ECLI:NL:RBDOR:2009:BL9388

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
21 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1548
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.A.C. Prins
  • M.L. Bosman-Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijzondere bijstand en schuldenlast

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht op 21 december 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die bijzondere bijstand aanvroeg ter delging van haar schulden bij Eneco. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen voldoende dringende redenen waren om het verzoek toe te wijzen. Verzoekster had wel opvang voor haar kinderen, maar kon niet aantonen dat deze opvang ontoereikend was. De voorzieningenrechter benadrukte dat de primaire verantwoordelijkheid voor de levensomstandigheden van de kinderen bij de ouder ligt, en dat verzoekster haar verantwoordelijkheid niet naar vermogen had ingevuld door bijvoorbeeld professionele hulp in te schakelen. De voorzieningenrechter wees erop dat verzoekster in de bezwaarprocedure aanvullend bewijs kan overleggen over de leefsituatie van haar kinderen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/1548
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[verzoekster] wonende te [woonplaat], verzoekster,
gemachtigde: mr. A.J.J. Fraanje, advocaat te Dordrecht,
tegen
de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden, verweerster,
gemachtigde: W.M.M. Duvivier, werkzaam de Sociale Dienst Drechtsteden.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerster heeft bij besluit van 17 november 2009 de aanvraag van verzoekster om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij faxbericht van 19 november 2009 bezwaar gemaakt bij verweerster.
Bij brief van 19 november 2009 heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 4 december 2009 ter zitting behandeld.
Verzoekster is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerster is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB heeft geen recht op bijstand degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Ingevolge artikel 49 van de WWB, voor zover hier van belang, kan het college in afwijking van artikel 13, eerste lid, onderdeel f, bijzondere bijstand verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
Artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) luidt, voorzover van belang:
1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.
2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
Artikel 27, tweede lid, van het IVRK, hebben de ouder(s) of anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind, de primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen, naar vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden, van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind.
Artikel 27, derde lid, van het IVRK bepaalt dat de Staten die partij zijn, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, passende maatregelen nemen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen het recht op een voor de lichamelijke, geestelijke, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind toereikende levensstandaard te verwezenlijken en voorzien, indien de behoefte daaraan bestaat, in programma's voor materiële bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerster de aanvraag van verzoekster om bijzondere bijstand ter delging van haar schuld bij Eneco afgewezen. Verweerster heeft daarbij, zo is ter zitting gebleken, het volgende overwogen. De schulden van verzoekster aan de Eneco zijn ontstaan in een periode dat zij een uitkering op grond van de Wwb ontving. Voor schulden wordt geen bijzondere bijstand verstrekt, tenzij er sprake is van zeer dringende redenen. Er is geen sprake van zeer dringende redenen, omdat de minderjarige kinderen van verzoekster voeding, kleding en huisvesting bij een vriendin van belanghebbende krijgen. Verzoekster krijgt een bijstandsuitkering en wordt geacht daarvan haar rekeningen te voldoen. Er vonden geen inhoudingen op haar uitkering plaats, zodat verzoekster zelf de verantwoordelijkheid draagt voor het tijdig betalen van rekeningen. Verzoekster is primair verantwoordelijk voor het waarborgen van het welzijn van haar kinderen. Het is aan verzoekster te wijten dat de schuld zo hoog is opgelopen. Verweerster beroept zich op de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 april 2009 met kenmerk AWB 09/406 (LJN BI8643) en op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 29 augustus 2007, LJN BB3043. Verweerster stelt dat op dit moment nog niet duidelijk is of ten aanzien van verzoekster een verklaring als bedoeld in 285, aanhef en onder f, van de Faillissementswet zal worden opgesteld indien zij zich op 18 december aanstaande zal melden bij de afdeling Budgetbeheer. Gelet op de situatie van verzoekster zal waarschijnlijk door verweerster worden voorgesteld om een jaar voor stabilisatie in te stellen.
2.3. Verzoekster kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartegen het volgende aangevoerd. Verzoekster heeft geen andere mogelijkheid om haar schuld aan de Eneco te voldoen. Verweerster heeft aan Eneco een voorstel voor een afbetalingsregeling gedaan, dat door de Eneco is afgewezen. Voorts is een verzoek om toelating tot de WSNP afgewezen. Verzoekster heeft op 18 december 2009 een nieuwe afspraak met de Afdeling Budgetbemiddeling en Schuldhulpverlening van verweerster. Verweerster zal dan beoordelen of voor verzoekster een verklaring ex artikel 285 sub f van de Faillissementswet kan worden opgesteld, waarmee bij de rechtbank opnieuw een verzoek om toelating tot de WSNP kan worden ingediend. Voor 1 februari 2010 is geen beslissing van de rechtbank op dit verzoek te verwachten. De opvang door de vriendin van verzoekster kan niet als voorliggende voorziening in de zin van de Wwb worden beschouwd, nu deze belangenloze opvang geen in de wet geregelde voorziening betreft waar aanspraak op gemaakt kan worden. De voorziening is ook niet toereikend. Ten onrechte heeft verweerster geen nader onderzoek gedaan naar de woonsituatie van verzoekster bij haar vriendin. Inmiddels verblijft verzoekster met haar kinderen dag en nacht bij haar vriendin. De vriendin van verzoekster heeft zelf vijf minderjarige kinderen en er is nauwelijks genoeg ruimte in haar woning, waardoor een sociaal zeer onwenselijke situatie is ontstaan. Dit is schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen. Kinderen hebben recht op een woonruimte met energievoorziening, dit volgt uit het IVRK. Er is derhalve sprake van zeer dringende redenen in de zin van artikel 49 van de Wwb. Er is geen aanleiding voor verzoekster om de Jeugdzorg of een andere instantie in te schakelen, omdat zij geen problemen met de opvoeding heeft.
Verzoekster doet een beroep op de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 18 september 2008 in de zaak met als kenmerk AWB 09/959, LJN BG3517. Verzoekster stelt daar haar situatie vrijwel identiek is. In tegenstelling tot de situatie in de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 april 2009 in de zaak met kenmerk AWB 09/406, zijn de kinderen van verzoekster niet uit huis geplaatst en zijn de mogelijkheden voor een minnelijk traject uitgeput.
2.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Op 20 juni 2009 is de woning van verzoekster door Eneco afgesloten van gas en elektriciteit vanwege een betalingsachterstand van ongeveer € 3400,-. Deze situatie duurt tot op heden voort. Gelet hierop, acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang gegeven dat een beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening rechtvaardigt.
Vaststaat dat verzoekster ten tijde van het ontstaan van de schuld aan Eneco beschikte over de middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wwb vormt dan ook een beletsel voor verlening van bijstand voor gemaakte schulden.
Van deze bepaling kan worden afgeweken op grond van artikel 49 van de Wwb, onder andere indien er sprake is van zeer dringende redenen. De Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) heeft in diverse uitspraken (onder andere van 24 januari 2006, LJN AV0197) bepaald dat het begrip zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Wwb ten aanzien van minderjarige kinderen moet worden uitgelegd conform het bepaalde in de artikelen 3, eerste en tweede lid, en artikel 27, derde lid, van het IVRK. Gelet op de overeenkomsten in de bewoordingen van artikel 16, eerste lid, en in artikel 49, aanhef en onder b, van de Wwb ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een andersluidend oordeel ten aanzien van het bepaalde in artikel 49, aanhef en onder b, van de Wwb.
Verweerster heeft dit ook onderkend in deze zaak en heeft de belangen van de kinderen van verzoekster bij de voorbereiding van het besluit meegewogen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in het onderhavige geval niet genoegzaam gebleken van het bestaan van dringende redenen. In tegenstelling tot de door verzoekster aangehaalde uitspraak van 18 september 2008 heeft verzoekster wel opvang elders voor de kinderen, die overigens ook ouder zijn dan de kinderen waarvan sprake was in de uitspraak van 18 september 2009. Verzoekster heeft haar stelling dat deze opvang ontoereikend is en een sociaal (zeer) onwenselijke situatie voor de kinderen oplevert, op dit moment niet met bewijsmiddelen, zoals bijvoorbeeld een verklaring een huisarts of een andere deskundige, gestaafd. Verder volgt uit artikel 27, tweede lid, van het IVRK dat de primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind, bij de ouder(s) ligt. Gelet daarop mocht van verzoekster gevraagd worden dat, nu zij in de financiële problemen is geraakt, zij haar verantwoordelijkheid naar vermogen vorm geeft door het inschakelen van een gezinscoach, door zich onder vrijwillige bewindvoering te laten plaatsen of anderszins professionele hulp in te schakelen. Dit heeft zij tot nu toe nagelaten. Dat verzoekster geen problemen ondervindt bij de opvoeding, kan daaraan, gelet op haar situatie, niet afdoen. Gelet hierop kan de omstandigheid dat verweerster geen nader onderzoek heeft ingesteld naar de leefsituatie van de kinderen van verzoekster, niet leiden tot het toewijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat het verzoekster vrij staat om in de bezwaarprocedure alsnog aanvullend bewijs over te leggen ter zake van het bestaan van dringende redenen vanwege de leefsituatie van haar kinderen.
Gelet op hetgeen thans is overgelegd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
Voor een proceskostenvergoeding ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.