ECLI:NL:RBDOR:2010:BM0530

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
8 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
85941 / KG ZA 10-76
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag en beoordeling van boetebedingen in kort geding tussen Hallington, Merford en Protec

In deze zaak, die voor de Rechtbank Dordrecht is behandeld, hebben de eiseressen Hallington Doors B.V. en Merford Beheer B.V. een kort geding aangespannen tegen de gedaagde Protec Industrial Doors B.V. De procedure betreft de opheffing van conservatoir beslag dat door Protec is gelegd op verschillende activa van Hallington en Merford, als gevolg van een geschil over contractuele boetes die zouden zijn verbeurd. Protec vorderde in reconventie nakoming van een vaststellingsovereenkomst en betaling van een voorschot op verbeurde boetes, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van Protec onvoldoende onderbouwd waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende aanleiding was om het beslag op te heffen, omdat er een gegronde vrees voor verduistering bestond. De rechter oordeelde dat de belangen van de beslaglegger, Protec, zwaarder wogen dan die van de beslagene, Hallington en Merford. De rechter heeft de begroting van de vordering waarvoor beslag was gelegd verlaagd van € 7.800.000 naar € 350.000, omdat er een evidente wanverhouding bestond tussen de hoogte van de boete en de eventuele schade die Protec zou hebben geleden.

In reconventie werden de vorderingen van Protec afgewezen, omdat de rechter oordeelde dat de vordering tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst niet voldoende bepaalbaar was en dat de vraag of er sprake was van juiste nakoming van deze overeenkomst de partijen verdeeld hield. De rechter heeft ook geoordeeld dat de vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding van € 6.000.000 werd afgewezen, omdat deze vordering onzeker was. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij Protec als de in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de proceskosten van Merford en Hallington.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 85941 / KG ZA 10-76
Vonnis in kort geding van 8 april 2010
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HALLINGTON DOORS B.V.,
gevestigd te Gorinchem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MERFORD BEHEER B.V.,
gevestigd te Gorinchem,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. R. Frankfort te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROTEC INDUSTRIAL DOORS B.V.,
gevestigd te Vianen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie
advocaat mr. J.A.J. Werner te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Hallington, Merford en Protec genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de overgelegde producties
- de akte in conventie tevens overlegging producties/ eis in reconventie, van Protec
- de akte vermeerdering van eis van Merford en Hallington
- de akte eisvermeerdering in reconventie, van Protec
- de pleitnota van Hallington en Merford
- de pleitnota van Protec.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Hallington is een dochtervennootschap van holdingvennootschap Merford.
2.2. Hallington is in 2003 opgericht in het kader van overname door Merford van activa uit het faillissement van Hallington Doors. B.V.
2.3. Statutair directeur van Hallington Doors B.V. was [betrokkene 1]. In het kader van de overname is [betrokkene 1] in dienst getreden bij Hallington. Partijen hebben gesproken over deelname door [betrokkene 1] in het kapitaal van Hallington, maar het is niet tot een overeenkomst gekomen.
2.4. [betrokkene 1] heeft, in overleg met Hallington, ontslag genomen bij Hallington en [betrokkene 1] heeft Protec opgericht. Tussen Merford en Protec is op 3 juli 2008 een schriftelijke voorovereenkomst gesloten. Daarin is vastgelegd dat Protec op basis van exclusiviteit door Hallington te vervaardigen deuren zou verkopen. De overeenkomst liep in beginsel van 1 oktober 2008 tot 30 september 2010. Volgens het contract moest voor 30 september 2010 besloten worden of het contract zou worden verlengd of opgezegd. In artikel 4 van het contract staat dat Hallington eigen verkoopactiviteiten mag ontwikkelen als Protec de omzetdoelstellingen niet haalt.
2.5. Bij brief van 7 mei 2009 heeft Merford aan Protec onder meer medegedeeld dat, vanwege het niet behalen van de omzetdoelstellingen door Protec, Hallington eigen verkoopactiviteiten zou gaan ontplooien.
2.6. In een kort gedingprocedure tussen Protec en [betrokkene 1] enerzijds en Merford en Hallington anderzijds heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht bij vonnis van 2 september 2009 onder meer, kort gezegd, Merford en Hallington veroordeeld tot het doen en nalaten van een aantal handelingen als omschreven in dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000 per overtreding met een maximum van € 100.000 en van € 500.000.
2.7. Ter uitvoering van het vonnis hebben partijen met elkaar gesproken. Vervolgens is op 18 december 2009 een schriftelijke vaststellingsovereenkomst gesloten tussen Protec, [betrokkene 1], Hallington en Merford. Deze overeenkomst voorziet onder meer in verbeurte van een boete van € 25.000 per overtreding.
2.8. Protec heeft bij verzoekschrift van 11 maart 2010 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht verlof gevraagd om ten laste van Merford en Hallington conservatoir (derden-)beslag te mogen leggen. Protec stelt daartoe in het beslagverzoekschrift dat Merford en Hallington tenminste 314 maal de contractuele boete van € 25.000 per overtreding uit de vaststellingsovereenkomst hebben verbeurd, waarvan 72 maal ter zake van de plicht om de in artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst genoemde documenten aan Protec te doen toekomen en tenminste 242 maal ter zake van de plicht om de in artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst genoemde documenten aan Protec te doen toekomen.
2.9. De beslagvoorzieningenrechter heeft op dezelfde dag het beslag verlof verleend, met begroting van de vordering op € 8.000.000.
2.10. Protec heeft conservatoir beslag doen leggen ten laste van Merford en van Hallington, op:
-aandelen die Merford houdt in negen besloten vennootschappen
-productiemiddelen waarvan Merford eigenaar is
-hetgeen de Rabobank Alblasserdam Noord en Oost u.a. is verschuldigd aan Merford
-de merknaam “Hallington”
-productiemiddelen waarvan Hallington eigenaar is
-hetgeen de Rabobank Alblasserdam Noord en Oost u.a. is verschuldigd aan Hallington.
2.11. Protec heeft voorts, met verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht, op 17 maart 2010 conservatoir bewijsbeslag doen leggen ten laste van Merford en Hallington.
3. Het geschil
3.1. Hallington en Merford vorderen samengevat - na eisvermeerdering, de opheffing van de conservatoire beslagen, waaronder het bewijsbeslag, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Subsidiair vorderen zij verlaging van de begroting van de vordering waarvoor beslag is gelegd tot een bedrag in goede justititie te bepalen. Zij stellen daartoe het volgende
3.2. Er is geen sprake van vrees voor verduistering. In het beslagverzoekschrift staat dat bij geruchte is vernomen dat Hallington en Merford hun activiteiten willen beëindigen. Dit is onjuist.
3.3. Er is correct en te goeder trouw uitvoering gegeven aan de verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst, zodat geen dwangsom is verbeurd. De vordering is dus ondeugdelijk.
3.4. In de vaststellingsovereenkomst is niet (steeds) een maximum gesteld op hetgeen aan boetes verbeurd kan worden. In het kort gedingvonnis wel. De vaststellings-overeenkomst bepaalt echter dat partijen zich voor het overige strikt houden aan het kort gedingvonnis, waarin wel een maximum staat, zodat het maximum uit dit vonnis toch geldt. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat geen maximum zou gelden aan te verbeuren boetes. De gevorderde boete is disproportioneel.
3.5. Protec voert verweer.
3.6. In reconventie vordert Protec, na eiswijziging, veroordeling van Merford en Hallington tot:
-nakoming van de vaststellingovereenkomst, op straffe van verbeurte van de contractuele boetes;
-betaling van een voorschot aan verbeurde boetes ad € 6.000.0000;
-afgifte van de documenten waarvoor bewijsbeslag is gelegd.
3.7. Op de verdere stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.2. Er bestaat onvoldoende aanleiding om de beslagen op te heffen. Merford en Hallington stellen dat zij te goeder trouw gepoogd hebben om volledige openheid van zaken te geven aan Protec. Protec stelt daar tegenover dat ruim 300 maal een boete is verbeurd van € 25.000. De tekst van de vaststellingsovereenkomst bevat een groot aantal minutieuze bepalingen waaraan Merford en Hallington moeten voldoen, op straffe van verbeurte van een contractuele boete. Merford en Hallington dienen buitengewoon veel administratieve bescheiden aan Protec te doen toekomen, zoals orders, offertes, calculaties en (overige) correspondentie, dit kennelijk om aan Protec inzage te geven in het (potentiële) klantenbestand van Hallington in de periode dat Protec nog de exclusieve verkoper was van de door Hallington te vervaardigen deuren. Gelet op de uitgebreide omvang van de plicht tot overlegging van stukken kan niet worden uitgesloten dat Merford en Hallington, ook indien zij te goeder trouw waren, een aantal malen niet hebben voldaan aan hun plicht om de afgesproken stukken over te leggen. Binnen de beperkte kaders van een kort gedingprocedure is geen plaats voor de beoordeling of ruim 300 maal een boete is verbeurd.
4.3. Voorts leggen partijen de overeenkomst anders uit. Volgens artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst kan voor projecten als bedoeld in dit artikel maximaal € 25.000 per project aan boete worden verbeurd. In artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst is eveneens voorzien in een boete van € 25.000 voor de in dit artikel geregelde gevallen, maar dan zonder de maximering “per project.” Of desondanks ook voor de in artikel 4 bedoelde gevallen een maximering van te verbeuren boetes geldt, zoals Merford en Hallington bepleiten, is een kwestie van uitleg van de overeenkomst. Uitleg van de overeenkomst hangt af van hetgeen partijen uit elkaars verklaringen hebben mogen begrijpen. Het is voorshands onvoldoende aannemelijk dat de uitleg die Merford en Hallington geven aan de overeenkomst ter zake van de maximering van boetes de juiste uitleg is. Hetzelfde geldt voor de uitleg van Merford en Hallington dat Protec heeft moeten begrijpen dat voor eventueel verbeurde boetes het maximum geldt van € 100.000 respectievelijk € 500.000 dat in het vorige kort gedingvonnis was gesteld op te verbeuren dwangsommen.
4.4. De eis van vrees voor verduistering ingeval men conservatoir beslag wil mogen leggen geldt in casu voor het beslag op de aandelen, op de merknaam Hallington en op de productiemiddelen. In geval de vrees voor verduistering is gesteld ligt het in een kort geding op de voet van art. 705. Rv. in de eerste plaats op weg van degene die opheffing van het beslag vordert om, met inachtneming van de beperkingen van de kort gedingprocedure, aannemelijk te maken dat geen sprake is van gegronde vrees voor verduistering zoals ten grondslag gelegd aan het verlof. Merford en Hallington hebben in dit verband gesteld dat zij niet voornemens zijn tot vervreemding van aandelen omdat Merford een familiebedrijf is, met het beleid om de meerderheid der aandelen en de zeggenschap in de familie te laten blijven. Van haar zijde stelt Protec, in haar beslagverzoek, te hebben vernomen dat Merford en Hallington voornemens zijn om bedrijven of bedrijfsonderdelen te vervreemden. Voorts stelt Protec dat de resultaten van Merford en Hallington niet goed zijn zodat de kans bestaat dat activa bezwaard zullen worden om nieuwe financiering aan te kunnen trekken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er onvoldoende reden is om aan te nemen dat geen vrees voor verduistering bestaat. Hallington erkent zelf al dat zij mensen heeft moeten ontslaan omdat de resultaten de laatste tijd slecht waren. De kans op vervreemding of bezwaring van activa is alsdan aanwezig.
4.5. Het belang van Merford en Hallington bij opheffing van de beslagen is niet voldoende zwaarwegend, nu ter zitting bleek dat de beslagen op hun bankrekeningen geen doel hebben getroffen. Het beslag op productiemiddelen staat niet in de weg aan het gebruik daarvan. Merford heeft voorts verklaard dat zij niet voornemens is tot vervreemding of bezwaring van activa. De beslagen hebben derhalve geen ingrijpend effect. Nu niet duidelijk is wat de waarde is van de productiemiddelen waarop beslag is gelegd, en met name niet of deze waarde volstaat voor voldoening van een eventuele vordering van Protec, bestaat geen aanleiding om het beslag op de aandelen en de merknaam op te heffen. Aangezien niet valt uit te sluiten dat Protec een vordering heeft op Merford en Hallington bestaat evenmin aanleiding het bewijsbeslag op te heffen.
4.6. Of de billijkheid klaarblijkelijk vereist dat een boete wordt gematigd moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Het is op voorhand aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure desgevorderd tot aanzienlijke matiging zal komen van gesteld verbeurde boetes ad € 7.800.000. Enige valide aanwijzing dat de eventuele schade van Protec ook maar enigszins in de buurt komt van de € 7.800.000 is niet voorhanden. Protec gaf ter zitting geen antwoord op de vraag hoe hoog haar (gestelde) schade ongeveer is. Mogelijk is juist de stelling van Protec dat haar schade niet duidelijk is omdat deze deels afhangt van gegevens die zij, ten onrechte, nog niet heeft verkregen van Merford en Hallington. Protec is echter geen groot bedrijf. Volgens Merford en Hallington diende Protec tijdens de periode van samenwerking een omzet te halen van € 847.253 in 15 maanden, maar haalde Protec maar een omzet van 43 % daarvan. Het gaat dus niet om een miljoenenomzet en teminder om een miljoenenschade. Ook de aard van het boetebeding speelt een rol. Het boetebeding ziet op zeer veel te verrichten administratieve handelingen van een minutieuze aard waarbij een fout, ook onopzettelijk, snel gemaakt kan zijn. Bovendien weersprak Protec niet de stelling van Merford en Hallington ter zitting dat voor het project Soerendonk boetes worden geclaimd met een gezamenlijk beloop van € 775.000, terwijl de omzet in dit project maximaal € 7.000 zal zijn. Niet uitgesloten kan worden dat ook bij andere projecten sprake is van een enorme wanverhouding tussen boete en gestelde schade. Een en ander afwegend zal de voorzieningenrechter de begroting van de vordering waarvoor beslagverlof is verleend verlagen naar € 350.000 inclusief rente en kosten.
4.7. Nu partijen over en weer deels in het ongelijk worden gesteld zullen de proceskosten in conventie worden gecompenseerd.
in reconventie
4.8. De vordering tot nakoming van de vaststellingovereenkomst op straffe van verbeurte van de contractuele boetes is op zich al weinig bepaalbaar, gelet op de uitgebreide en minutieuze tekst van de overeenkomst en de geschillen die daar uit voortvloeien. Bovendien is de vraag of sprake is van richtige nakoming van deze overeenkomst juist hetgeen partijen verdeeld houdt, terwijl hier niet valt vast te stellen wie er gelijk heeft. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.9. Het is, gelet op hetgeen reeds is overwogen, bepaald onzeker of Protec een vordering heeft wegens verbeurde boetes in een omvang als door haar gesteld. Nu de vordering onzeker is zal de vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding ad € 6.000.000 worden afgewezen.
4.10. Of Protec recht op inzage heeft in de bescheiden waarop beslag is gelegd zal in een bodemprocedure aan de orde moeten komen. Er bestaat geen aanleiding om zulks in deze procedure te bepalen. De beoordeling of recht bestaat op inzage van de desbetreffende bescheiden vergt een verdergaand onderzoek van feiten dan waartoe in dit kort geding plaats is.
4.11. Protec zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Merford en Hallington worden begroot op € 408,00 aan salaris advocaat, zijnde het standaard kort geding tarief gedeeld door twee, nu de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1. verlaagt, uitvoerbaar bij voorraad, het bedrag waarop de vordering van Protec bij verlofverlening van het conservatoire beslagverzoek is begroot van € 7.800.000 naar € 350.000;
5.2. wijst de overige vorderingen af;
5.3. bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
in reconventie
5.4. wijst de vorderingen af;
5.5. veroordeelt Protec in de proceskosten, aan de zijde van Merford en Hallington tot op heden begroot op € 408,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2010.?