ECLI:NL:RBDOR:2010:BM6094

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
20 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/525
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing rijbewijs en onderzoek geschiktheid na bewust inrijden op andere weggebruiker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Dordrecht op 20 mei 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs was geschorst door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De schorsing was gebaseerd op het vermoeden dat de verzoeker bewust was ingereden op een andere weggebruiker, wat leidde tot de noodzaak van een onderzoek naar zijn rijvaardigheid en geschiktheid. De verzoeker, die als zelfstandige werkzaam is in de schroothandel, betoogde dat hij onder druk van een bedreiging handelde en dat de schorsing van zijn rijbewijs hem in een financiële noodsituatie bracht. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende grond was voor de schorsing, ondanks het feit dat de verzoeker zijn rijbewijs op een eerdere datum terug had gekregen. De rechter benadrukte dat de termijn van vier weken voor het opleggen van een onderzoek niet als fatale termijn kan worden beschouwd en dat de omstandigheden van de zaak geen aanleiding gaven voor het oordeel dat de rechtszekerheid zich verzette tegen het opleggen van de maatregelen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waarmee de schorsing van het rijbewijs en het onderzoek naar de geschiktheid in stand bleven.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 10/525
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[verzoeker] wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. J. van der Stel, advocaat te Dordrecht,
tegen
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder,
gemachtigde: mr. J.A. Launspach, werkzaam bij verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 14 april 2010 heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker geschorst en hem een onderzoek gelast naar zijn geschiktheid.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 19 april 2010 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van eveneens 19 april 2010 heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 10 mei 2010 ter zitting behandeld.
Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.2. Artikel 130, derde lid, van de Wegenverkeersweg 1994 (hierna: WVW) bepaalt dat de vordering tot overgifte van het rijbewijs wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Het
ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
Artikel 131 van de WVW bepaalt, voor zover hier van belang:
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling genomen. (...)
(...)
3. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid,
a. wordt in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor een of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde lid, bedoelde besluit van kracht wordt;
b. wordt, indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene overeenkomstig onderdeel a wordt geschorst en diens rijbewijs niet overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat betrokkene zijn rijbewijs dient in te leveren;
c. wordt, indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene niet overeenkomstig onderdeel a wordt geschorst, doch het rijbewijs wel overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat het rijbewijs onverwijld aan betrokkene wordt teruggegeven.
(...)
6. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste (...) lid.
(...)
2.1.2. De in artikel 131 van de WVW bedoelde ministeriële regeling is vastgesteld in de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling).
2.1.2.1. Ingevolge artikel 5 "Vordering tot overgifte van het rijbewijs", aanhef en onder k, van de Regeling geschiedt een vordering tot overgifte van het rijbewijs als bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in het geval betrokkene is bewust ingereden op een andere weggebruiker.
Ingevolge artikel 7 "Schorsing geldigheid rijbewijs" van de Regeling schorst het CBR in de gevallen bedoeld in artikel 5 schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, derde lid onder a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een Educatieve Maatregel als bedoeld in artikel 131, vierde lid, van de wet wordt opgelegd.
2.1.2.2. Ingevolge artikel 6 "Onderwerping aan een onderzoek", derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling besluit het CBR dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of naar de geschiktheid, in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, anders dan die vermeld onder A, onderdeel III, Rijgedrag, of onder B, onderdeel III, Drogerende stoffen
Alcohol. Voor zover hier van belang, omvat bijlage 1 van de Regeling, onder B "Geschiktheid", onderdeel II "Geestelijke geschiktheid", de categorie "ernstig gestoord inzicht of gedrag".
Ingevolge artikel 6 "Onderwerping aan een onderzoek", derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling besluit het CBR voorts dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of naar de geschiktheid, indien betrokkene op grond van artikel 10b, tweede lid, onderdelen (...) b (...), niet in aanmerking komt voor een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer. Ingevolge artikel 10b, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Regeling komt een betrokkene niet in aanmerking voor de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer indien hij bewust op een andere weggebruiker is ingereden.
2.2. Het bestreden besluit
Aan het besluit om verzoeker een onderzoek naar zijn geschiktheid op te leggen en diens rijbewijs te schorsen, heeft verweerder de mededeling van de Regiopolitie Zuid-Holland-Zuid (hierna: de Politie) ten grondslag gelegd over het gebeurde op 10 februari 2010. Deze mededeling geeft volgens verweerder grond voor het vermoeden van een geestelijke stoornis op grond van ernstig gestoord inzicht dan wel gedrag bij verzoeker, hetgeen maakt dat een onderzoek naar diens geschiktheid moet worden opgelegd. Deze mededeling geeft volgens verweerder voorts grond voor het oordeel dat verzoeker bewust is ingereden op een andere weggebruiker, hetgeen maakt dat verweerder diens rijbewijs dient te schorsen.
2.3. Gronden verzoek om voorlopige voorziening
Verzoeker wijst erop dat verweerder niet binnen vier weken na ontvangst van de mededeling het onderzoek heeft opgelegd. Verzoeker wijst er voorts op dat, nadat de Politie zijn rijbewijs na het gebeurde op 10 februari 2010 had ingevorderd, hem dat op 19 maart 2010 retour is gestuurd. Verzoeker betoogt dat hij onder deze omstandigheden erop mocht vertrouwen dat voor verweerder de zaak was afgedaan, zodat verweerder hem daarna niet alsnog een onderzoek naar zijn geschiktheid en schorsing van zijn rijbewijs mocht opleggen.
Verzoeker betoogt dat verweerder ten onrechte het gebeurde op 10 februari 2010 heeft gekwalificeerd als "bewust inrijden op een andere weggebruiker". Het betrof achteruit rijden om weg te kunnen komen uit de parkeerplaats om aan de bedreiging door [persoon X] te kunnen ontkomen, waarbij de bus van [persoon X] is geraakt.
Voor zover er al sprake was van inrijden op de bus van [persoon X], betwist verzoeker dat dat bewust was. Verzoeker betoogt dat zijn handelen voortkwam uit noodweer dan wel noodweerexces om aan de bedreiging door [persoon X] te ontkomen. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom verzoekers gedrag in de gegeven omstandigheden aanleiding geeft voor een vermoeden van een geestelijke stoornis.
2.4. Beoordeling van het verzoek
2.4.1. Verzoeker is werkzaam als zelfstandige en heeft een handel in schroot, waartoe hij onder meer schroot vervoert in zijn vrachtwagen. Door de schorsing van zijn rijbewijs kan verzoeker een essentieel onderdeel van zijn bedrijfsactiviteiten niet uitvoeren, zodat een financiële noodsituatie dreigt. Het opgelegde onderzoek naar verzoekers geschiktheid zal niet eerder dan juni 2010 kunnen plaatsvinden. Gelet op deze omstandigheden, acht de
voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij het verzoek aanwezig dat een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit rechtvaardigt.
2.4.2. De mededeling van de Politie over het gebeurde op 10 februari 2010 is door verweerder op 22 februari 2010 ontvangen. Omdat hierin de datum van het gebeurde ontbrak en verder geen processen-verbaal waren bijgevoegd over het gebeurde, heeft verweerder op 26 februari 2010 de mededeling aan de Politie retour gezonden, waarbij is vermeld welke informatie ontbrak om de mededeling in behandeling te kunnen nemen. Bij brief van 11 maart 2010 heeft verweerder verzoeker bericht dat hij diens rijbewijs op 26 februari 2010 aan de Politie heeft teruggezonden. Bij brief van 19 maart 2010 heeft de Politie verzoeker bericht dat hij zijn rijbewijs kan komen ophalen. Op 6 april 2010 heeft verweerder de mededeling opnieuw ontvangen van de Politie, nu met de gevraagde aanvullende informatie, en vervolgens op grond van die mededeling het bestreden besluit van 14 april 2010 genomen.
Het betoog dat verweerder, gelet op het tijdsverloop en het teruggeven van het rijbewijs, niet langer bevoegd was een onderzoek op te leggen en het rijbewijs te schorsen, faalt.
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de in artikel 131, eerste lid, van de WVW genoemde termijn van vier weken geen fatale termijn is. Ook de omstandigheden van het geval geven geen grond voor het oordeel dat de rechtszekerheid zich verzette tegen het opleggen van de maatregelen. Het retourneren van het rijbewijs en de berichtgeving daarover aan verzoeker door verweerder en de Politie boden verzoeker geen grond voor een gerechtvaardigd vertrouwen dat een mededeling dan wel een besluit op grond daarvan achterwege zou blijven. Een besluit als bedoeld in artikel 130, derde lid, aanhef en onder c, is door verweerder aan verzoeker niet afgegeven en de brief van verweerder van 11 maart 2010 kan in redelijkheid niet worden uitgelegd als strekkende tot een dergelijk besluit.
2.4.3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de volgende mededeling van de Politie: "Het vermoeden dat betrokkene niet beschikt over de vereiste rijvaardigheid of geschiktheid is gebaseerd op de volgende, niet aan alcohol gerelateerde feiten en omstandigheden. Betrokkene is achteruit doelbewust ingereden op een voertuig welke achter hem stond. In dit voertuig zat nog een persoon. Dit was naar aanleiding van een niet verkeer gerelateerd conflict."
Vast staat dat verzoeker op 10 februari 2010 de centrale meldcentrale heeft gebeld met de mededeling dat hij in zijn auto achtervolgd en bedreigd werd door [persoon X] vanwege een conflict. Met de centralist werd afgesproken dat verzoeker naar het politiebureau van Oud-Beijerland zou rijden en dat de agenten ter plaatse gewaarschuwd zouden worden paraat te staan als verzoeker arriveerde omdat het uit de hand zou kunnen lopen. Uit het bijgevoegde, op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van de verbalisant volgt dat het bericht van de centralist op het politiebureau van Oud-Beijerland was ontvangen en dat politieagenten aanstalten maakten om verzoeker en zijn achtervolger voor het politiebureau op te wachten.
Nadat verzoeker voorbij de parkeerplaats midden op de weg voor het politiebureau was gestopt, gebeurde blijkens het proces-verbaal van de verbalisant het volgende: "Kort nadat de blauwe vrachtwagen was gestopt zag ik een blauw busje met wit dak aan komen rijden. Ik vermoed dat dit nog geen 30 seconden was nadat de vrachtwagen was gestopt. Ik zag dat dit busje vlak voor de parkeerplaats van het politiebureau stopte. Ik schat de afstand tussen de vrachtwagen en het busje op ongeveer 40 meter. Nadat het busje was gestopt zag ik dat direct de blauwe vrachtwagen achteruit reed. Ik zag dat de vrachtwagen niet stopte en dat hij vol tegen de voorzijde van het busje botste. Ik zag dat door de klap het busje een stuk naar achteren schoot en dat er glassplinters van de voorruit in de lucht vlogen. Ik zag vervolgens dat de blauwe vrachtwagen weer een aantal meters naar voren reed en direct weer naar achteren. Ik zag dat de vrachtwagen weer tegen het busje aan botste. Gezien de snelheid en de wijze waarop de botsing plaatsvond, vermoed ik dat de bestuurder van de vrachtwagen bewust op het busje is ingereden. Kort na de botsing zag ik twee personen bij het busje staan."
Verzoeker heeft op 10 februari 2010 tegenover de Politie blijkens het daarvan op ambtseed gemaakte proces-verbaal over het gebeurde het volgende verklaard:
"Wanneer zag je dat mes?
- Toen ik hem tegen kwam in de auto. Ik draaide de vrachtwagen om en ben richting het politiebureau gereden. Ondertussen heb ik 112 gebeld en gevraagd was ik moest doen omdat ik [persoon Y] met dat mes had gezien. Ik heb de vrachtauto bij het politiebureau neergezet en ben daar gaan toeteren. Voordat ik bij de politie aankwam, werd ik al aangereden van achteren door de bus van [persoon Y], dat was ter hoogte van Duifhuizen. Bij het politiebureau zette ik mijn vrachtwagen neer en zag ik dat [persoon Y] uitstapte en een mes in zijn handen had. Ik zag toen dat er bij [persoon Y] iemand in zijn bus zat. Toen ik dat zag, ben ik naar voren gereden om weg te komen en daarna ben ik stapvoets achteruit gereden op de bus van [persoon Y].
Waar was [persoon Y] toen je zijn bus aanreed met jouw vrachtwagen?
- Dat weet ik niet maar hij zal er niet in hebben gezeten, zo slim is hij wel. Dit al een jaar aan de gang, deze ellende.
Hoe vaak ben je achteruit gereden?
- Twee keer maar ik heb hem maar een keer goed geraakt, toen zag ik dat hij opzij sprong. Ik wilde hem echt niet doodrijden of zo maar ik was ten einde raad, ik weet zeker dat [persoon Y] me anders had neergestoken. Hij is daar al een keer eerder voor veroordeeld. Ik word al een jaar uitgescholden en bedreigd door [persoon Y]."
2.4.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het reeds op grond van de mededeling van de Politie aan verweerder en de beschrijving van het gebeurde door de verbalisant als aangehaald in 2.4.3 voldoende aannemelijk is, dat verzoeker bewust is ingereden op het busje met daarin tenminste één medeweggebruiker. Dit volgt uit de beschreven afstand tussen de twee voertuigen nadat die waren gestopt en de door de verbalisant beschreven wijze van achteruitrijden door verzoeker, direct nadat het busje was gestopt. Voormelde verklaring van verzoeker ondersteunt vorenstaande conclusie, in weerwil van het feit dat deze verklaring op onderdelen niet geheel consistent is. Naast zijn verklaring dat [persoon Y] uitstapte en met een mes op de vrachtwagen afliep, heeft verzoeker tevens verklaard dat hij niet wist waar [persoon Y] zich bevond toen hij de bus aanreed met de vrachtwagen. Bovendien heeft verzoeker verklaard dat er iemand bij [persoon Y] in de bus zat, hetgeen wordt bevestigd door de waarneming van de verbalisant dat hij kort na de botsing twee personen bij het busje zag staan. De voorzieningenrechter ziet verder geen aanknopingspunten voor de juistheid van verzoekers betoog ter zitting dat de inzittenden van het busje, voordat verzoeker achteruit reed, waren uitgestapt. Nu dit betoog sterk afwijkt van verzoekers in 2.4.3 aangehaalde verklaring, had het op de weg van verzoeker gelegen dit aannemelijk te maken.
2.4.5. Het antwoord op de vraag of dit handelen van verzoeker werd ingegeven door noodweer of noodweerexces, is niet relevant voor de vraag of verzoeker bewust handelde maar alleen voor de vraag of dat (bewuste) handelen een rechtvaardiging vindt in de toedracht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter laat de Regeling in geval van de grondslag van het bewust inrijden op een andere weggebruiker geen ruimte voor het meewegen van een mogelijke rechtvaardiging in de toedracht. Als eenmaal is gegeven dat sprake is van een bewust inrijden op een andere weggebruiker, is volgens de wetgever een onderzoek naar de geschiktheid aangewezen.
2.4.6. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder de schorsing van het rijbewijs gebaseerd op het bewust inrijden op een andere weggebruiker. Het besluit berust daarmee in zoverre op een ondeugdelijke grondslag. Grond voor een schorsing van het rijbewijs kan, gelet op artikel 130, derde lid, van de WVW, alleen zijn gelegen in het opleggen van een onderzoek. Dit gebrek kan verweerder bij zijn beslissing op verzoekers bezwaar herstellen.
2.4.7. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder het opleggen van het onderzoek gebaseerd op het vermoeden van een geestelijke stoornis vanwege ernstig gestoord inzicht dan wel gedrag van verzoeker. Uit de context van het besluit moet worden opgemaakt dat verweerder het bewust inrijden op een andere weggebruiker als ernstig gestoord inzicht dan wel gedrag kwalificeert. De voorzieningenrechter acht verweerders betoog dat de feitelijke toedracht tot het ernstig gestoorde inzicht dan wel gedrag geen doorslaggevende rol kan spelen bij de vraag of er een vermoeden is van een geestelijke stoornis, in zijn algemeenheid niet juist. Nu verweerder echter bij zijn beslissing op verzoekers bezwaar aan het opleggen van het onderzoek krachtens artikel 6, derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling het enkele feit dat verzoeker bewust is ingereden op een andere weggebruiker ten grondslag mag leggen, kan hetgeen partijen over en weer over de toedracht hebben betoogd, buiten bespreking blijven.
2.4.8. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar zonder onrechtmatigheid in stand zal kunnen blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening moet daarom worden afgewezen.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
2.4.9. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend.