevaardigd, waartegen eiser geen verzet heeft ingesteld. Eiser vordert in deze procedure dat de Gemeente de executie van de dwangsommen staakt, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de Gemeente bevoegd is om de dwangsommen te vorderen, aangezien er geen nieuwe feiten zijn die de bevoegdheid van de Gemeente in twijfel trekken. Eiser heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat er sprake is van ongelijke behandeling of misbruik van bevoegdheid door de Gemeente. De voorzieningenrechter wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van de Gemeente, die zijn vastgesteld op € 1.078,00. Het vonnis is uitgesproken op 19 november 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 83205 / KG ZA 09-223
Vonnis in kort geding van 19 november 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te Dordrecht,
eiser,
advocaat mr. S.J.M. Jaasma,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DORDRECHT,
zetelend te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. A.C.M. Geerts .
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 6 oktober 2009,
- de mondelinge behandeling ter openbare zitting van 5 november 2009,
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van de Gemeente.
- de door beide partijen overgelegde producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij brief van 12 oktober 2006 hebben de Burgemeester en Wethouders van de Gemeente [eiser] gelast om voor 15 november 2006 twee containers en twee gassenfleshouders van het woonwagencentrum aan de [adres] te verwijderen en verwijderd te houden, onder mededeling dat indien hij niet aan deze lastgeving zou voldoen hij een dwangsom van € 1.000,- per week zou verbeuren tot een maximum van € 10.000,- per object. Hiertegen is door [eiser] geen bezwaar of beroep ingesteld, zodat deze beschikking onherroepelijk is geworden.
2.2. Bij brief van 26 januari 2007 hebben de Burgemeester en Wethouders van de Gemeente [eiser] een extra termijn gegund, welke termijn op 16 februari 2007 is geëindigd.
2.3. De twee gasflessenhouders zijn tijdig verwijderd.
2.4. Bij brief van 16 mei 2007 hebben de Burgemeester en Wethouders van de Gemeente [eiser] meegedeeld dat het totaal aan verbeurde dwangsommen is opgelopen tot het bedrag van € 20.000 (het maximum van € 10.000 per object voor twee objecten) en [eiser] verzocht dit bedrag binnen twee weken na dagtekening van de brief te voldoen.
2.5. Bij brief van 23 mei 2007 hebben de Burgemeester en Wethouders van de Gemeente [eiser] onder meer medegedeeld dat voor het totaal van de verbeurde dwangsommen van € 20.000 een inningsprocedure wordt opgestart. Tevens hebben zij bij die brief aan [eiser] gelast om uiterlijk 8 juni 2007 de twee containers van het woonwagencentrum aan de [adres], kadastraal bekend gemeente Dordrecht, sectie V, nummer 230 te verwijderen en verwijderd te houden.
2.6. Op 12 juni 2007 is de Gemeente tot toepassing van bestuursdwang op de woonwagenlocatie aan de [adres] overgegaan. Hierbij is met [eiser] een compromis gesloten met betrekking tot een witte container.
2.7. De Burgemeester en Wethouders van de Gemeente hebben een dwangbevel tot invordering van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ad € 20.000 uitgevaardigd, dat op 4 juli 2007 aan [eiser] is betekend. [eiser] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om binnen zes weken na deze betekening verzet tegen het dwangbevel in te stellen.
2.8. [eiser] heeft, via de deurwaarder, in mindering op de verbeurde dwangsommen € 4.150,- aan de Gemeente voldaan.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - de Gemeente te veroordelen om terstond na betekening van dit vonnis de executie wegens beweerdelijke verbeurde dwangsommen te staken en gestaakt te houden, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van deze procedure.
3.2. De Gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De overtredingen waarvoor de dwangsommen zouden zijn verbeurd dateren uit 2007, zodat op grond van artikel IV, eerste lid, van de Vierde tranche Awb, daarop het vóór 1 juli 2009 geldende recht van toepassing is. Onder het vóór 1 juli 2009 geldende recht dienen geschillen naar aanleiding van een dwangbevel tot invordering van bestuurlijke dwangsommen aan de burgerlijke rechter te worden voorgelegd. De voorzieningenrechter is derhalve bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
4.2. De Gemeente heeft niet bestreden dat executoriaal beslag voor de verbeurde dwangsommen op onder meer de woonwagen van [eiser] dreigt. Hiermee is gegeven dat [eiser] thans een spoedeisend belang bij de gevorderde voorlopige voorziening heeft. Hieraan doet niet af dat, zoals de Gemeente heeft aangevoerd, de kwestie al een aantal jaren loopt en [eiser] daarin niet eerder actie heeft ondernomen.
4.3. Vast staat dat de dwangsombeschikking onherroepelijk is, zodat er in beginsel van dient te worden uitgegaan dat deze zowel wat betreft haar inhoud als wat betreft haar wijze van totstandkoming rechtmatig is. Feiten of omstandigheden die een uitzondering op dit beginsel kunnen rechtvaardigen, zijn niet door [eiser] gesteld. Voorst staat vast dat [eiser] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om verzet tegen het dwangbevel tot invordering van de verbeurde dwangsommen in te stellen. Hiermee is gegeven dat [eiser] een totaalbedrag van € 20.000,- aan dwangsommen heeft verbeurd en dat de Gemeente bevoegd is die dwangsommen in te vorderen. Voor toewijzing van de vordering is onder deze omstandigheden slechts plaats indien sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die meebrengen dat de Gemeente niet langer haar bevoegdheid om de verbeurde dwangsommen in te vorderen mag uitoefenen.
4.4. Het betoog van [eiser] dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd en dat de dwangsommen onredelijk hoog zijn, stuit op het vorenstaande af, zodat niet behoeft te worden ingegaan op hetgeen [eiser] daarvoor heeft aangevoerd.
4.5. Resteert de stelling van [eiser] dat sprake is van een ongelijke behandeling van hem en zijn familie, omdat de Gemeente alleen bij hem en zijn familie handhaaft en dwangsommen invordert en andere bewoners, die zijn verhuisd, met rust laat, en dat de Gemeente het invorderen van de verbeurde dwangsommen als wisselgeld inzet in de onderhandelingen met [eiser] over zijn verhuizing. De voorzieningenrechter begrijpt deze stellingen van [eiser] aldus dat hij hiermee een beroep doet op schending van het gelijkheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheid door de Gemeente.
4.6. Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden. Van gelijke gevallen is echter geen sprake, aangezien [eiser] aan zijn stelling ten grondslag legt, dat alleen bij hem dwangsommen worden ingevorderd en dat alleen hij en zijn familie niet zijn verhuisd. Het gelijkheidsbeginsel is derhalve niet aan de orde.
4.7. De Gemeente heeft onder verwijzing naar een foto van de situatie in 2007 en een foto van de huidige situatie voldoende aannemelijk gemaakt dat zij is opgetreden tegen de aanwezigheid van illegale objecten op het woonwagenkamp van andere bewoners. Voorts heeft volgens de Gemeente slechts één andere bewoner van het woonwagenkamp in het kader van dat handhavingstraject dwangsommen verbeurd, maar heeft de Gemeente afgezien van invordering daarvan omdat deze bewoner de illegale situatie heeft beëindigd op het moment dat van het maximaal aan dwangsommen te verbeuren bedrag van € 40.000 slechts het bedrag van € 6.000 was bereikt. Aldus heeft de Gemeente voldoende gemotiveerd weersproken dat er een verband bestaat tussen handhaving en/of invordering van verbeurde dwangsommen en verhuizing van de bewoners van het woonwagenkamp. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van [eiser] het bestaan van dat verband aannemelijk te maken. [eiser] is daarin niet geslaagd. Alleen zijn stelling dat dit verband bestaat, is daarvoor niet voldoende en de door hem overgelegde producties bieden geen steun voor die stelling.
4.8. Dat de Gemeente de invordering van de verbeurde dwangsommen als wisselgeld inzet bij de onderhandelingen met [eiser] over zijn verhuizing is eveneens door de Gemeente betwist en door [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt. Zijn stelling wordt slechts ondersteund door het door hem als productie 4 overgelegde relaas waarin is vermeld: “Ik heb gezegd dat de gemeente wel wil praten over een (fors) lager termijnbedrag als hij verhuisd is.” Aan dit relaas kan echter geen gewicht worden toegekend, nu het niet is ondertekend, daaruit ook niet blijkt wie de opsteller ervan is en de stelling van [eiser] dat het relaas is getypt door wijkagent [wijkagent] door de Gemeente wordt betwist. Daar komt bij dat, áls de wijkagent dit al heeft gezegd, niet onmiddellijk duidelijk is, waarop die informatie is gestoeld. Bovendien is niet bestreden dat dit relaas met knippen en plakken is samengesteld, zodat de context waarin de mededeling zou zijn gedaan onduidelijk is.
4.9. Op grond van het vorenstaande dient de vordering te worden afgewezen.
4.10. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- vast recht € 262,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.078,00.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden bepaald op € 1.078,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2009.