ECLI:NL:RBDOR:2009:BK4943

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
3 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
83614 / KG ZA 09-242
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen buren na brand

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vorderen eisers, buren van gedaagden, de opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagden is gelegd op een bankrekening van eisers. De achtergrond van het geschil ligt in een brand die de woning van eisers volledig heeft verwoest in de nacht van 31 december 2008 op 1 januari 2009. Gedaagden hebben een beslag gelegd ter zekerheid van een vordering die zij in een bodemprocedure hebben ingesteld tegen eisers. Eisers stellen dat het beslag onterecht is gelegd en dat zij het geld op de rekening nodig hebben om hun leven weer op te pakken, aangezien zij in financiële problemen verkeren na de brand.

De rechtbank heeft de feiten en de procedure zorgvuldig in overweging genomen. Eisers hebben aangevoerd dat gedaagden ten onrechte de bodemprocedure als hoofdzaak aanmerken, terwijl de kort gedingprocedure als hoofdzaak moet worden beschouwd. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er voldoende aannemelijkheid bestaat dat gedaagden een vordering toekomt, en dat het beslag derhalve niet opgeheven kan worden. De rechter heeft daarbij ook de belangen van beide partijen afgewogen, waarbij het belang van gedaagden zwaarder weegt dan dat van eisers.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het beslag niet opgeheven kan worden, omdat er summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door eisers ingeroepen recht. De vordering van eisers is afgewezen en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op EUR 1.078. Dit vonnis is uitgesproken op 3 december 2009 door mr. J.C. Halk.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 83614 / KG ZA 09-242
Vonnis in kort geding van 3 december 2009
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te Molenaarsgraaf,
2. [eiser 2],
wonende te Molenaarsgraaf,
eisers,
advocaat mr. M.J. Goedhart,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te Molenaarsgraaf,
2. [gedaagde 2],
wonende te Molenaarsgraaf,
gedaagden,
advocaat mr. A.M. Berkhout.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- een “conclusie van antwoord”
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eisers]
- de door partijen overgelegde producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn of waren buren: [eisers] zijn, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van de woning Graafdijk [adres 1]. [gedaagde 1] is eigenaar van de woning aan de [adres 2]. [gedaagde 2] is eigenaar van de woning aan de [adres 3]. De drie woningen zijn ontstaan na verbouwing van een voormalige boerderij. De woningen van [gedaagden] zijn gelegen aan de voorzijde en de woning van [eisers] ligt aan de achterzijde. De woning van [eisers] is door brand in de nacht van 31 december 2008 en 1 januari 2009 geheel verwoest. De woningen van [gedaagden] zijn behouden gebleven. Na de brand is de woning van [eisers] geheel afgebroken.
2.2. [gedaagden] hebben conservatoir derdenbeslag doen leggen op een bankrekening van [eisers] Het beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van € 32.000. Dit geld was afkomstig van de inboedelverzekeraar van [eisers]
2.3. [gedaagden] hebben zowel een kort gedingprocedure als een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen [eisers] In de bodemprocedure is nog geen vonnis gewezen. In de kort gedingprocedure heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij vonnis van 15 oktober 2009 een vordering van [gedaagden] tot betaling door [eisers] van een voorschot op schadevergoeding afgewezen. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vorderen samengevat - veroordeling van [gedaagden] tot opheffing van het gelegde beslag, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Zij stellen daartoe als volgt.
3.2. Primair: [gedaagden] hebben zowel een kort gedingprocedure als een bodemprocedure geëntameerd. [gedaagden] kozen er voor om de kort gedingprocedure als de hoofdzaak aan te merken waarvoor het beslag is gelegd. Dan mag niet daarnaast ook de bodemprocedure als hoofdzaak worden aangemerkt. Als het kort gedingvonnis van 15 oktober 2009 onherroepelijk wordt dan vervalt het beslag. [gedaagden] handhaven echter het beslag omdat zij -ten onrechte- de bodemprocedure als hoofdzaak aanmerken.
Subsidiair: de vordering van [gedaagden] is, summierlijk toetsend en met inachtneming van een belangenafweging tussen partijen, ondeugdelijk. Door de brand is een (dikke) tussenmuur verloren gegaan. Volgens [gedaagden] zijn [eisers] gehouden om voor de helft mee te betalen aan de kosten van herstel van de tussenmuur omdat deze mandelig zou zijn. [eisers] betwisten echter dat de tussenmuur mandelig is. In het kort gedingvonnis van 15 oktober 2009 is een door [gedaagden] gevorderd voorschot op schadevergoeding afgewezen omdat de voorzieningenrechter het standpunt van [eisers] onderschreef dat geen sprake was van een mandelige tussenmuur. Volgens de voorzieningenrechter bleek uit tekeningen van het Kadaster dat de tussenmuur geheel op de grond van [eisers] lag.
3.3. [eisers] hebben het geld waarop beslag is gelegd nodig om hun leven weer op te pakken. De situatie is nijpend. [eisers] bivakkeren in een stacaravan waarin isolatie ontbreekt en dat terwijl de winter voor de deur staat. Met het geld konden [eisers] tijdelijk een huurwoning betrekken en inrichten, maar door geldgebrek is dat van de baan. [eisers] kunnen hun voorgenomen nieuwbouwplannen niet realiseren, nu geld voor het ontwerp van de woning en voor de bouwleges ontbreekt. Herstel van de muur kost slechts € 15.470 incl. BTW. Zo [eisers] al aan herstel zouden moeten bijdragen dan is hun aandeel daarin slechts de helft van dat bedrag.
3.4. Het beslagverlof is slechts verleend jegens [eiser 1] maar het beslag is gelegd op een en/ of bankrekening van [eisers], zodat ook De Bruijn door het beslag wordt getroffen, zonder dat daarvoor verlof is verleend.
3.5. [gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Blijkens het bepaalde in art. 705 lid 2 Rv. kan een gelegd beslag onder meer worden opgeheven bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen of indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. De beoordeling van de opheffingsvordering kan niet los geschieden van een afweging van de wederzijdse belangen.
4.2. De beslagvoorzieningenrechter heeft aan [gedaagden] beslagverlof verleend op voorwaarde dat de hoofdzaak binnen vier weken na het leggen van het (eerste) beslag aanhangig zou worden gemaakt. Niet in geding is dat [gedaagden] tijdig, binnen deze termijn, zowel de eerdere kort gedingprocedure als de bodemprocedure aanhangig hebben gemaakt.
4.3. Geen rechtsregel verzet zich er tegen om binnen de door de beslag-voorzieningenrechter gestelde termijn niet één maar twee hoofdzaken aanhangig te maken (vgl. noot H.J. Snijders onder Hoge Raad 26-02-1999, NJ 1999, 717). Wel is vereist dat beide procedures tot een executoriale titel kunnen leiden. Dat is hier het geval. De primaire stelling onder 3.2 faalt derhalve.
4.4. Er bestaat geen aanleiding om het conservatoir beslag op te heffen. Summierlijk toetsend is voldoende aannemelijk dat aan [gedaagden] mogelijk een vordering toekomt. In de vorige kort gedingprocedure waren [gedaagden] blijkens de tekst van de toenmalige uitspraak kennelijk niet in staat om een adequate duiding te geven aan de kadastrale tekeningen. Thans konden zij dat wel. Zij konden thans ter zitting op de kadastrale tekening aanwijzen dat precies op de erfgrens een “knik” (klein verloop) zit met een lengte van 19 centimeter. Ter zitting hebben [gedaagden] voorts de originele foto’s getoond van de fundering van de brandmuur. Daarop lijkt zich eveneens een kleine knik te bevinden, van (circa) 19 cm. Dat maakt thans alsnog aannemelijk dat de erfgrens precies loopt ter hoogte van de brandmuur. [eisers] betwisten dat de knik op de kadastrale tekening de brandmuur betreft. Volgens hen zit de knik in “eigen” muur van [eisers], zodat het in hun visie de conclusie moet zijn dat aldaar de erfgrens loopt. Dit komt niet aannemelijk voor. Er blijkt niet dat (ook) in de “eigen” muur van [eisers] een knik zit met een lengte van 19 cm. Afgezien daarvan kan mandeligheid ook ontstaan door gemeenschappelijk gebruik. Van gemeenschappelijk gebruik van de brandmuur als scheidsmuur lijkt sprake te zijn geweest, zodat ook op die grond mandeligheid kan worden aangenomen. Deelgenoten in een mandelige zaak hebben de plicht om gezamenlijk bij te dragen in de kosten van de mandelige zaak. Niet uitgesloten is dat die plicht zich ook uitstrekt tot betaling van een bijdrage in de kosten van wederopbouw als de mandelige zaak verloren is gegaan. Evenmin kan worden uitgesloten dat de stelling van [gedaagden] ter zitting dat [eisers] in de beschreven omstandigheden onrechtmatig handelen in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Of bij beoordeling van die stelling van belang is dat de verzekering van [eisers] sowieso bereid is om bij te dragen in de kosten van wederopbouw is aan de bodemrechter om te beoordelen.
4.5. Er bestaat evenmin aanleiding om de begroting van de vordering waarvoor het beslagverlof is verleend te verlagen. Volgens [eisers] kost heropbouw van de brandmuur veel minder dan [gedaagden] stellen, maar daarbij gaan [eisers] uit van de veronderstelling dat heropbouw plaats kan vinden onder handhaving van de fundamenten van de afgebrande brandmuur. Of die veronderstelling de toets der bouwkundige kritiek kan doorstaan valt hier niet vast te stellen en wordt in ieder geval door [gedaagden] gemotiveerd betwist. De (expert van de) verzekeringsmaatschappij van [gedaagden] stemt in met uitkering van verzekeringspenningen op basis van volledige heropbouw van de brandmuur onder vervanging van de oude fundamenten. Dat wijst er nog niet op dat goedkoper herstel adequaat zal zijn.
4.6. Het beslagverlof is slechts verleend jegens [eiser 1] en niet jegens zijn echtgenote, met wie hij is gehuwd in gemeenschap van goederen. Dit betekent echter nog niet dat het beslag op de en/of rekening slechts doel treft voor slechts de helft van het saldo op die rekening. Ingevolge art. 3:166 lid 2 BW zijn de aandelen van deelgenoten in een gemeenschap gelijk, tenzij uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit. Het ligt hier niet zonder meer voor de hand om aan te nemen dat [eiser 1] jegens zijn echtgenote niet gerechtigd zou zijn om te beschikken over het gehele saldo.
4.7. Duidelijk is dat [eisers] in financiële moeilijkheden verkeren. Het belang van [gedaagden] weegt echter zwaarder. Overige verhaalsmogelijkheden lijken niet voorhanden. Het Vendu Notarishuis had, voordat de brand uitbrak, al aangekondigd dat de woning van [eisers] executoriaal verkocht zou gaan worden in februari 2009. Dat wijst op betalingsmoeilijkheden. De stelling van [eisers] ter zitting dat de openbare verkoping niet executoriaal was maar op eigen verzoek van [eisers] “omdat zij er van af wilden zijn” is niet geloofwaardig. In de aankondiging van het Vendu Notarishuis staat dat de reden van de veiling is: art. 3:268 BW. Dat is het recht van parate executie van de bank als hypotheeknemer. Dat recht pleegt geëffectueerd te worden bij betalingsachterstanden. Voorts verklaren [eisers] nu al geruime tijd om genegen te zijn tot heropbouw. Van enige reëele inspanning op dit gebied blijkt niet of nauwelijks. Het beslag is pas in augustus 2009 gelegd juist omdat er na al die tijd nog steeds geen bouwvergunning was aangevraagd bij de gemeente.
4.8. [eisers] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- vast recht EUR 262,00
- salaris advocaat EUR 816,00
Totaal EUR 1.078,00.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vordering af;
5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op EUR 1.078.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2009.?