ECLI:NL:RBDOR:2010:BM0124

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
2 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/997
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Studiefinanciering en migrerend werknemerschap: beoordeling van de controleperiode

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage geoordeeld over de rechtmatigheid van de beslissing van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) met betrekking tot de studiefinanciering van eiser, een Britse student die in Nederland woont. Eiser stelde dat de IB-Groep een onjuiste controleperiode had gehanteerd bij de beoordeling van zijn recht op studiefinanciering. Hij betoogde dat voor de berekening van de vereiste 32 gewerkte uren per maand niet het kalenderjaar, maar het studiejaar in aanmerking genomen diende te worden. De rechtbank verwierp deze stelling, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die expliciet stelde dat de berekening gebaseerd moest zijn op het kalenderjaar.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de minimumeis van 32 gewerkte uren per maand, zoals vastgelegd in de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap. Eiser had in de maanden september en oktober 2007 niet voldoende uren gewerkt om als migrerend werknemer te worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de IB-Groep terecht had besloten dat eiser geen recht had op studiefinanciering en dat hij de teveel ontvangen studiefinanciering moest terugbetalen. Bovendien was eiser ook een bedrag verschuldigd wegens onterecht bezit van een OV-studentenkaart.

De rechtbank oordeelde verder dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigden. Eiser had zijn contract bij een ijssalon niet verlengd en had pas later ander werk gevonden, wat voor zijn rekening en risico kwam. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de IB-Groep.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/997
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiser], wonende te [woonplaats] eiser,
gemachtigde: mr. M.H.J. van Geffen, advocaat te Amsterdam,
tegen
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, thans de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder,
gemachtigde: mr. G.J.M. Naber, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep (verder te noemen: IB-Groep), thans Dienst Uitvoering Onderwijs.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 25 april 2008 (bericht studiefinanciering 2007 nr. 5) aan eiser medegedeeld dat hij vanaf 1 september 2007 geen recht heeft op studiefinanciering. Voorts heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij € 505,46 te veel toelage heeft ontvangen en dat er een kortlopende schuld is ontstaan ten bedrage van € 272,00 vanwege onterecht bezit van de OV-studentenkaart.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 juni 2008 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 1 augustus 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 21 augustus 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank Alkmaar.
Dit geschrift is bij brief van 25 augustus 2008 met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht( hierna: Awb) aan de rechtbank 's-Gravenhage ter behandeling doorgezonden.
De zaak is op 21 oktober 2009 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is niet verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) kan voor studiefinanciering in aanmerking komen een studerende die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, maar wel in Nederland woont en ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld.
Krachtens artikel 39 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: het EG-verdrag), zoals dat destijds luidde, heeft een studerende die tevens migrerend werknemer is in Nederland een verblijfsrecht.
Op grond van artikel 7, tweede lid, van de EG-verordening 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap geniet een werknemer die onderdaan is van een lidstaat en werkzaam is op het grondgebied van een andere lidstaat in die andere lidstaat dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemers van die lidstaat.
Op 4 maart 2005 heeft de IB-Groep de 'Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap' (hierna: Beleidsregel) vastgesteld (AG/OCW/MT-05.11). Deze beleidsregel is op 23 maart 2005 in werking getreden.
In de Beleidsregel is het volgende neergelegd:
"De IB-Groep gaat ervan uit dat iedere studerende, die over de controleperiode 32 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en daarmee terecht studiefinanciering heeft ontvangen over het gecontroleerde studiefinancieringtijdvak. Bij het vaststellen van het criterium van
32 uur gemiddeld per maand zal in beginsel eveneens tot een hoogte van één maand rekening worden gehouden met vakanties en eventuele ziekte "
Ingevolge artikel 3.27, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 is de studerende verplicht zijn kaart in te leveren op een door de verstrekker van de kaart aan te geven wijze uiterlijk op de vijfde werkdag nadat zijn recht op studiefinanciering is beëindigd.
Ingevolge het derde lid, eerste volzin, is bij niet tijdig inleveren van de kaart degene aan wie de kaart als bedoeld in het eerste en tweede lid is verstrekt, aan de verstrekker van de kaart voor het nog resterende deel van de geldigheidsduur ervan, een bedrag van € 68,- per halve kalendermaand of een deel van een halve kalendermaand verschuldigd, ongeacht of gebruik is gemaakt van de kaart.
Ingevolge het vierde lid, eerste volzin, zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing met betrekking tot een periode ten aanzien waarvan degene aan wie de kaart is toegekend, aantoont dat het niet tijdig inleveren van de kaart hem op geen enkele wijze kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000, zoals dat destijds luidde, kan de IB-Groep een beschikking herzien waarbij studiefinanciering is toegekend.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, vindt herziening plaats op grond van het feit dat, voor zover hier van belang, te veel studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
2.2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit zijn primaire besluit dat eiser over de periode van september tot en met oktober 2007 geen recht heeft op studiefinanciering gehandhaafd. Hij heeft daartoe overwogen dat gebleken is dat eiser niet kan worden aangemerkt als migrerend werknemer in de zin van artikel 39 van het EG-verdrag. Eiser heeft in de periode van oktober tot en met december 2007 niet voldaan aan het vereiste dat een studerende tenminste 32 uren per maand moet hebben gewerkt als arbeidscontractant of als oproepkracht. Van reële en daadwerkelijke arbeid is dan ook geen sprake geweest. Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het voor eiser onmogelijk was om aan het voornoemde vereiste te voldoen.
Evenmin is gebleken dat eiser reeds gedurende vijf jaar deel uitmaakt van de Nederlandse samenleving, zoals in gemeenschapsrechtelijke zin is bedoeld.
De teveel betaalde studiefinanciering moet worden terugbetaald. Nu eiser geen recht had op studiefinanciering had hij ook geen recht op de OV-studentenkaart. In verband hiermede is hij over die periode een OV-schuld verschuldigd. Van een situatie dat het niet tijdig inleveren van de kaart niet aan eiser kan worden toegerekend is niet gebleken.
2.2.2. Verweerder heeft naar aanleiding van recente jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) op 2 oktober 2009 een verweerschrift ingediend. Hierin heeft verweerder opnieuw een berekening gemaakt van de door eiser gewerkte uren en het aantal uren dat eiser zou moeten werken om op grond van het gehanteerde beleid als werknemer te kunnen worden beschouwd.
Voorts heeft verweerder overwogen dat de IB-Groep een termijn hanteert van vijf jaren, waarin een student legaal in Nederland dient te verblijven alvorens aanspraak te kunnen maken op studiefinanciering. De CRvB heeft geoordeeld dat het stellen van een verblijfsduurvoorwaarde van vijf jaren niet onrechtmatig is.
Ten slotte heeft verweerder nog opgemerkt dat per 1 september 2007 de kosten tot toegang van het onderwijs geen onderdeel meer uitmaken van het budget (artikel 3.3 Wsf 2000). Daarvoor in de plaats is de regeling collegekrediet gekomen (artikel 3.16a Wsf 2000). Voor studenten geldt dat vanaf 1 september 2007 de kosten van toegang tot het onderwijs niet langer deel uitmaken van het studiebudget. Eiser kan dan ook geen aanspraak meer maken op de zogenoemde Raulin-vergoeding.
2.3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Eiser heeft, mede onder verwijzing naar zijn bezwaarschrift, naar voren gebracht dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij over de maanden september en oktober 2007 niet kan worden aangemerkt als migrerend werknemer. Ten onrechte stelt verweerder dat hij niet voldoet aan de minimumeis van 32 gewerkte uren per maand. Hij stelt dat zijn werkzaamheden een substantiële omvang hebben en structureel van karakter zijn. Hij is op 1 april 2007 in dienst getreden van een ijssalon. Het contract dat op 6 september 2007 afliep is niet verlengd. Eerst op 1 oktober 2007 heeft hij ander werk gevonden, welke overeenkomst op 1 april 2008 is verlengd. Het tijdelijk urenverlies in de maand september 2007 was dan ook onvrijwillig.
Eiser verwijst verder naar de uitspraak van de CRvB van 16 maart 2007 waarbij hij prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Hof van Justitie).
Nu er geen sprake is van beëindiging van het recht op studiefinanciering, kan er geen sprake zijn van een vordering wegens onterecht bezit van een OV-studentenkaart.
Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat hij in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage.
2.4. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.1. Eiser heeft de Britse nationaliteit. Eiser is in 2006 naar Nederland gekomen. Per 1 september 2007 heeft hij zich laten inschrijven voor de studie game architecture and design aan de internationale hogeschool te Breda. In eerste instantie is voor de maanden september en oktober 2007 studiefinanciering toegekend, doch achteraf bezien voldeed eiser niet aan de minimumeis van 32 uur, als neergelegd in de Beleidsregel.
2.4.2. Vaststaat dat eiser niet de Nederlandse nationaliteit bezit en dat hij derhalve om in aanmerking te kunnen komen voor studiefinanciering gelijk moet worden gesteld met personen die wel de Nederlandse nationaliteit bezitten. Indien blijkt dat een studerende als EU-onderdaan kan worden aangemerkt als migrerend werknemer in de zin van artikel 39 van het EG-verdrag en artikel 7, tweede lid, van de Verordening 1612/68, kan deze in aanmerking komen voor studiefinanciering.
2.4.3. Verweerder past bij het beantwoorden van de vraag of een studerende de status van migrerend werknemer heeft de Beleidsregel toe.
De CRvB heeft in zijn uitspraak van 29 juni 2009, LJN BJ1015, naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 18 november 2008, LJN BG7319, naar aanleiding van door haar gestelde prejudiciële vragen, geoordeeld dat de Beleidsregel in algemene zin geen onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip werknemer als bedoeld in artikel 39 van het EG-verdrag.
In haar uitspraak van 24 juli 2009, LJN BJ4971, heeft de CRvB aanvaardbaar geacht, zoals zij de beleidsregel op dit punt heeft begrepen, dat voor de studerende - op jaarbasis - het door hem gewerkte aantal uren niet door 12 (maanden) maar door 11 (maanden) wordt gedeeld en indien minder dan een jaar wordt gewerkt naar rato.
Naar aanleiding van laatstgenoemde uitspraak heeft verweerder een verweerschrift ingebracht, waarin hij conform de uitleg van de CRvB over de toepassing van 32 uur een nieuwe berekening heeft gemaakt. Verweerder komt wederom tot de conclusie dat eiser in het studiefinancieringstijdvak september tot en met december 2007 niet heeft voldaan aan de minimumeis van 32 uur en mitsdien niet kan worden aangemerkt als migrerend werknemer.
Bij brief van 9 oktober 2009 heeft eiser gereageerd op het verweerschrift. Eiser heeft de juistheid van de nieuwe berekening niet betwist. Eiser heeft gesteld dat verweerder een onjuiste controleperiode heeft gehanteerd. Naar de mening van eiser dient voor de berekening van het vereiste van 32 uur niet te worden uitgegaan van het kalenderjaar maar van het studiejaar. Nu verweerder het gehele studiejaar 2007/2008 heeft gewerkt kan het gemiddeld aantal uren over die 12 maanden berekend worden en voldoet hij wel aan de minimumeis van 32 uur. De uitspraak van de CRvB van 24 juli 2009 verzet zich niet tegen een dergelijke uitleg, aldus eiser.
De rechtbank kan eiser niet volgen in deze stelling. De CRvB gaat in evengenoemde uitspraak bij de berekening van het vereiste van 32 uur, nu het in dat geval de periode van april tot en met september betrof, uitdrukkelijk uit van het kalenderjaar en niet van het studiejaar. Verweerder heeft bij de berekening van het vereiste van 32 uur ten aanzien van eiser dan ook kunnen uitgaan van het kalenderjaar.
De rechtbank is ook overigens niet gebleken dat de door verweerder gemaakte berekening onjuist is.
Voorts is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afwijken van de Beleidsregel niet gebleken. Dat het contract van eiser bij een ijssalon dat afliep op 6 september 2007 niet werd verlengd en hij op zoek moest naar ander werk dat hij pas per 1 oktober 2007 heeft gevonden is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser dient te komen.
Verweerder heeft dan ook terecht besloten dat eiser vanaf september 2007 geen recht had op studiefinanciering.
2.4.4. Nu achteraf is gebleken dat verweerder ten onrechte studiefinanciering heeft toegekend, mocht verweerder gebruik maken van de in artikel 7.1 van de Wsf 2000 gegeven herzieningsbevoegdheid. Voor het overige is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat verweerder in redelijkheid niet van zijn herzieningsbevoegdheid gebruik had mogen maken.
2.4.5. Voorts kan als vaststaand worden aangenomen dat eiser de OV-studentenkaart niet volgens de in artikel 3.27 van de Wsf 2000 opgenomen voorschriften heeft ingeleverd. Gelet hierop heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser voor de maanden september en oktober 2007 een bedrag van € 272,00 is verschuldigd wegens onterecht bezit van de OV-studentenkaart.
2.4.6. Voor zover eiser nog heeft aangevoerd dat hij in aanmerking dient te komen voor een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage heeft verweerder in het verweerschrift duidelijk uitgelegd dat de kosten voor toegang tot het onderwijs vanaf 1 september 2007 niet langer deel uitmaken van het studiebudget voor studenten (HBO en WO) en eiser dan ook geen aanspraak kan maken op een zogenaamde Raulin-vergoeding. Voor zover eiser in aanmerking wil komen voor een collegekrediet als bedoeld in artikel 3.16a van de Wsf 2000 is de rechtbank niet gebleken dat hij daartoe een aanvraag heeft ingediend. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
Het is beroep is dan ook ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb bestaat geen aanleiding.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.