ECLI:NL:RBDOR:2010:BL6070

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
81752 / HA ZA 09-2470
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en analoge toepassing van artikel 7:961 BW tussen verzekeringsmaatschappijen

In deze zaak tussen twee verzekeringsmaatschappijen, Leeuwarder Onderlinge Verzekeringen U.A. en Onderlinge Brand-Waarborg Mij. Leerbroek en Omstreken B.A. (h.o.d.n. Univé Leksprong), heeft de rechtbank Dordrecht op 24 februari 2010 uitspraak gedaan. De eiser, Leeuwarder, stelde dat de gedaagde, Univé, onrechtmatig had gehandeld door een verzoek om schadevergoeding van een verzekerde niet in behandeling te nemen en deze door te verwijzen naar Leeuwarder. Dit zou in strijd zijn met de ongeschreven normen van het maatschappelijk verkeer, gebaseerd op een analoge toepassing van artikel 7:961 van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank heeft de vordering van Leeuwarder afgewezen. De rechter oordeelde dat de analoge toepassing van artikel 7:961 BW niet van toepassing was, omdat er geen sprake was van samenloop in de zin van de wet. Daarnaast werd de vordering op grond van onrechtmatige daad afgewezen, omdat Leeuwarder onvoldoende had onderbouwd dat Univé onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de verwijzing van Univé naar Leeuwarder niet leidde tot een vorderingsrecht van Leeuwarder op Univé.

De proceskosten werden aan de zijde van Univé begroot op € 2.713,00, en Leeuwarder werd veroordeeld in deze kosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzekeraars om zorgvuldig om te gaan met schadeclaims en de juridische basis waarop vorderingen kunnen worden ingesteld in het geval van onrechtmatig handelen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 81752 / HA ZA 09-2470
Vonnis van 24 februari 2010
in de zaak van
LEEUWARDER ONDERLINGE VERZEKERINGEN U.A.,
gevestigd te Leeuwarden,
eiseres,
advocaat mr. M.J. de Vries,
tegen
ONDERLINGE BRAND-WAARBORG MIJ. LEERBROEK EN OMSTREKEN B.A., h.o.d.n. Univé Leksprong,
gevestigd te Zederik,
gedaagde,
advocaat mr. C. Banis.
Partijen zullen hierna Leeuwarder en Univé genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 september 2009 en de daarin genoemde processtukken;
- het proces-verbaal van comparitie van 8 januari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1. Op 9 december 2006 heeft een brand plaatsgevonden in de carport van de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) waardoor onder andere schade is ontstaan aan zijn carport, auto en boot.
2.2. De negenjarige zoon van de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) en een elfjarige jongen hebben deze brand veroorzaakt door het afsteken van vuurwerk.
2.3. [betrokkene 1] had bij Univé een opstalverzekering voor zijn carport afgesloten.
2.4. [betrokkene 2] had ten tijde van de brand een aansprakelijkheidsverzekering bij Leeuwarder.
2.5. Leeuwarder heeft een bedrag van € 33.500,00 aan [betrokkene 1] uitgekeerd.
2.6. Univé is geen lid van het Verbond van Verzekeraars.
3. De vordering
3.1. Leeuwarder vordert dat Univé wordt veroordeeld bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- € 33.500,00 aan Leeuwarder te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van vergoeden van de afzonderlijke schadeposten;
- de buitengerechtelijke incassokosten ad € 8.443,45 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan het moment van algehele voldoening;
- in de kosten van deze procedure.
Grondslag van de vordering
3.2. Leeuwarder legt aan deze vordering de analoge toepassing van artikel 7:961 BW en onrechtmatige daad ten grondslag.
Zij stelt daartoe het volgende:
3.3. Op grond van analoge toepassing van artikel 7:961 BW had Univé de aanspraak op de dekking door [betrokkene 1] in behandeling moeten nemen. Nu Univé (als eerstaangesprokene) dit niet heeft gedaan en vervolgens haar verzekerde heeft doorverwezen naar Leeuwarder, waarna Leeuwarder is overgegaan tot uitkering, is een vordering van Leeuwarder ontstaan op Univé.
3.4. Univé heeft onrechtmatig gehandeld door: het verzoek om vergoeding van de schade van [betrokkene 1] niet in behandeling te nemen, haar verzekerde naar Leeuwarder te verwijzen en de door Leeuwarder vergoede schade niet terug te betalen. Hiermee heeft Univé gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daarnaast heeft Univé de in artikel 7:961 BW omschreven norm overschreden en daarmee onrechtmatig jegens Leeuwarder gehandeld. Univé dient de hierdoor ontstane schade aan Leeuwarder te vergoeden.
4. Het verweer
4.1. Univé concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Leeuwarder, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten.
Univé heeft de stellingen van Leeuwarder gemotiveerd betwist en voert het volgende als verweer aan:
4.2. De vordering op grond van onrechtmatige daad moet worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste in de zin van artikel 6:163 BW en, omdat het causaal verband tussen het gestelde onrechtmatige handelen en de gestelde schade ontbreekt.
4.3. Indien Univé de door Leeuwarder aan [betrokkene 1] uitgekeerde schade dient te vergoeden, dan betreft dit hooguit de schade die onder de polis van Univé aan [betrokkene 1] zou zijn vergoed.
5. De beoordeling
Analoge toepassing van artikel 7:961 BW
5.1. Artikel 7:961 BW is niet van toepassing, omdat samenloop in de zin van de wet ontbreekt.
5.2. Leeuwarder stelt dat artikel 7:961 BW naar analogie dient te worden toegepast en dat zij een vordering heeft op Univé, omdat Univé de aanspraak van [betrokkene 1] niet in behandeling heeft genomen en hem heeft doorverwezen naar Leeuwarder, waarna Leeuwarder is overgegaan tot uitkering.
5.3. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de ratio van de eerste twee leden van artikel 7:961 BW is de verzekeringnemer te beschermen tegen het mogelijk verschuilen van een aangesproken verzekeraar achter andere verzekeraars (MvT, Kamerstukken II 1985/1986, 19 529, nr. 3). In lijn met deze ratio ziet de gestelde analoge toepassing alleen op het punt dat de eerst aangesproken verzekeraar verplicht is om de aanspraak op de dekking in behandeling te nemen. Dat, indien hieraan niet wordt voldaan, een verzekeraar een aanspraak krijgt op een andere verzekeraar, blijkt hieruit niet.
5.4. Als Univé [betrokkene 1] heeft verwezen naar Leeuwarder, dan schept dit voor Leeuwarder geen vorderingsrecht op Univé. De vordering op deze grond faalt dan ook.
Onrechtmatige daad
5.5. Nu vast staat dat de norm van artikel 7:961 BW niet (ook niet naar analogie) van toepassing is op deze zaak, moet de vordering op grond van onrechtmatige daad voor zover deze is gebaseerd op overschrijding van deze norm worden afgewezen.
5.6. Leeuwarder stelt dat Univé een ongeschreven maatschappelijke norm heeft overschreden. Om te bepalen hoe een zorgvuldig verzekeraar dient te handelen kan volgens Leeuwarder gekeken worden naar de Bedrijfsregeling Brandregres 2000 (hierna: BBr 2000) waarbij tachtig procent van de verzekeringsmaatschappijen in Nederland is aangesloten. Het belang van BBr 2000 als bron om te weten wat onder de in Nederland geldende rechtsovertuiging dient te worden verstaan, volgt volgens haar uit het arrest Kroymans / Sun Alliance (NJ 1996, 683).
5.7. Vast staat dat Univé niet is gebonden aan BBr 2000, omdat zij niet is aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars. Dat het merendeel van de Nederlandse verzekeraars zich wel bij voornoemd verbond heeft aangesloten, leidt niet tot een ander oordeel.
5.8. De Hoge Raad heeft in het door Leeuwarder aangehaalde arrest (NJ 1996, 683) voor de vraag wat de in Nederland geldende rechtsovertuigingen met betrekking tot de handelwijze van de verzekeraar inhielden, betekenis toegekend aan het oordeel van de Raad van Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf. In dit arrest wordt niet geoordeeld dat BBr 2000 maatgevend is voor hoe verzekeraars zich dienen te gedragen.
5.9. Verder heeft Leeuwarder gesteld dat van belang is dat Univé een veiligheidsnorm of zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden. Ter onderbouwing hiervan past zij de criteria uit het Kelderluik-arrest (NJ 1966, 136) toe op de deze zaak.
5.10. Nu hier geen sprake is van een situatie van gevaarzetting, zijn de criteria uit het Kelderluik-arrest niet aan de orde.
5.11. Leeuwarder heeft onvoldoende onderbouwd waaruit de onrechtmatige daad van Univé bestaat, omdat zij geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat een ongeschreven maatschappelijke norm mogelijk is overschreden of waaruit overigens onrechtmatig handelen van Univé blijkt. Gelet op vorenstaande moet de vordering worden afgewezen.
Nakosten
5.12. De door Univé gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de navolgende wijze worden toegewezen.
Proceskosten
5.13. Leeuwarder zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Univé worden begroot op:
- vast recht € 925,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 2.713,00.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vorderingen af;
6.2. veroordeelt Leeuwarder in de kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, begroot op:
€ 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
6.3. veroordeelt Leeuwarder in de proceskosten, aan de zijde van Univé tot op heden begroot op € 2.713,00;
6.4. verklaart de kostenveroordeling in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2010.?