RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/1476
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[eiseres]
gemachtigde: S.R. von Kriegenbergh-Lejuez,
de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden, verweerster,
gemachtigde: mr. C.R.M. de Paepe, werkzaam bij verweerster.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerster heeft bij besluit van 4 februari 2008 de op de voet van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: de Wmo) aan eiseres toegekende individuele vervoersvoorziening beëindigd per 1 januari 2008.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 februari 2008 bezwaar gemaakt bij verweerster.
Bij besluit van 5 november 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en de individuele vervoersvoorziening bij wijze van overgangsregeling alsnog eerst per 1 januari 2009 beëindigd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 december 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 27 juli 2009 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is niet verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, ten vijfde en zesde, van de Wmo, luidt als volgt:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder maatschappelijke ondersteuning:
(...)
5°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;
6°. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer; (...)."
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wmo, voor zover hier van belang, treft het college van burgemeester en wethouders, ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:
- zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
- medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wmo, houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo, stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wmo, vermeldt de motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is het eerste lid van overeenkomstige toepassing bij een beslissing op het bezwaar als bedoeld in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht en een beslissing op het beroep als bedoeld in artikel 7:26 van de Algemene wet bestuursrecht.
De in artikel 5, eerste lid, van de Wmo, bedoelde verordening is de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden (hierna: de verordening), zoals vastgesteld in de openbare vergadering van de Drechtraad op 21 maart 2007 en in werking getreden op 1 juli 2007.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de verordening, wordt in deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving onder het compensatiebeginsel verstaan: de algemene verplichting aan de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden om beperkingen die een persoon ondervindt in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per voermiddel te verplaatsen, weg te nemen.
Artikel 22 van de verordening luidt als volgt:
"De door de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
a. een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;
b. een vervoersvoorziening in natura;
c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;
d. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening."
Ingevolge artikel 24 van de verordening kan een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet voor de in artikel 22, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:
a. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief
systeem als bedoeld in artikel 22, onder a., onmogelijk maken dan wel
b. een collectief systeem als bedoeld in artikel 22, onder a., niet aanwezig is;
c. deze voorziening als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in
artikel 22, onder a., nodig is om de vervoersbehoefte van de persoon te dekken.
2.2. Verweerster heeft bij het bestreden besluit de datum van beëindiging van de individuele voorziening van eiseres gesteld op 1 januari 2009. Naar de rechtbank begrijpt heeft verweerster hiermee beoogd eiseres met ingang van 1 juli 2008 een overgangstermijn van zes maanden te gunnen.
Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij met het verstrekken van een collectieve voorziening (de Drechthopper) de beperkingen wegneemt die eiseres ondervindt in de zelfredzaamheid op het gebied van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Naar verweersters opvatting heeft zij daarom op de voet van artikel 24 van de verordening in redelijkheid kunnen besluiten tot beëindiging van de aan eiseres toegekende financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening. Verweerster voert verder aan dat uit huisbezoek en zorgvuldig medisch onderzoek is gebleken dat eiseres meer dan vijf minuten kan lopen zonder hulpmiddel, eiseres in staat is met enige moeite een trede van
32 centimeter te beklimmen en op afstand een busnummer kan herkennen. Eiseres kan gebruik maken van collectief vervoer. Daaruit concludeert de medisch deskundige dat een individuele vervoersvoorziening niet geïndiceerd is.
2.3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert daartoe aan dat zij vanwege haar (verwachte toenemende) medische beperkingen niet in staat is om gebruik te maken van de Drechthopper, maar op grond daarvan aangewezen is op een individuele vervoersvoorziening. Eiseres wijst in dit verband op de lange wachttijden van de Drechthopper en het meerdere keren per dag moeten overstappen. Ten gevolge van artrose in de voeten, heupen, rug, nek, schouders en handen alsmede diabetes en chronische vermoeidheid is zij daartoe fysiek niet in staat. Verder stelt eiseres dat met het bestreden besluit het kleine stukje zelfstandigheid dat de auto haar gaf, haar is ontnomen. Het bestreden besluit betekent volgens eiseres een verslechtering van haar positie, wat in strijd is met de kern van de Wmo.
Eiseres stelt verder dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Zij voert daartoe aan dat er geen informatie bij de behandelende artsen is opgevraagd, terwijl uit de verklaringen van de alternatief werkende arts Westerman en de huisarts Nasseri volgt dat zij niet in staat is gebruik te maken van de Drechthopper. Ook voert eiseres aan dat geen sprake is van een onafhankelijk medisch oordeel. Zij wijst erop dat haar gemachtigde bij verweerster een klacht heeft ingediend tegen de adviserend arts, Van Duijkeren. Diezelfde arts is vervolgens opnieuw om zijn oordeel gevraagd. Uit diens reactie kan worden afgeleid dat hij zich door de klacht aangevallen voelt waardoor aan zijn onafhankelijkheid kan worden getwijfeld.
Daarbij had verweerster, in overeenstemming met de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 oktober 2007 (LJN BB5749), moeten aangeven waarom de gezondheidstoestand een wijziging rechtvaardigt, aldus eiseres.
Naar de mening van eiseres is het in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel om eiseres op
20 december 2007 mee te delen dat in haar situatie niets verandert en het recht op een individuele vervoersvoorziening anderhalve maand daarna met terugwerkende kracht per
1 januari 2008 te beëindigen. De beëindiging met terugwerkende kracht is volgens eiseres ook in strijd met artikel 3:40 Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
2.4.1. Niet in geschil is dat eiseres beperkingen heeft als beschreven in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, ten vijfde en ten zesde, van de Wmo. Op verweerster rust de plicht om een voorziening te treffen die de beperkingen van eiseres op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie zodanig compenseert dat eiseres in staat is zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel. Ter invulling van die plicht is binnen de gemeente Alblasserdam een systeem van collectief vervoer ingevoerd, dat voorziet in vervoer van deur tot deur voor ouderen en gehandicapten (de zogenoemde Drechthopper). Aan de Drechthopper is primaat verleend in die zin dat belanghebbenden slechts voor een andere vervoersvoorziening in aanmerking komt indien van collectief vervoer op medische gronden geen gebruik kan worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat een aldus opgevat primaat van een systeem van collectief vervoer als zodanig niet in strijd komt met de Wmo.
2.4.2. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerster zich onder verwijzing naar het advies van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Zuid-Holland Zuid (hierna: de GGD) van 14 mei 2008 en de nadere toelichting daarop van
12 augustus 2008 terecht op het standpunt stelt dat er geen medische indicatie bestaat voor een individuele vervoersvoorziening. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerster zich voor haar standpunt kunnen baseren op het GGD-advies, nu de rechtbank geen aanleiding heeft aan de juistheid van dat advies te twijfelen en dat advies bovendien zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk concludent is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Het voor het GGD-advies verrichte onderzoek heeft bestaan uit huisbezoek, afname van anamnese, gericht lichamelijk onderzoek en informatie van de behandelend sector. Anders dan eiseres betoogt, is verweerster niet zonder meer gehouden een tweede onafhankelijk medisch onderzoek te doen instellen. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep waaronder de uitspraak van 12 augustus 1997, LJN ZB7388. Bovendien waren er geen in een andere richting wijzende medische gegevens bekend over de gezondheidstoestand van eiseres die aanleiding waren om een tweede deskundige om advies te vragen. Het betoog van eiseres dat aan de onafhankelijkheid van de adviserend arts kan worden getwijfeld faalt. De enkele omstandigheid dat de gemachtigde van eiseres een klacht heeft ingediend tegen de bedoelde arts is daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Door eiseres zijn geen objectieve feiten en omstandigheden gesteld die wijzen op vooringenomenheid van de zijde van de GGD-arts.
De door eiseres verstrekte verklaringen van Westerman en Nasseri acht de rechtbank onvoldoende om aan de juistheid van het GGD-advies te twijfelen. De verklaringen geven geen medisch objectiveerbare onderbouwing voor de stelling dat eiseres geen gebruik kan maken van de Drechthopper.
2.4.3. Hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 2.4.1. en 2.4.2. laat onverlet de vraag of de Drechthopper voor eiseres een voorziening is die voldoet aan de compensatieplicht van artikel 4 van de Wmo. Die vraag kan slechts worden beantwoord op grond van een onderzoek naar niet alleen de beperkingen, maar ook de persoonskenmerken en de vervoersbehoeften van eiseres. Verweerster is gehouden, mede gezien artikel 26 van de Wmo, die beperkingen te inventariseren. Daarbij is verweerster gehouden na te gaan hoe de vervoersmogelijkheden van de Drechthopper zich verhouden tot de beperkingen van eiseres en haar vervoersbehoeften, een en ander tegen de achtergrond van de vraag welke voorziening leidt tot het behouden of bevorderen van het zelfstandig functioneren van eiseres en haar deelname aan het maatschappelijk verkeer. De rechtbank stelt vast dat het onderzoek van verweerster er niet op gericht is geweest vast te stellen welke voorziening in het individuele geval van eiseres is aan te merken als een compenserende voorziening als bedoeld in artikel 4 van de Wmo, maar dat verweerster ermee heeft volstaan te beoordelen of eiseres op medische gronden in staat is gebruik te maken van het collectief vervoer in de vorm van de Drechthopper. In dit verband wijst de rechtbank onder andere op het pré-advies van 27 mei 2008 en het pré-advies van 25 augustus 2008. Aldus heeft verweerster gehandeld in strijd met de op haar rustende verplichting om bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het bestreden besluit kan dan ook niet in stand blijven.
2.4.4. Het betoog van eiseres dat de beëindiging van de vervoersvoorziening met terugwerkende kracht in strijd is met artikel 3:40 van de Awb mist feitelijke grondslag.
Bij het primaire besluit van 4 februari 2008 is de voorziening weliswaar met terugwerkende kracht ingetrokken per 1 januari 2008, maar bij het bestreden besluit is de datum van intrekking alsnog bepaald op 1 januari 2009. Van terugwerkende kracht is derhalve geen sprake.
2.4.5. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel kan evenmin leiden tot aantasting van het bestreden besluit. Verweerster heeft in haar brief van 20 december 2007 nadrukkelijk gewezen op haar bevoegdheid om nader onderzoek te doen naar het recht op de individuele vervoersvoorziening van eiseres. Het staat verweerster overigens vrij de voorziening in te trekken indien en zodra blijkt dat niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden om aanspraak op een zodanige voorziening te kunnen maken.
2.4.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd.
Verweerder dient op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken.
Op 1 oktober 2009 is in werking getreden het Besluit houdende aanpassing van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de indexering van bedragen in die bijlage. Artikel II van het besluit bepaalt dat ten aanzien van bezwaar of beroep dat vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit is ingesteld, de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing blijft zoals die luidde vóór de inwerkingtreding van dit besluit. Met inachtneming hiervan zijn de kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt
€ 322,-, wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiseres andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerster met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt;
-bepaalt dat verweerster aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage
van € 39,- vergoedt;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 322,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, en door deze en H. Nummerdor, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
(de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen)