RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 10/27
uitspraak van de voorzieningenrechter
1. [naam vof] v.o.f, zetelend te [plaats],
2. [verzoeker], wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. A. Menhart, juridisch adviseur te Beesd,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zederik,
gemachtigde: mr. J. Steenhuis, werkzaam voor de gemeente Zederik.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 23 december 2009 heeft verweerder verzoekster sub 1 gelast detailhandel anders dan de verkoop van motorbrandstoffen vanuit het kantoor dan wel het tankstation op het perceel [adres 1] achterwege te laten. Indien aan de last niet wordt voldaan, wordt een dwangsom van € 2500,- per week met een maximum van € 25.000,- verbeurd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 24 december 2009 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van 12 januari 2010 hebben verzoekers een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is ter zitting behandeld op 26 januari 2010.
Verzoeker sub 2 is in persoon verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde, die mede namens verzoekster sub 1 is verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.2. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Ingevolge artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:7 van de Awb kan een herstelsanctie worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt.
Artikel 5:32, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
2.1.3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan " Buitengebied".
De gronden waarop het tankstation is geprojecteerd, hebben daarin de bestemming "Verkeersdoeleinden".
Ingevolge artikel 22, eerste lid, " doeleindenomschrijving", van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor wegen, fiets- en voetpaden, parkeerplaatsen, bermen en daarbij behorende beplantingen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en de overige voorschriften.
2.1.4. Bij besluit van 5 augustus 2009 is bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het ter plaatse oprichten en gebruiken van een tankstation met wasboxen. De ruimte waarop de last onder dwangsom ziet, is in de bij dat besluit behorende bouwtekeningen aangegeven als "kantoor" .
2.2. Het bestreden besluit
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de ruimte die nu mede is ingericht als winkel, op grond van het besluit van 5 augustus 2009 slechts mag worden gebruikt als kantoor. Het gebruik als winkel is verder strijdig met het bestemmingsplan. Nu verzoekers hebben verklaard deze ruimte met ingang van 1 januari 2010 mede in gebruik te zullen gaan nemen als winkel, acht verweerder zich bevoegd verzoekster sub 1 te gelasten dat gebruik achterwege te laten. Aan het bestreden besluit heeft verweerder voorts ten grondslag gelegd dat weliswaar zicht bestaat op legalisering, maar dat het belang van omwonenden, die ernstige bezwaren hadden tegen de komt van het tankstation en op grond van het besluit van 5 augustus 2009 meenden dat de desbetreffende ruimte een kantoorfunctie kreeg, maakt dat niet voorafgaand aan legalisering al de door verzoekers gewenste winkelfunctie kan worden toegestaan.
2.3. Standpunt verzoekers
Verzoekers betogen dat bij besluit van 5 augustus 2009 is vergund het gebruik als tankstation, hetgeen detailhandel is. Een kleine kiosk die ondergeschikt is aan en in dienst staan van de tankfunctie, is volgens verzoekers niet strijdig met het gebruik als tankstation. Met de aanduiding "kantoor" van de betrokken ruimte in de bouwtekeningen is beoogd aan te duiden een ruimte waarin ondersteunende activiteiten ten behoeve van het tankstation worden verricht op een wijze zoals die ook op de oude locatie in de kantoorruimte werden verricht, aldus verzoekers.
2.4. Beoordeling door de voorzieningenrechter
2.4.1. Partijen verschillen van opvatting over de vraag welk gebruik is toegestaan op grond van het besluit van 5 augustus 2009 van de ruimte die in de tekeningen behorend bij dat besluit is aangeduid als "kantoor". In zo'n geval moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter als het toegestane gebruik worden beschouwd het gebruik zoals dat, gelet op het besluit tot verlening van bouwvergunning en vrijstelling en de daaraan ten grondslag liggende stukken, verweerder en vergunningaanvrager redelijkerwijs voor ogen moet worden geacht te hebben gestaan ten tijde van de verlening. De voorzieningenrechter ziet bevestiging voor dat oordeel in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 12 juli 2006, LJN AY3701, 8 augustus 2007, LJN BB1292, en 20 augustus 2008, LJN BE8852, in onderlinge samenhang bezien.
2.4.2. Over de door partijen beoogde functie van de als "kantoor" aangeduide ruimte is het volgende naar voren gekomen. In de bouwaanvraag heeft verzoekster sub 1 aangegeven een tankstation te willen realiseren met 25 m2 vloeroppervlak kantoor. Verweerder heeft in de ruimtelijke onderbouwing en de adviesaanvragen aan de betrokken bestuursorganen overwogen dat het gaat om een verplaatsing van het huidige onbemande tankstation van verzoekers in de dorpskern van [plaats] naar een locatie daarbuiten, die vanwege die specifieke omstandigheid in samenhang met de aard van het bedrijf ruimtelijk gezien wenselijk is. Ter zitting heeft verzoeker sub 2 verklaard dat het ging en gaat om een onbemand tankstation in die zin, dat de klanten aan de pompen tanken met behulp van door verzoekster sub 1 tot dat doel aan de klanten verstrekte pasjes. Deze pasjes worden in het kantoor gekocht. Ook kunnen hier de met de pasjes getankte brandstoffen worden afgerekend. Verzoeker sub 2 is van 6.00 tot 19.00 uur aanwezig in het kantoor en houdt daar de administratie van de pasjes bij. Ter zitting heeft verzoeker sub 2 voorts verklaard dat in het oude kantoor, als serviceverlening bij de brandstoffenverkoop, artikelen werden verkocht op een wijze zoals gebruikelijk is in tankstations. Verzoeker meende dat verweerder begreep dat hij de oude kantoorfunctie zou verplaatsen naar de nieuwe als "kantoor" aangeduide ruimte. Verweerder heeft niet weersproken dat detailverkoop als serviceverlening bij het tanken in de oude situatie plaatsvond en tevens verklaard op zichzelf daartegen geen bezwaar te hebben in de nieuwe situatie. Verzoekers hebben echter noch in de bouwaanvraag noch in de gesprekken daarover jegens verweerder duidelijk kenbaar gemaakt een dergelijke detailverkoop te willen realiseren in het kantoor, zodat verweerder bij de vergunningverlening in de veronderstelling verkeerde dat daar feitelijk alleen een kantoorfunctie ten behoeve van het tankstation zou worden uitgeoefend. Ook degenen die zienswijzen hebben ingediend tegen het voornemen vrijstelling te verlenen voor het tankstation van verzoekers, konden volgens verweerder redelijkerwijs niet begrijpen dat de als "kantoor" aangeduide ruimte mede als tankshop zou gaan fungeren.
2.4.3. Over de situatie die verzoekers willen realiseren, is het volgende gebleken. Verzoekers hebben in de betrokken ruimte van 25 m2 een hoek ingericht waar verzoeker sub 2 zijn administratieve werkzaamheden verricht en de overige ruimte ingericht als winkel, door daar schappen te plaatsen en een statafel voor het consumeren van koffie. Kantoor en winkel zijn
gescheiden door een toonbank. Verzoekers willen hier als serviceverlening artikelen verkopen op een wijze zoals gebruikelijk is in tankstations.
2.4.3. De voorzieningenrechter overweegt dat de verkoop van brandstoffen in een tankstation via een pasjessysteem zoals verzoekers dat doen (een zogenoemd onbemand afgiftesysteem), moet worden aangemerkt als detailhandel. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2002, LJN AF0847. De voorzieningenrechter concludeert daaruit dat de functie die het kantoor van verzoekers redelijkerwijs mede geacht mocht worden te hebben in relatie tot het tankstation van verzoekers, namelijk het verkopen van pasjes en het kunnen afrekenen van op de pasjes getankte brandstof, geen wezenlijk andere functie betreft dan de functie van een contant afrekenpunt voor getankte brandstof in geval van een zogenoemd bemand afgiftesysteem.
2.4.4. De voorzieningenrechter overweegt dat onder het gebruik als tankstation in zijn algemeenheid mede is begrepen de ondergeschikte detailverkoop van artikelen die als serviceverlening bij de brandstoffenverkoop is aan te merken. Dit volgt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2001, LJN BJ5381. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten te veronderstellen dat in dit geval een uitzondering op die regel aan de orde is. Gegeven de functie die het kantoor van verzoekers vervulde en zal vervullen bij de brandstofverkoop, het feit dat die detailverkoop ook in het kantoor van het voormalige tankstation van verzoekers plaatsvond en gezien de onderliggende stukken waarin verweerder zich nergens uitspreekt tegen een tankshop ter plaatse, is er geen grond voor het oordeel dat een dergelijke ondergeschikte detailverkoop in dit geval niet mede zou moeten worden geacht te zijn vervat in de verleende vrijstelling voor de ruimte die in de bouwaanvraag en bouwtekeningen is aangeduid als "kantoor". Er is om die reden evenmin aanleiding voor het oordeel dat indieners van zienswijzen vanwege die aanduiding erop mochten vertrouwen dat een dergelijk gebruik van de ruimte niet zou zijn toegestaan.
2.4.5. Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het gebruik van de ruimte die in de bouwtekeningen behorend bij het besluit van 5 augustus 2009 is aangeduid als "kantoor", mede mag worden gebruikt als tankshop. Verweerder is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet bevoegd tot handhavend optreden tegen dat gebruik, zodat naar verwachting dat besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen.
Nu het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:82, vierde lid, in samenhang met artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door verzoekers betaalde griffierecht (€ 297,-) te vergoeden.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn de kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1).
De reiskosten die verzoeker sub 2 heeft gemaakt om de zitting te kunnen bijwonen, worden op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit in samenhang met artikel 11, eerste lid, onderdeel c van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 toegekend tot het gevraagde bedrag op basis van kosten van openbaar vervoer, tweede klas, van € 8,10.
De verletkosten die verzoeker sub 2 stelt te hebben moeten maken, zijn niet met nadere stukken onderbouwd. De voorzieningenrechter bepaalt zijn verletkosten in redelijkheid op € 30,- (2 uur x € 15,-).
Van overige kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
2.4.6. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit van 23 december 2009;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoekers in verband met het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs hebben moeten maken, welke kosten worden begroot op € 912,10.
Aldus gegeven door mr. T. Damsteegt, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend.