RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/175
als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Alblasserdam, verweerder.
gemachtigde: J. Ruitenburg, werkzaam bij de gemeente Alblasserdam.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft op 20 november 2007 aan eiser een aanslag leges opgelegd voor het in behandeling nemen van de bouwaanvraag voor het bouwen van een woning op [kavelaanduiding] van het plan [naam plan] met als grondslag een bedrag aan bouwkosten van € 257.000,-. Het totaalbedrag aan leges bedraagt € 10.121,70.
Eiser heeft bij brief van 5 december 2007 tegen de beschikking bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij uitspraak van 29 januari 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft eiser bij brief van 14 februari 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 12 juni 2009 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst. Verweerder heeft bij brief van 14 juni 2009 zijn betoog nader uiteen gezet. Eiser heeft hierop bij brief van 2 juli 2009 gereageerd.
Desgevraagd heeft verweerder hierop bij brief van 25 augustus 2009 gereageerd. Eiser heeft zijn reactie op deze brief bij brief van 16 september 2009 kenbaar gemaakt.
Bij brieven van respectievelijk 5 en 12 oktober 2009 hebben partijen toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten. Gelet hierop heeft de rechtbank op grond van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de beraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de beraamde lasten ter zake.
Bij raadsbesluit van 4 juli 2007 is vastgesteld en na publicatie per 18 juli 2007 in werking getreden de "Verordening op de heffing en invordering van leges 2007-2" van de gemeente Alblasserdam (hierna: Legesverordening).
Voor zover hier van belang luidde de destijds in de gemeente Alblasserdam geldende legesverordening als volgt:
Artikel 2 Aard van de heffing en belastbaar feit
Onder de naam "leges" worden rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur vanwege verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en in de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 4 Tarieven
De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
In de bij de Legesverordening behorende tarieventabel is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
Hoofdstuk 5
Artikel 5.1. Bouwkosten
Onder bouwkosten in dit hoofdstuk worden verstaan de aannemingssom (exclusief omzetbelasting), als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme administratieve voorwaarden voor uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten (exclusief omzetbelasting), als bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd.
De bovenbedoelde bouwkosten worden voor de berekening van de verschuldigde legesgelden naar boven afgerond op een veelvoud van € 500,-.
De leges worden berekend naar de bij de aanvraag om bouwvergunning over te leggen begroting van kosten van het werk, mits deze door de gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet is goedgekeurd. Indien bij de aanvraag om vergunning geen begroting van kosten is overgelegd, of indien de overgelegde begroting niet door deze heffingsambtenaar wordt goedgekeurd, worden de vermoedelijke kosten van het werk door deze heffingsambtenaar geschat en worden daarnaar de verschuldigde leges berekend.
Bij de berekening van de kosten van materialen en arbeidsloon wordt bij de vaststelling der begrote kosten uitgegaan van de werkelijke waarde van de materialen en van de arbeid, die aan het bouwwerk moet worden besteed.
2.2. De beslissing op bezwaar strekt tot handhaving van de beschikking. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bij het bezwaarschrift ingediende berekening is gecontroleerd met behulp van de NEN 2631 norm en dat is gebleken dat een aantal zaken ontbreken. Uit een herbeoordeling is gebleken dat het vermelde bedrag van € 257.000,- juist is berekend.
2.3. Eiser kan zich met de bestreden uitspraak niet verenigen. Eiser stelt dat de beslissing op bezwaar procedureel niet conform het besluit indieningvereisten aanvraag bouwvergunning is. Er wordt afgeweken van de landelijke standaard aanvraag bouwvergunning. De beslissing van verweerder is volgens eiser inhoudelijk oppervlakkig, onduidelijk en onvolledig. Het voor bouwleges in rekening gebrachte bedrag ligt substantieel boven de werkelijk te maken kosten. Eiser verwijst naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 8 februari 2006 (LJN: AV8597) en de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 april 2007 (LJN: BB6435).
2.4 De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder in beginsel een autonome bevoegdheid heeft met betrekking tot de heffing van rechten als bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet. Deze bevoegdheid van verweerder strekt zich eveneens uit tot de vaststelling van de in aanmerking te nemen heffingsmaatstaf. Op dit beginsel dient slechts een uitzondering te worden aanvaard indien zou moeten worden geconcludeerd dat de uitoefening van deze bevoegdheid in strijd is met hogere regelgeving en / of met algemene rechtsbeginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel of verbod van willekeur. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de rechtbank 's Hertogenbosch van 26 mei 2009, LJN BI6243.
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals de arresten van 6 oktober 1982 (BNB 182/289) en 9 oktober 1991 (VN 1991/3192) brengt het objectieve karakter van de onderhavige heffing met zich dat onder bouwkosten moet worden verstaan de prijs (aannemingssom en/of raming van de bouwkosten), die aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarvoor de vergunning werd verleend. Het normblad NEN kan daarbij een belangrijk richtsnoer vormen.
Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het indienen van de onderhavige bouwaanvraag onder punt 8 'kosten' op de bouwaanvraag een bedrag van € 257.000,- heeft ingevuld. Door eiser wordt thans gesteld dat de werkelijke bouwkosten substantieel lager zijn. Ter onderbouwing legt eiser onder andere enkele stukken over van Stijl wonen en stukken uit de bezwaarprocedure van eisers buren.
2.4.2. Ten aanzien van eisers beroepsgrond dat niet wordt gehandeld conform het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning overweegt de rechtbank dat dit besluit is gebaseerd op artikel 40a van de Woningwet en strekt tot het geven van voorschriften omtrent de wijze van inrichting en indiening van een aanvraag om een bouwvergunning, alsmede omtrent de daarbij over te leggen gegevens en bescheiden. Verweerder was daarom bij zijn tariefstelling voor de leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een bouwvergunning niet gebonden aan hetgeen in dat besluit of de daarbij behorende bijlage is vermeld. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat legesverordening leidend is. De heffingsmaatstaf is vastgelegd in de Legesverordening en de bijbehorende tarieventabel.
Vaststaat dat er bij de aanvraag om vergunning geen begroting van de kosten was overgelegd, dat slechts een geraamd bedrag van € 257.000,- was genoemd. De legesverordening geeft verweerder in dat geval de ruimte om de vermoedelijke kosten van het werk te schatten en daarnaar de verschuldigde leges te berekenen. Verweerder heeft zoals ter zitting en in zijn brief van 14 juni 2009 nader uiteengezet, in dit geval het door eiser opgegeven bedrag aan leges getoetst op realiteitszin. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de legesverordening. Voorts heeft verweerder, naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiser, terecht aan de hand van het normblad NEN 2631, beoordeeld of het in het bezwaarschrift genoemde bedrag alle in aanmerking te nemen bouwkosten betrof.
Dat de daadwerkelijke kosten uiteindelijk lager zijn uitgevallen kan er niet toe leiden dat dan ook het legesbedrag moet worden gewijzigd.
2.4.3. Nu niet anderszins is gebleken dat de op € 257.000,- geraamde aannemingssom hoger is dan de prijs die aan een derde zou moeten worden betaald voor de realisering van het bouwwerk of het bedrag aan leges anderszins in strijd zou zijn met de Legesverordening heeft verweerder terecht leges geheven op basis van een bedrag van bouwkosten van € 257.000,-.
2.4.4. Omtrent eisers beroepsgrond dat de uitspraak op bezwaar inhoudelijk oppervlakkig, onduidelijk en onvolledig is, is de rechtbank van oordeel dat de uitspraak op bezwaar weliswaar beknopt is, maar dat door verweerder een duidelijke reden heeft gegeven voor ongegrondverklaring van eisers bezwaarschrift. Deze beroepsgrond kan dan ook niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden.
2.4.5. Met betrekking tot eisers verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 8 februari 2006 (LJN: AV8597) en de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 april 2007 (LJN: BB6435) verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Hoge Raad van 14 augustus 2009 (LJN: BI1943) waarin de Raad oordeelt dat het gerechtshof Arnhem in haar uitspraak terecht voorop heeft gesteld dat het bij de toetsing aan de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet niet gaat om het kostendekkingspercentage per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de Legesverordening opgenomen diensten, en dat, gegeven de vrijheid die de wetgever aan de gemeentebesturen heeft willen toekennen bij het kiezen van heffingsmaatstaven en het bepalen van de aan die maatstaven gekoppelde tarieven, een geraamde winst (van in dat geval 2,21 procent) op de leges welke voor bouwvergunningen worden geheven, op zich zelf bezien geoorloofd is. De Hoge Raad oordeelt dat deze vooropstellingen met zich brengen dat onderlinge verschillen in - op zichzelf geoorloofde - kostendekkingspercentages tussen groepen van diensten niet in strijd zijn met de wet of met enig algemeen rechtsbeginsel en dat een motivering van die verschillen niet is vereist. Eisers beroepsgrond treft dan ook geen doel.
2.4.6. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht leges heeft geheven op basis van een bedrag aan bouwkosten van € 257.000,-.
Het beroep is derhalve ongegrond.
2.5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Mitsdien beslist de rechtbank als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, rechter, en door deze en mr. N.M. Zandbergen, griffier, ondertekend.