ECLI:NL:RBDOR:2010:BL9410

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
26 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1023
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.H.J.G. Brekelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omzetting prestatiebeurs in gift wegens bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een student, en de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, thans de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiser had een prestatiebeurs ontvangen op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en verzocht om deze om te zetten in een gift vanwege bijzondere omstandigheden van structurele aard, namelijk zijn medische situatie. Verweerder had dit verzoek afgewezen, met de stelling dat eiser niet in aanmerking kwam voor de omzetting omdat er geen bijzondere omstandigheden waren aangetoond.

De rechtbank heeft de ingeschakelde deskundige, D.H.J. Boeykens, zenuwarts, gevraagd om het dossier te bestuderen en een schriftelijk verslag uit te brengen. De deskundige concludeerde dat eiser medisch gezien niet in staat was om zijn studie civiele techniek aan de Hogeschool Zeeland binnen de diplomatermijn (voor 1 september 2013) te behalen. De rechtbank oordeelde dat de conclusie van de deskundige zorgvuldig tot stand was gekomen en dat verweerder ten onrechte had geweigerd de prestatiebeurs om te zetten in een gift.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder opgedragen het door eiser betaalde griffierecht van € 39,- te vergoeden. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien eiser geen kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/1023
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, thans de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 15 april 2008 het verzoek van eiser van 18 maart 2008 om een voorziening prestatiebeurs bij arbeidsongeschiktheid of bijzondere omstandigheden afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 mei 2008 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 22 juli 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 augustus 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Op 19 maart 2009 is er een inlichtingencomparitie gehouden.
Na afloop van de inlichtingencomparitie heeft de rechtbank - mede gelet op de daarvoor door partijen gegeven toestemming - aanleiding gezien om op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb) te bepalen dat de nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5.7, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (verder te noemen: Wsf 2000) wordt, indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs het afsluitend examen van een hbo bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdelen a en b, van de WHW met goed gevolg heeft afgesloten, de aan hem toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift.
Ingevolge artikel 5.16, tweede lid, van de Wsf 2000 wordt, indien een student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, de aan hem toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift. Onder bijzondere omstandigheden van structurele aard kunnen in ieder geval worden verstaan functiebeperking of chronische ziekte.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel, zoals dat destijds luidde, stelt de IB-Groep op aanvraag van de student vast of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van dit artikel. De bijzondere omstandigheden kunnen uitsluitend worden aangetoond door gedagtekende verklaringen van een arts en de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven.
2.2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de weigering om de aan eiser verleende prestatiebeurs om te zetten in een gift gehandhaafd. Daartoe overweegt verweerder dat in het geval van eiser niet is gebleken van een bijzondere omstandigheid van structurele aard op grond waarvan de prestatiebeurs kan worden omgezet in een gift.
2.3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Eiser stelt dat hij met de overgelegde stukken voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een specifieke situatie en dat hij vanwege zijn ziekte de door hem gevolgde studie heeft moeten afbreken. Verder beperkt verweerder zich tot een te zwart/witte benadering. Door verweerder is onvoldoende erkend dat eiser zich vanuit zijn positie heeft teruggeknokt en daarmee een topprestatie heeft geleverd.
2.4. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.1. Eiser heeft met ingang van oktober 2003 een prestatiebeurs krachtens de Wsf 2000 ontvangen.
Op 18 oktober 2007 heeft eiser door middel van een formulier "Verzoek om een voorziening prestatiebeurs bij arbeidsongeschiktheid of bijzondere omstandigheden" bij verweerder een aanvraag ingediend om de prestatiebeurs om te zetten in een gift in verband met een bijzondere medische omstandigheid.
2.4.2. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden de aanvraag van eiser om de prestatiebeurs om te zetten in een gift heeft afgewezen.
Gelet hierop heeft de rechtbank in dit specifieke geval aanleiding gezien om de deskundige
D.H.J. Boeykens, zenuwarts te Tilburg, te verzoeken het dossier te bestuderen en de rechtbank schriftelijk verslag uit te brengen.
Genoemde deskundige heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien. Vervolgens heeft de deskundige op 28 oktober 2009 zijn verslag uitgebracht.
Aan het verslag van de deskundige ontleent de rechtbank het volgende.
"Zoals ook blijkt uit het schrijven van GZ-psycholoog Wösten, d.d. 24 juni 2007, verliet betrokkene klachtenvrij de Grote Rivieren in 2007. Betrokkene was inderdaad in staat om normaal te lopen en was ook in staat om zich bezig te houden met zijn hobby fotografie. Hij vond zelfs werk, eerst als fotograaf, later in de tekenkamer van een bedrijf gespecialiseerd in kranen. Uit de anamnese en het onderzoek blijkt dat betrokkene in staat is om dit werk vol te houden maar dat er nog steeds sprake is van een grote slaapbehoefte en een ietwat beperkte draagkracht. Betrokkene is erg bang om opnieuw een conversiestoornis te ontwikkelen en de anticipatieangsten zijn zeker een belemmerende factor in zijn functioneren. Hierbij moet wel de belangrijke opmerking gemaakt worden dat betrokkene toch ook geleerd heeft om meer oog te krijgen voor zijn beperkingen en zwakheden. Dat betrokkene in staat is om een 4-daagse werkweek te volbrengen, impliceert evenwel niet dat betrokkene ook in staat zou zijn om een HBO-opleiding tot een goed einde te brengen.
...
Gezien ook de voorgeschiedenis van betrokkene die gekenmerkt wordt door doorgedreven maar uiteindelijk vermoeiend perfectionisme en de reële beperkingen die betrokkene thans kenmerken, kan gesteld worden dat betrokkene redelijkerwijze niet meer in staat is om voor 1 september 2013 zijn studie civiele techniek aan de Hogeschool Zeeland tot een goed einde te brengen."
De rechtbank ziet geen aanleiding deze conclusie in twijfel te trekken, nu zij op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en concludent is.
2.4.3. Eiser kan dus medisch gezien niet in staat worden geacht om zijn studie civiele techniek aan de Hogeschool Zeeland binnen de diplomatermijn (voor 1 september 2013) te kunnen behalen.
2.4.4. Nu verweerder het bestreden besluit met name heeft gegrond op de overweging dat eiser hiertoe wel in staat was, moet worden geoordeeld dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd de prestatiebeurs om te zetten in een gift.
2.4.5. Verweerder heeft aldus een besluit genomen in strijd met het bepaalde in artikel 5.16, tweede lid, van de Wsf 2000.
Gezien het voorgaande beslist de rechtbank in de hieronderstaande zin.
Het bestreden besluit komt mitsdien voor vernietiging in aanmerking.
2.5. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op de voet van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die voor vergoeding op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in aanmerking komen.
Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Rotterdam,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen, met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde;
- beveelt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 39,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. F.H.J.G. Brekelmans, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.