ECLI:NL:RBDOR:2010:BL2310

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
77419 / HA ZA 08-2588
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van achterstallige kinderalimentatie met overbedelingsvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 3 februari 2010 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee gewezen echtelieden. De man vorderde te verklaren voor recht dat hij gerechtigd was om een vordering op de vrouw, voortvloeiend uit een eerder vonnis van 16 april 2008, te verrekenen met achterstallige en toekomstige kinderalimentatie die de vrouw op basis van een beschikking van 15 juni 2005 verschuldigd was. De vrouw voerde verweer en stelde dat de vorderingen van de man onduidelijk en innerlijk tegenstrijdig waren, en dat hij geen bevoegdheid had tot verrekening omdat de kinderalimentatie bestemd was voor de verzorging en opvoeding van hun kind.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw een vordering op de man had wegens achterstallige alimentatie, terwijl de man ook een vordering op de vrouw had uit hoofde van de afwikkeling van het huwelijksvermogen. De rechtbank oordeelde dat de man niet gerechtigd was om zijn vordering te verrekenen met de alimentatie, omdat de bestemming van de alimentatie aan verrekening in de weg stond. De alimentatie was bedoeld om te voorzien in de levensonderhoud van het kind, en het onttrekken van deze middelen aan hun bestemming door middel van verrekening was onaanvaardbaar.

De rechtbank heeft de vorderingen van de man afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis benadrukt het belang van de bestemming van alimentatie en de beperkingen die gelden voor verrekening in het kader van alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 77419 / HA ZA 08-2588
vonnis van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2010
in de zaak van
[eiser]
wonende te ’s-Gravendeel,
eiser,
advocaat: mr. A. Quispel te Oud-Beijerland,
tegen
[gedaagde]
wonende te Strijen,
gedaagde,
advocaat: mr. A.C. Turner te ‘s-Gravendeel.
Partijen worden hieronder aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het procesverloop
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
beslagstukken,
dagvaarding van 24 september 2008,
conclusie van antwoord,
tussenvonnis van 3 december 2008 en de daarin genoemde stukken,
proces-verbaal van comparitie van 23 maart 2009,
proces-verbaal van comparitie van 8 juni 2009,
de door beide partijen overgelegde producties.
2. De vaststaande feiten
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2 Partijen zijn gewezen echtelieden. Bij beschikking van 15 juni 2005 van de rechtbank Dordrecht is bepaald dat de man ten behoeve van het – toen nog minderjarige – kind van partijen aan de vrouw zal betalen een alimentatie van € 250,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.3 In het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden waaronder partijen waren gehuwd, heeft de rechtbank Dordrecht bij vonnis van 16 april 2008, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man van een bedrag van € 58.177,71 te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 juni 2007 tot de dag der algehele voldoening. De vrouw heeft hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis.
2.4 De man heeft het vonnis op 7 mei 2008 aan de vrouw doen betekenen en haar daarbij bevel gedaan om binnen twee dagen aan de inhoud ervan te voldoen. De vrouw heeft op het ‘overzicht inkomsten en uitgaven’, dat haar door de deurwaarder die de man had ingeschakeld was toegezonden, ingevuld dat haar inkomen € 524,56 per maand bedraagt en bestaat uit fiscale toeslagen, een tegemoetkoming in de schoolkosten van de Informatie Beheer Groep en kinderalimentatie.
2.5 De man is in gebreke gebleven alimentatietermijnen te voldoen. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) heeft op 25 augustus 2008 ten laste van de man executoriaal beslag gelegd onder de Postbank N.V. te Leeuwarden ter incasso van een alimentatieachterstand, inclusief kosten, van € 4.325,53.
3. De vordering
3.1. De man vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de man gerechtigd is om de vordering die hij heeft op de vrouw uit hoofde van het vonnis van de rechtbank te Dordrecht d.d. 16 april 2008, te verrekenen met de achterstallige en toekomstige kinderalimentatie die ingevolge de beschikking van de rechtbank te Dordrecht d.d. 15 juni 2005 verschuldigd is;
II. de vrouw te verbieden om de beschikking van de rechtbank te Dordrecht d.d. 15 juni 2005 tegen de man ten uitvoer te leggen, op straffe van een dwangsom ad € 1.000,- per dag voor iedere dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft, een gedeelte van een dag geldende als een dag;
III. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2 Ter onderbouwing van zijn vordering stelt de man dat hij een aanzienlijke vordering op de vrouw heeft die door haar onbetaald wordt gelaten, terwijl de vrouw welbewust informatie over haar inkomens- en vermogenspositie achterhoudt. Onder deze bijzondere omstandigheden acht de man het gerechtvaardigd om het openstaande bedrag aan kinderalimentatie en ook de toekomstige termijnen te verrekenen met het bedrag dat de man van de vrouw te vorderen heeft uit hoofde van het vonnis van 16 april 2008.
Het verweer
3.3 De conclusie van de vrouw strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de man in de kosten van het geding.
Zij voert als verweer primair aan dat de vorderingen van de man onduidelijk en – in samenhang bezien – innerlijk tegenstrijdig zijn geformuleerd, zodat zij te onbepaald zijn en reeds daarom moeten worden afgewezen.
Subsidiair voert de vrouw aan dat de man geen bevoegdheid heeft tot verrekening gelet op de bestemming van de kinderalimentatie voor de verzorging en opvoeding van het kind van partijen.
Meer subsidiair betwist de vrouw dat er bijzondere omstandigheden zijn die in het onderhavige geval een verrekening zouden toestaan.
3.4 Op de stellingen van parijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw een vordering heeft op de man op grond van achterstallige alimentatie, terwijl de vrouw is veroordeeld tot betaling van een geldsom aan de man op grond van de afwikkeling van het huwelijksvermogen na echtscheiding.
De man wenst zijn schuld te verrekenen met de schuld van de vrouw omdat – naar hij heeft gesteld – nakoming van de vrouw op andere wijze onmogelijk is gebleken.
4.2. Anders dan de vrouw is de rechtbank niet van oordeel dat de vorderingen van de man te onbepaald zijn om te worden toegewezen, nu zij – in samenhang bezien – innerlijk tegenstrijdig lijken te zijn.
Het feit dat bij gelijktijdige toewijzing van het onder I. en II. gevorderde, er feitelijk geen verrekening plaats vindt, laat onverlet dat de man belang heeft bij toewijzing van (één van) beide vorderingen.
4.3 Een schuldenaar heeft de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering (artikel 6:127 lid 2 BW). Deze algemene bevoegdheid wordt ingevolge het bepaalde in artikel 6:135 BW in twee gevallen uitgesloten. Relevant voor het oordeel in deze zaak is dat een schuldenaar niet bevoegd is tot verrekening voor zover beslag op een vordering van de wederpartij niet geldig zou zijn.
Dit laatste is hier het geval. Artikel 475c Rv beperkt beslag op vorderingen tot levensonderhoud en kent daaraan een beslagvrije voet toe. Deze toekenning geschiedt om de beslagene voldoende middelen van bestaan te laten. Een (periodieke) alimentatie-uitkering is er immers op gericht om te voorzien in middelen van bestaan (levensonderhoud) van iemand die daartoe zelf niet in staat is. Hiermee is niet te verenigen dat deze uitkeringen worden onttrokken aan hun bestemming door beslaglegging en derhalve evenmin door verrekening.
Bijzondere feiten en/of omstandigheden kunnen – nog daargelaten dat niet is komen vast te staan dat hiervan in dit geval sprake is – aan dit uitgangspunt geen afbreuk doen omdat juist de bestemming van de alimentatie aan verrekening in de weg staat. De alimentatie-uitkering is immers uitsluitend vastgesteld om te dienen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind van partijen. Aanwending voor een ander doel, zoals met een beroep op verrekening zou geschieden, is onaanvaardbaar. De man is derhalve niet gerechtigd om de vordering die hij heeft op de vrouw uit hoofde van het vonnis van de rechtbank te Dordrecht d.d. 16 april 2008, te verrekenen met de achterstallige en toekomstige kinderalimentatie. De vordering op dit punt van de man zal worden afgewezen.
4.4. Hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de onbevoegdheid van de man om tot verrekening over te gaan, geldt eveneens ten aanzien van de bevoegdheid van de vrouw om de alimentatiebeschikking (verder) te executeren. In dit verband zijn door de man geen nadere feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan anders geoordeeld zou moeten worden. Het gevorderde verbod zal derhalve eveneens worden afgewezen.
4.5 De vrouw heeft gesteld dat de man de procedure tegen beter weten in aanhangig heeft gemaakt en dat zij daardoor nodeloos kosten heeft moeten maken. Zij verzoekt de man te veroordelen in de kosten van dit geding. De vrouw heeft deze stelling echter niet nader onderbouwd. Het enkele feit dat de rechtbank de stellingen van de man niet heeft gevolgd en hierop zijn vorderingen zal afwijzen, kan de conclusie van de vrouw dat hij tegen beter weten in procedeert, niet dragen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt dat de proceskosten tussen ex-echtgenoten zullen worden gecompenseerd, waarbij ieder der partijen de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank:
wijst de vorderingen af;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M.J. Janssen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 3 februari 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.