RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/1465
uitspraak van de voorzieningenrechter
Visserijbedrijf v/h [xxx] en Zoon B.V, gevestigd te Hardinxveld-Giessendam, verzoekster,
gemachtigde: mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A.E. in 't Veld, werkzaam bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV).
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 21 oktober 2009 heeft verweerder verzoekster gelast het door de buitengewone opsporingsambtenaren / toezichthouders geconstateerde vistuig (aalfuiken) uiterlijk binnen 10 dagen te verwijderen en verwijderd te houden tot 1 december 2009. Indien zij niet aan de last voldoet, verbeurt verzoekster volgens dit besluit een dwangsom van € 25.000,- ineens. Tevens heeft verweerder in dit besluit geweigerd verzoekster ontheffing te verlenen tot 1 december 2009 voor het vissen op wolhandkrab met aalfuiken die daartoe zodanig zijn aangepast dat aal daaruit kan ontsnappen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 3 november 2009 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van eveneens 3 november 2009 heeft verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 12 november 2009 ter zitting behandeld.
Verzoekster is verschenen bij haar gemachtigde, vergezeld van [xxx] en [xxx].
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 3:4 van de Awb bepaalt:
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
2.1.2. Ingevolge artikel 1, vierde lid, aanhef en onder d, van de Visserijwet 1963 wordt onder "binnenvisserij" verstaan: het vissen in de overige wateren van Nederland.
Artikel 3a van de Visserijwet 1963 bepaalt:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van op grond van internationale overeenkomsten of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties opgelegde verplichtingen of verleende bevoegdheden regelen worden gesteld in het belang van de visserij.
2. Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het eerste lid, kunnen mede voorschriften worden gegeven in het belang van de naleving van de aldaar bedoelde regelen.
(...)
Artikel 16 van de Visserijwet 1963 bepaalt:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van het vissen in de wateren, bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel d, regelen worden gesteld: a. in het belang van de visserij in die wateren (...).
2. Bij het stellen van regelen als bedoeld in het eerste lid wordt mede rekening gehouden met: a. de belangen van de natuurbescherming (...).
3. Bij of krachtens een maatregel als bedoeld in het eerste lid kunnen mede voorschriften worden gegeven in het belang van de naleving van de aldaar bedoelde regelen.
Ingevolge artikel 54b van de Visserijwet 1963 is de minister van LNV bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
2.1.3. Bij algemene maatregel van bestuur op grond van onder meer artikel 16 van de Visserijwet 1963 is het Reglement voor de binnenvisserij 1985 (hierna: het Reglement) vastgesteld.
Artikel 1 van het Reglement bepaalt dat in dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan, voor zover hier van belang:
a. "boezemmaas": nauwste maas bij meerwandige netten;
b. "maaswijdte": lengte van de zonder bijzondere krachtsinspanning tussen haar eindknopen gestrekte, doch niet gerekte maas, nat gemeten, met dien verstande, dat bij meerwandige netten deze meting wordt toegepast op de boezemmaas;
c. "fuik": vistuig, bestaande uit om twee of meer hoepels gespannen netwerk, voorzien van één of meer inkelingen, aan de voorzijde al dan niet voorzien van één of twee vleugels;
d. "visfuik": fuik waarvan het netwerk, met uitzondering van de inkelingen, een maaswijdte heeft van tenminste 45 mm;
e. "aalfuik": fuik waarvan het netwerk een maaswijdte heeft van ten hoogste 35 mm;
(...)
Ingevolge artikel 6, derde lid, van het Reglement kan de minister van LNV het vissen verbieden in een of meer door hem aan te wijzen wateren met één of meer door hem aan te wijzen vistuigen gedurende het gehele jaar dan wel gedurende een nader te bepalen gedeelte van het jaar.
Artikel 10b van het Reglement bepaalt dat de minister van LNV in het belang van de visserij bevoegd is regelen te stellen ter uitvoering van op grond van internationale overeenkomsten of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties opgelegde verplichtingen of verleende bevoegdheden.
Ingevolge artikel 11 van het Reglement kan de minister van LNV vrijstelling of ontheffing verlenen van de bepalingen krachtens dit besluit.
2.1.4. Bij besluit van 18 september 2007, nummer 1100/2007, van de Raad van de Europese Unie zijn maatregelen voor het herstel van het bestand van de Europese aal vastgesteld (hierna: de Verordening).
Artikel 2, "Opstelling van beheersplannen voor aal", van de Verordening bepaalt, voor zover van belang:
1. De lidstaten bepalen en omschrijven welke individuele stroomgebieden op hun grondgebied een natuurlijke habitat voor Europese aal vormen ("stroomgebied voor aal"); die stroomgebieden kunnen maritieme wateren omvatten. De lidstaten kunnen, indien dat behoorlijk wordt verantwoord, hun gehele grondgebied of een bestaande regionale administratieve eenheid als één stroomgebied voor aal aanwijzen.
(...)
3. Voor elk stroomgebied voor aal als omschreven op grond van lid 1 stellen de lidstaten een beheersplan voor aal op.
4. Doel van de beheersplannen voor aal is het verminderen van de antropogene sterfte, zodat er een grote kans bestaat dat ten minste 40 % van de biomassa van schieraal kan ontsnappen naar zee, gerelateerd aan de beste raming betreffende de ontsnapping die plaats zou hebben gevonden indien de mens geen invloed had uitgeoefend op het bestand. De beheersplannen voor aal worden opgesteld met het oog op het bereiken van die doelstelling op lange termijn.
(...)
7. De beheersplannen voor aal voorzien in maatregelen om het in lid 4 vastgestelde doel te bereiken en om te monitoren en te controleren of dat doel wordt bereikt. De lidstaten kunnen de middelen omschrijven naargelang van de lokale en regionale omstandigheden.
8. Een beheersplan voor aal kan onder meer in de volgende maatregelen voorzien:
- vermindering van de commerciële visserijactiviteiten;
(...).
12. Een beheersplan voor aal is een op nationaal niveau aangenomen plan in het kader van een communautaire instandhoudingsmaatregel bedoeld in artikel 24, lid 1, onder v), van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds.
2.1.5. In haar vergadering van 22 september 2009 heeft het Comité voor de Visserij op voordracht van de Europese Commissie het op 20 juli 2009 door Nederland ingediende, herziene aalbeheerplan goedgekeurd. Bij beschikking van 20 oktober 2009, verzonden op 21 oktober 2009, heeft de Europese Commissie het Nederlandse aalbeheerplan goedgekeurd (hierna: het Aalbeheerplan).
In het Aalbeheerplan wordt de volgende wetenschappelijke rechtvaardiging voor het aanwijzen van Nederland als één stroomgebied gegeven (p. 4):
"The country of the Netherlands is situated in the joint delta and estuarine area of four major rivers. All rivers are intertwined and confluent. Downstream, the Rhine and Meuse in fact have a complete anastomosis. Outlets of the Meuse have been redirected through former outlets of the Scheldt. The fourth river is the river Ems, the edge of whose basin downstream is in the far northeast of the Netherlands. The mouth of the river Ems in the Waddensea is quite close to the original northern outlets of the Rhine. In view of the above, sharp boundaries between river basins in the Netherlands for managing eel impacts appear neither practical nor appropriate, as long as management cannot yet be dealt with at an international level."
In het Aalbeheerplan wordt als een van de maatregelen genoemd die Nederland zal implementeren (p. 30): "Closed season for all eel fishery from 1 September to 1 December (3 months)." Als toelichting op de maatregel wordt gegeven (p. 32):
"In the period from 1 September to 1 December circa 90% of the total annual silver eel catch is caught (Hoefnagel en Dekker, 2005). In the same period approximately 26% of the yellow eel is caught. In total, closure of this period will reduce the fishery mortality with 45%. In order tot maximise the effect of this measure, the commercial fishery of all eel will be prohibited during this period in marine, coastal and inland waters. This prohibition will be regulated in the regulation "Uitvoeringsregeling visserij". Since the ban will be effectuated in the form of a ban on the use of all types of eel fishing gear ("aalfuik, aalhoekwant, aalkistje, aaldogger, aalzegen, aalkub, ankerkuil en electrovistuig") also the fishery on yellow eels will be closed. In order to (partially) compensate the financial losses for the fishermen, the Ministry of LNV will provide financial assistance form ESF sources, € 700,000 per year, starting in 2009 for a maximum period of 4 years." Bepaald is dat deze maatregel in 2009 zal worden ingevoerd (p. 33), waarbij de maatregel in 2009 voor 2 maanden (oktober en november) en vanaf 2010 voor drie maanden (september-november) zal gelden.
In het Aalbeheerplan wordt over de wijze van toezicht gesteld:
"The responsible authority in the national government for enforcement of the 1963 Fishery Law is the Minister of LNV. Control for compliance is carried out by the General Inspection Service of the Ministry of LNV (AID: Algemene Inspectiedienst)."
2.1.6. Bij besluit van 15 september 2009 heeft verweerder op grond van onder meer artikel 3a van de Visserijwet 1983 en artikel 6, derde lid, en artikel 10b van het Reglement de Uitvoeringsregeling visserij (hierna: de Uitvoeringsregeling) gewijzigd vastgesteld.
Artikel 32a van de Uitvoeringsregeling bepaalt, voor zover van belang:
1. De zeevisserij, de kustvisserij en de binnenvisserij zijn in de periode van 1 september tot en met 30 november verboden met de volgende vistuigen:
(...) b. aalfuik als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985; (...).
2. Het is verboden om in de periode, genoemd in het eerste lid, een vistuig als genoemd in het eerste lid, voorhanden te hebben op of in de nabijheid van de Nederlandse wateren.
3. De periode, genoemd in het eerste lid, begint in het kalenderjaar 2009 op 1 oktober.
2.1.7. Bij brief van 7 oktober 2009 aan de Tweede Kamer der Staten Generaal heeft verweerder de beweegredenen voor zijn vaste gedragslijn bij het verlenen van ontheffing voor het vissen op wolhandkrab in de periode van 1 oktober 2009 tot 1 december 2009 uiteengezet:
"Veel aalvissers vangen naast paling in toenemende mate de Chinese wolhandkrab. Dit is een exoot. Vanuit visstandbeheer is er geen aanleiding de bevissing van deze soort te beperken. Omdat de krab goed verkocht kan worden is het een aantrekkelijke neveninkomst voor de vissers. Daarom heb ik uw Kamer toegezegd dat deze visserij ook in de periode dat het aalvisverbod van kracht is, kan doorgaan mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1. geen vangst van aal en goede controleerbaarheid en handhaafbaarheid van de ontsnappingsmogelijkheid voor aal; 2. geen extra lasten voor de controle en handhaving. Op basis hiervan heb ik besloten voor het gebruik van specifieke korven voor de visserij op wolhandkrab ontheffing te verlenen. Daarnaast verleen ik ook ontheffing voor het gebruik van de 'visfuik' mits voorzien van een controleerbare ontsnappingsmogelijkheid voor de dikke schieraal. De visfuik verschilt van de aalfuik omdat het een grotere maaswijdte heeft, en wordt beperkt gebruikt, voornamelijk in de kustwateren. Tot op heden wordt in de meeste gevallen de wolhandkrabvisserij uitgevoerd met reguliere aalfuiken. Ik heb echter besloten het gebruik van aalfuiken, zelfs indien deze zijn voorzien van een ontsnappingsvoorziening voor aal, niet toe te staan voor de visserij op wolhandkrab. Gezien de grote aantallen fuiken die dan gebruikt gaan worden, is een effectieve handhaving van het aalvisverbod in dat geval niet meer mogelijk."
2.1.8. Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen de fundamentele vrijheden (EVRM) luidt als volgt:
Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon heeft het recht op het ongestoorde genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en de algemene beginselen van internationaal recht.
2.2. Het bestreden besluit
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat verweerder bevoegd was het verbod op het vissen met aalfuiken in de periode oktober en november 2009 ingevolge de Uitvoeringsregeling te handhaven. Dit verbod in de Uitvoeringsregeling berust op het Aalbeheerplan, dat is opgesteld ter uitvoering van de Verordening.
Aan het bestreden besluit ligt voorts ten grondslag dat verweerder niet bereid is verzoekster ontheffing te verlenen voor het vissen op wolhandkrab met aalfuiken indien deze worden voorzien van een ontsnappingsmogelijkheid voor aal. Verweerder stelt zich op het standpunt dergelijke aalfuiken niet effectief te kunnen controleren zonder extra inzet van toezichthouders van de Algemene Inspectiedienst. Verweerder acht extra inzet om financiële redenen niet wenselijk. Een andere wijze van controle is niet in overeenstemming met het Aalbeheerplan.
2.3. Standpunt verzoekster
Verzoekster acht het Aalbeheerplan en de Uitvoeringsregeling om de volgende redenen onverbindend zodat een deugdelijke grondslag ontbreekt voor verweerders handhavend optreden jegens verzoeksters. Verzoekster betoogt dat het Aalbeheerplan in strijd is met de Verordening. Daarnaast betwijfelt zij of het Aalbeheerplan is goedgekeurd door de Europese Commissie. Die goedkeuring werd als voorwaarde voor de inwerkingtreding van de Uitvoeringsregeling gesteld. Verzoekster is verder van opvatting dat in het Aalbeheerplan ten onrechte de vier genoemde stroomgebieden voor aal worden uitgebreid naar alle andere stroomgebieden in Nederland, waaronder die van verzoekster. Verzoekster meent voorts dat ten onrechte niet wordt onderkend dat de aalvisstand in haar wateren niet is afgenomen en dat haar wijze van bedrijfsuitoefening de aalvisstand niet bedreigt. Volgens verzoekster moet de terugval veeleer worden verklaard uit onttrekking door aalvissers in Zuid-Europa, waar bovendien nog steeds geen beperkingen voor de aalvisserij zijn doorgevoerd. Ook acht verzoekster het onredelijk dat zij onder meer in gesloten water aal heeft gekweekt en uitgezet, die zij nu niet mag terugvangen. Tot slot betoogt verzoekster dat de Uitvoeringsregeling onrechtmatig is omdat die regeling voorziet in een verbod op vistuig dat veel verder strekt dan de bescherming van de aalvisstand.
Voor zover de Uitvoeringsregeling al verbindend is, had verweerder volgens verzoekster haar in redelijkheid tot 1 december 2009 ontheffing behoren te verlenen voor het vissen op wolhandkrab met aalfuiken die daartoe zodanig zijn aangepast dat aal daaruit kan ontsnappen.
Verweerders vaste gedragslijn bij het verlenen van ontheffing is onevenredig beperkend. Deze gedragslijn maakt volgens verzoekster het vissen in de haar ter beschikking staande wateren op wolhandkrab feitelijk onmogelijk. Dit maakt inbreuk op haar visrechten en daarmee op haar eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM.
Voor zover de Uitvoeringsregeling al verbindend is en verweerder verzoekster geen ontheffing had behoren te verlenen voor het vissen op wolhandkrab met aangepaste aalfuiken, had verweerder voor verzoekster een voorziening behoren te treffen, nu zij onevenredig wordt benadeeld door handhaving van de Uitvoeringsregeling in combinatie met verweerders weigering ontheffing te verlenen voor het vissen op wolhandkrab met aalfuiken voorzien van een ontsnappingsmogelijkheid voor aal.
2.4. Beoordeling door de voorzieningenrechter
2.4.1. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekster daarover heeft aangevoerd, vooralsnog geen grond te betwijfelen dat vanwege onverbindendheid van het Aalbeheerplan of de Uitvoeringsregeling verweerder de bevoegdheid miste om jegens verzoekster handhavend op te treden wegens het vissen met aalfuiken en overweegt daartoe als volgt.
Ten tijde van de vaststelling van de Uitvoeringsregeling was concreet zicht op goedkeuring van het Aalbeheerplan en ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was goedkeuring daadwerkelijk door de Europese Commissie verkregen. Met deze goedkeuring acht de voorzieningenrechter voor deze procedure gegeven dat het aanmerken van Nederland als één stroomgebied door Nederland behoorlijk verantwoord is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, tweede volzin, van de Verordening en dat het Aalbeheerplan afdoende is toegesneden op de Nederlandse situatie.
Aan de Verordening en het Aalbeheerplan ligt het wetenschappelijke uitgangspunt ten grondslag dat sprake is van terugval in de aalvisstand in Europa en dat met maatregelen in onder andere Nederland die terugval kan worden tegengaan. Hetgeen verzoekster over de onjuistheid daarvan betoogt, is onvoldoende onderbouwd en geeft dan ook in deze procedure geen aanleiding dat wetenschappelijk uitgangspunt te betwijfelen. Dat andere lidstaten nog niet tot implementatie van de Verordening zouden zijn overgegaan, doet aan de legitimiteit van de Nederlandse implementatie op zichzelf niet af.
Het antwoord op de door verzoekster opgeworpen vraag of verweerder in de Uitvoeringsregeling ten onrechte ook ander vistuig dan aalfuiken voor de betrokken periode heeft verboden, acht de voorzieningenrechter voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet relevant. De last en de weigering ontheffing te verlenen zien immers op door verzoekster gebruikte aalfuiken.
2.4.2. Verweerder was derhalve bevoegd handhavend op te treden jegens verzoekster vanwege het vissen met aalfuiken in de periode oktober en november 2009.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Over de vraag of hier sprake is van zulke bijzondere omstandigheden, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.4.3. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter had verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid verzoekster in dit geval geen ontheffing mogen onthouden voor het vissen op wolhandkrab met aalfuiken voorzien van een ontsnappingsmogelijkheid voor aal in de periode oktober en november 2009. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe als volgt.
Verweerder erkent, zo blijkt uit de overgelegde stukken, dat het verbod om in oktober en november 2009 op aal te vissen, voor de betrokken beroepsvissers een groot gemis aan inkomsten en daarmee groot financieel nadeel met zich brengt. In dat verband stelt verweerder zich op het standpunt dat dit nadeel buiten het normale maatschappelijke risico valt en onevenredig zwaar op deze beroepsgroep drukt, zodat in beginsel nadeelcompensatie zou moeten worden verstrekt op grond van het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten. Een regeling die daarin voor de betrokken beroepsvissers voorziet, is vooralsnog niet tot stand gekomen.
Verweerder erkent verder dat het gemis aan inkomsten voor de betrokken beroepsvissers deels kan worden opgevangen door het vissen op wolhandkrab, waartegen uit oogpunt van visbestandbeheer geen bezwaar bestaat. Ter zitting heeft verzoekster zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het onmogelijk is om in de binnenwateren waarop zij visrechten heeft, met de door verweerder voorgestelde vangmethoden van wolhandkrab, te weten een visfuik in zin van artikel 1, sub d, van het Reglement met een ontsnappingsluik van minimaal 30 cm in het achterste deel van de fuik na de laatste inkeling en een maaswijdte van minimaal 60 mm, dan wel een korf. Verweerder heeft dit standpunt ter zitting niet weersproken, terwijl daarvoor ook in de brief van verweerder van 7 oktober 2009 aan de Tweede Kamer bevestiging lijkt te kunnen worden gevonden. Ter zitting heeft verzoekster zich voorts gemotiveerd op het standpunt gesteld en ook gedemonstreerd dat met de door haar voorgestane wijze van aanpassen van de aalfuiken de aal zal kunnen ontsnappen en geen aal zal kunnen worden gevangen. Verweerder heeft dit standpunt ter zitting niet weersproken en uit de overige stukken blijkt evenmin van het tegendeel.
Voorts acht de voorzieningenrechter het volgende van belang. De wijziging van de Uitvoeringsregeling is twee weken vóór de invoering van het visverbod op aal per 1 oktober 2009 tot stand gekomen. Het verbod als zodanig is niet eerder dan in juli 2009 als maatregel in het Aalbeheerplan opgenomen. Verzoekster is, zo is ter zitting naar voren gekomen, voor een groot deel van haar inkomsten aangewezen op aalvisserij. Op het moment van de inwerkingtreding van de Uitvoeringsregeling was geen concreet zicht op nadeelscompensatie op korte termijn voor het onevenredige nadeel dat verzoekster lijdt in oktober en november 2009. Verweerder heeft verder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij met de door hem voorgestane vangstmethoden voor de betrokken periode, gelet op de wateren waarop zij
visrechten heeft, verzoekster een reëel financieel alternatief biedt voor het vissen op wolhandkrab.
Onder voornoemde omstandigheden kon verweerder naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechterin dit geval in redelijkheid geen doorslaggevende betekenis toekennen aan financiële gevolgen gemoeid met een intensievere controle door de AID op het vissen op wolhandkrab door verzoekster met aalvisfuiken voorzien van een ontsnappingsmogelijkheid voor aal en verzoekster om die reden de ontheffing weigeren.
2.4.6. Gelet op het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden toegewezen.
De voorzieningenrechter schorst het besluit van 21 oktober 2009. Het gaat daarbij met name om verweerders weigering verzoekster ontheffing te verlenen voor het vissen op wolhandkrab met aalfuiken die daartoe zodanig zijn aangepast dat aal daaruit kan ontsnappen Voorts wordt de voorlopige voorziening getroffen dat verzoekster tot 1 december 2009 wordt behandeld als ware zij in het bezit van een ontheffing om te vissen op wolhandkab met aalfuiken die daartoe zodanig zijn aangepast dat aal daaruit kan ontsnappen.
2.4.7. Nu het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:82, vierde lid, in samenhang met artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:84 in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met het verzoek om voorlopige voorziening heeft gemaakt.
Op 1 oktober 2009 is in werking getreden het Besluit houdende aanpassing van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de indexering van bedragen in die bijlage. Met toepassing van het aldus aangepaste Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de voorzieningenrechter de kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1).
2.4.8. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 21 oktober 2009;
- treft de voorlopige voorziening dat verzoekster tot 1 december 2009 wordt behandeld als ware zij in het bezit van een ontheffing om te vissen op wolhandkrab met aalfuiken die daartoe zodanig zijn aangepast dat aal daaruit kan ontsnappen;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoekster in verband met haar verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 874,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend.
De griffier is buiten staat deze uitspraak De voorzieningenrechter,
mede te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op: 16 november 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.