ECLI:NL:RBDOR:2010:BM0777

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
21 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
242667 CV EXPL 09/8815
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor werkzaamheden en aansprakelijkheid opdrachtnemer bij geldtransport

In deze zaak vordert eiser, aanvankelijk als werknemer en later als opdrachtnemer, een vergoeding voor de door hem verrichte werkzaamheden. Gedaagde, de opdrachtgever, voert verweer en stelt een tegenvordering in op basis van vermeende onzorgvuldigheid van eiser bij het bewaren en vervoeren van een aanzienlijk geldbedrag. De kantonrechter oordeelt dat eiser niet de zorg van een goed opdrachtnemer heeft betracht door het geld op een onveilige manier te vervoeren, wat heeft geleid tot een beroving. De rechter wijst de vordering in conventie af en kent de tegenvordering in reconventie toe, waarbij eiser wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag aan gedaagden, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van opdrachtnemers en de noodzaak om zorgvuldigheid in acht te nemen bij het uitvoeren van opdrachten die financiële risico's met zich meebrengen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
Locatie Dordrecht
kenmerk: 242667 CV EXPL 09/8815
vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 21 januari 2010
in de zaak van:
[naam],
h.o.d.n. Regenerative Therapies,
wonende te Amsterdam,
eiser,
gemachtigde mr. D.E. Lof,
tegen:
1. de commanditaire vennootschap European Business Brokers,
gevestigd en kantoor houdende te [plaatsnaam], en
2. [naam], enig beherend vennoot van genoemde commanditaire vennootschap,
wonende te [plaatsnaam],
gedaagden,
gemachtigden mr.drs. C. Sneevliet en mr. E.C.Y. Cheung.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser], EBB en [gedaagde sub 2].
1. Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 17 september 2009;
2. de conclusie van antwoord;
3. het tussenvonnis van 1 oktober 2009 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
4. het proces-verbaal van de op 4 december 2009 gehouden comparitie van partijen;
5. de overgelegde producties.
2. Omschrijving van het geschil
in conventie en in reconventie
2.1. De feiten
2.1.1. EBB is eigenaar van het hotel Rooms en Co in Amsterdam (hierna ook: het hotel).
2.1.2. [eiser] heeft in opdracht van en voor rekening van EBB van maart 2008 tot en met 4 december 2008, althans in ieder geval tot en met 30 november 2008 werkzaamheden in het hotel verricht, die in feite neer kwamen op het goed laten “reilen en zeilen” van het hotel. De werkzaamheden bestonden onder meer uit het managen, het voeren van de administratie en schoonmaakwerkzaamheden.
2.1.3. Voor het uitvoeren van genoemde werkzaamheden heeft [eiser] aan EBB diverse facturen gestuurd, waarop de werkzaamheden tegen een uurtarief van € 75 in rekening werden gebracht. Alle facturen zijn voldaan, met uitzondering van die van 1 december 2008, op welke facturen de werkzaamheden van 1 t/m 30 november 2008 in rekening worden gebracht voor € 2.250 incl. BTW.
in conventie
2.2. De vordering
[eiser] vordert na wijziging (vermindering) van eis dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 2.681,93 (inclusief de wettelijke rente tot de datum van dagvaarding), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der betaling, met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
[eiser] vordert nakoming van de door partijen gesloten overeenkomst van opdracht. Hij stelt dat ondanks diverse sommaties EBB de factuur van 1 december 2008 ad € 2.250 onbetaald laat.
2.3. Het verweer
De conclusie van EBB en [gedaagde sub 2] strekt tot afwijzing van de vordering. Zij voert daartoe het volgende aan.
De factuur is al betaald uit de omzet van het hotel.
Verder wordt een beroep op verrekening gedaan met een (tegen)vordering ad € 28.255 met rente en kosten, zijnde de in het hotel behaalde omzet van oktober en november 2008. EBB verwijt [eiser] dat hij niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen.
in reconventie
2.4. De vordering
EBB en [gedaagde sub 2] vorderen dat [eiser], uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld aan hen te voldoen:
a. de hoofdsom van € 28.255;
b. de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de vervaldatum tot aan 30 september 2009 een bedrag groot € 2.159,56;
c. de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 30 september 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
d. de buitengerechtelijke kosten van € 1.000 excl. BTW.
EBB en [gedaagde sub 2] stellen daartoe hetgeen hiervoor onder het verrekeningsverweer in conventie is weergegeven. Voorts stellen zij dat zij buitengerechtelijke incassokosten hebben gemaakt en dat [eiser] ook (wettelijke) rente vanaf de vervaldatum is verschuldigd.
2.5. Het verweer
[eiser] betwist dat hij niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen.
3. Beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie
3.1. Ter zitting heeft [eiser] zijn eis gewijzigd (verminderd). Op die gewijzigde eis zal worden beslist.
3.2. Partijen zijn het er over eens dat tussen hen geen arbeidsovereenkomst heeft bestaan, maar dat sprake was van een overeenkomst van opdracht. Dit zal mede uitgangspunt zijn bij de beoordeling.
3.3. De vordering in conventie is weliswaar geen “aardvordering” meer maar beloopt minder dan € 5.000, zodat deze door de kantonrechter dient te worden beoordeeld. De vordering in reconventie beloopt meer dan € 5.000 maar zal gezien de samenhang met de vordering in conventie door de kantonrechter aan zich worden gehouden op de voet van artikel 97 lid 1 Rv.
3.3. Dat EBB/[gedaagde sub 2] voor de door [eiser] in november 2008 verrichte werkzaamheden € 2.250 verschuldigd zouden zijn, wordt op zich zelf niet betwist. EBB/[gedaagde sub 2] voeren echter aan dat al betaald is. Zij verklaarden ter zitting dat is afgesproken dat [eiser] zich zelf zou betalen uit de omzet van het hotel, dat hij dat steeds deed, dat zij aannemen dat hij dat met de factuur van 1 december 2008 ook heeft gedaan en dat uit een opgave door [eiser] van de omzet blijkt dat € 2.250 in mindering is gebracht. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat [gedaagde sub 2] hem na de inbraak in november 2008 heeft gezegd om geen betalingen meer te doen en dat hij dat daarom ook niet heeft gedaan. In het licht van deze gemotiveerde betwisting van [eiser] had het op de weg van EBB/[gedaagde sub 2] gelegen om de gestelde betaling nader te onderbouwen, bijv. door het overleggen van de door haar aangehaalde administratie. Bij gebreke van een dergelijke onderbouwing zal aan het verweer dat de vordering is betaald, voorbij worden gegaan.
3.4. EBB/[gedaagde sub 2] voeren weliswaar verweer tegen buitengerechtelijke incassokoste. Deze zijn echter niet gevorderd door [eiser], zodat dit verweer onbesproken kan blijven.
3.5. Thans dient het beroep op verrekening te worden besproken. Het verwijt van EBB/[gedaagde sub 2] aan het adres van [eiser], zoals nader is toegelicht tijdens de comparitie, is tweeledig, ten eerste dat hij de opbrengst van het hotel niet op een veilige plaats heeft bewaard en ten tweede dat hij het geld op een onveilige manier naar het hotel heeft proberen te brengen. Hoewel EBB/[gedaagde sub 2] ook het vermoeden hebben geuit dat [eiser] de omzet heeft gestolen/verduisterd, waarvan ook aangifte is gedaan, leggen zij dit niet ten grondslag aan hun schadevordering. Dit zal daarom verder niet worden besproken. De twee verwijten zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
3.6. Tussen partijen staat vast dat zij aanvankelijk, tot aan de door [eiser] gestelde diefstal op 24 november 2008 van € 6.000 à € 7.000, hadden afgesproken dat [eiser] de opbrengst van het hotel op een veilige plaats in het hotel zou opbergen, te weten in het afsluitbare kantoor in een geldkistje. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] dat niet heeft gedaan. Het wordt er daarom voor gehouden dat [eiser] zich aan deze afspraak heeft gehouden. Wat [eiser] toen meer of anders had moeten doen, hebben EBB/[gedaagde sub 2] niet gesteld. Indien er vanuit wordt gegaan dat op 24 november 2008 van € 6.000 à € 7.000 uit het hotel is gestolen, kan niet worden gezegd dat [eiser] de opbrengst niet veilig heeft bewaard en dat [eiser] op dat punt niet de zorg van een goed opdrachtnemer in heeft acht genomen. In zoverre is geen sprake van een toerekenbare tekortkoming aan zijn zijde en gaat het beroep op verrekening met de schadevergoedings-vordering van EBB/[gedaagde sub 2] niet op.
3.7. Tussen partijen (zie ook de verklaring van [gedaagde sub 2] in het het proces-verbaal van aangifte van 5 december 2008) staat vast dat [gedaagde sub 2] na de inbraak op 24 november 2008 tegen [eiser] heeft gezegd dat hij de opbrengst van het hotel mee naar huis moest nemen en dat [eiser] dat ook heeft gedaan. Eveneens staat vast dat [gedaagde sub 2] op 3 december 2008 per sms aan [eiser] heeft verzocht de door hem thuis bewaarde opbrengst naar het hotel te brengen en dat hij dit niet heeft gedaan, volgens hem omdat hij onderweg van de opbrengst is beroofd. Indien al juist is dat [eiser] is beroofd, hetgeen EBB/[gedaagde sub 2] betwijfelen, ontheft hem dit niet van zijn aansprakelijkheid als opdrachtnemer. Door met een groot geldbedrag in een kruiselings over het lichaam gedragen tas door Amsterdam naar het hotel te fietsen heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht genomen, hetgeen hem valt toe te rekenen. Vaststaat dat partijen op 3 december 2008 geen nadere afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop [eiser] het geld naar het hotel zou brengen, echter dit ontheft hem niet van de verplichting zelf op zorgvuldige wijze uitvoering te geven aan de door [gedaagde sub 2] aan hem gegeven opdracht om de omzet – een aanzienlijk geldbedrag - naar het hotel te brengen en de kans op beroving te minimaliseren, door bijv. een taxi te nemen of het geld in een tas onder zijn jas te vervoeren. De kans dat men op de fiets wordt beroofd door iemand op een bromfiets of scooter is in Amsterdam – helaas – verre van denkbeeldig. In zoverre gaat het beroep op verrekening op.
3.8. [eiser] voert aan dat hij op 3 december 2008 € 21.500 bij zich had. Uit de proces-stukken valt niet op te maken welk bedrag [eiser] toen volgens EBB/[gedaagde sub 2] bij zich had of moet hebben gehad. Het wordt er daarom voor gehouden dat [eiser] die dag € 21.500 bij zich had. De door EBB/[gedaagde sub 2] gevorderde schadevergoeding zal op dit bedrag worden vastgesteld. De wettelijke rente wordt niet afzonderlijk bestreden, echter: nu een lagere hoofdsom zal worden toegewezen en niet kan worden vastgesteld vanaf welke concrete datum EBB/[gedaagde sub 2] de wettelijke rente hebben berekend (gesteld wordt: “rente vanaf vervaldatum”), zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum van de conclusie van eis in reconventie, zijnde 1 oktober 2009. Dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht is niet betwist, net zo min als de verschuldigdheid van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.000.
De daarover gevorderde BTW wordt afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat EBB/[gedaagde sub 2] niet BTW-plichtig zijn, zodat niet kan worden vastgesteld of de BTW een schadepost voor (een van) hen oplevert. Dat bedrag zal derhalve worden toegewezen.
3.9. De verrekening werkt terug tot het tijdstip waarop de bevoegdheid op verrekening voor EBB/[gedaagde sub 2] is ontstaan. Dit betekent dat de vordering van [eiser] door verrekening teniet gaat en dat na verrekening als vordering van EBB/[gedaagde sub 2] resteert (€ 21.500 + € 1.000) -/- € 2.250 =) € 20.250.
3.10. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, zowel in conventie als in reconventie.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van EBB en [gedaagde sub 2] bepaald op € 350 aan salaris gemachtigde;
in reconventie:
veroordeelt [eiser] aan EBB en [gedaagde sub 2] te betalen een bedrag van € 20.250, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2009;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van EBB en [gedaagde sub 2] bepaald op € 800 aan salaris gemachtigde;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bouter, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2010, in aanwezigheid van de griffier.