RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 10/23
uitspraak van de voorzieningenrechter
[verzoekers], wonende te [woonplaats], verzoekers,
gemachtigde: mr. H.A. Steendam, advocaat te Dordrecht,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht,
verweerder,
gemachtigde: mr. C. Berendsen, werkzaam bij het Juridisch Kenniscentrum Drechtsteden.
Derde partij:
Stichting Trivere, zetelend te Dordrecht, als rechtsopvolgster van Woningstichting Progrez, vergunninghoudster,
gemachtigde: mr. N.B. de Neef, advocaat te Dordrecht.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 27 mei 2009 heeft vergunninghoudster verweerder ontheffing gevraagd voor het gebruik van de woonruimte aan de [adres] als kantoor-, vergader-, server- en archiefruimte ten behoeve van het [naam].
Op 16 september 2009 heeft verweerder zijn voornemen medewerking te verlenen aan ontheffing gepubliceerd en vanaf 17 september 2009 de daarop betrekking hebbende stukken ter inzage gelegd.
Tegen dit voornemen zijn zienswijzen ingediend, onder andere door verzoekers.
Bij besluit van 21 december 2009 heeft verweerder ontheffing verleend voor het wijzigen van de functie wonen op de eerste verdieping van het pand [adres] in de functie maatschappelijke doeleinden.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 11 januari 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Bij brief van eveneens 11 januari 2010 hebben verzoekers een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is ter zitting behandeld op 26 januari 2010, tezamen met het verzoek om voorlopige voorziening AWB 10/51.
Van verzoekers is [naam verzoeker] in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van [naam 1], werkzaam bij de Milieudienst Zuid-Holland Zuid.
Vergunninghoudster is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van [naam 2], werkzaam bij vergunninghoudster, en [naam 3], verbonden aan het [naam].
2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.2. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan " Schil-west" 1999.
De gronden waar het pand [adres] zich bevindt, hebben daarin (voor zover van belang) de bestemming "Gemengd woongebied" (GW).
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor (voor zover hier van belang):
a. woondoeleinden; (...); d. maatschappelijke doeleinden; e. kantoren; (...).
Ingevolge artikel 7, vierde lid, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften zijn, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, de onder b t/m h genoemde functies uitsluitend toegestaan met inachtneming van het volgende: deze functies mogen uitsluitend op de begane grond worden ondergebracht en voorts onder de volgende voorwaarden: er mag geen sprake zijn van ontoelaatbare hinder voor de (woon-)omgeving; (...)
2.1.3. Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Bij algemene maatregel van bestuur van 21 april 2008 (Stb. 208, 145) is het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro 2008) vastgesteld.
Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro 2008 komt voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de wet in aanmerking: het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits (voor zover hier van belang): (...) het aantal woningen gelijk blijft.
2.2. Het bestreden besluit
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat verweerder bevoegd was de ontheffing krachtens artikel 3.23 van de Wro te verlenen, nu aan de daarvoor gestelde voorwaarden werd en wordt voldaan. Verweerder is van opvatting de verleende ontheffing in redelijkheid te hebben kunnen verlenen, aangezien er geen overlast van het vergunde gebruik voor de eerste verdieping valt te verwachten. Dit is gebruik is beperkt tot gebruik door medewerkers van het [naam] als kantoor. De woonfunctie van de tweede verdieping wijzigt met de verleende ontheffing volgens verweerder niet.
2.3. Standpunt verzoekers
Verzoekers betogen dat verweerder niet bevoegd was krachtens artikel 3.23 van de Wro ontheffing te verlenen, nu feitelijk een zelfstandige woning verloren gaat en dus het aantal woningen niet gelijk blijft.
Voor zover verweerder bevoegd was ontheffing te verlenen, betogen verzoekers dat hij daartoe in redelijkheid niet had kunnen besluiten. Verzoekers wijzen erop dat verweerder ontheffing heeft verleend voor gebruik ten behoeve van maatschappelijke doeleinden op een aanvraag die ziet op beide verdiepingen. Dit betekent volgens verzoekers dat het vergunninghoudster is toegestaan de eerste en tweede verdieping naar eigen inzicht voor maatschappelijke doeleinden te gebruiken. Verweerders standpunt dat de eerste verdieping slechts als kantoor zal worden gebruikt en de woonfunctie van de tweede verdieping behouden blijft, is dan ook ongefundeerd. Ook feitelijk zijn er geen aanwijzingen dat de tweede verdieping als woning in gebruik zal worden genomen.
Voor zover alleen gebruik van de eerste verdieping als kantoor is vergund, is dat gebruik ruimtelijk niet aanvaardbaar. De ontheffing behelst een uitbreiding van een niet-woonfunctie op de begane grond naar de bovenliggende verdieping, terwijl het bestemmingsplan dergelijke uitbreidingen beoogt tegen te gaan. In dat licht had verweerder bij de ontheffing voor het gebruik als kantoor tevens de overlast gemoeid met de dagopvang op de begane grond behoren te betrekken.
Voor zover verweerder alleen de overlast gemoeid met een kantoorfunctie in zijn belangenafweging mocht betrekken, had de belangenafweging niet in het voordeel van het [naam] mogen uitvallen. Verzoekers wijzen in dat verband op de geluidhinder door het gebruik van de trappen en stankhinder als gevolg van rokende personen op het balkon. Verzoekers vrezen verder voor brandonveiligheid en waardevermindering van hun woning.
2.4. Beoordeling door de voorzieningenrechter
2.4.1. Als het toegestane gebruik moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden aangemerkt het gebruik zoals dat, gelet op het besluit tot ontheffing en de daaraan ten grondslag liggende stukken, verweerder en vergunningaanvrager redelijkerwijs voor ogen moet worden geacht te hebben gestaan ten tijde van het verlenen van de ontheffing. De voorzieningenrechter ziet bevestiging voor dat oordeel in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 12 juli 2006, LJN AY3701, 8 augustus 2007, LJN BB1292, en 20 augustus 2008, LJN BE8852, in onderlinge samenhang bezien.
Uit de hier aan de orde zijnde ontheffing, de daarbij behorende bouwtekeningen, de aanvraag en de mededelingen van vergunninghoudster in dit geval over het beoogde gebruik moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden vastgesteld dat de verleende ontheffing alleen ziet op de eerste verdieping van het pand [adres] en dat de ontheffing is verleend voor een kantoorfunctie op die verdieping ten behoeve van de op de begane grond te verrichten dagopvang van dak- en thuislozen door het [naam].
2.4.2. Het betoog van verzoekers dat verweerder niet bevoegd was krachtens artikel 3.23 van de Wro ontheffing te verlenen voor dit gebruik, faalt.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 20 februari 2008, LJN BC4685, geoordeeld dat uit de nota van toelichting bij het besluit van 15 oktober 1999 tot wijziging van het BRO 1985 volgt dat de bepaling "mits het aantal woningen gelijk blijft" moet worden uitgelegd als "mits het aantal zelfstandige woningen niet toeneemt". In de nota van toelichting bij het Bro 2008 valt te lezen dat de gebruikswijziging van opstallen in de bebouwde kom met een omvang van 1500 m2 (onderdeel e van de lijst in het BRO 1985) in het nieuwe besluit op dezelfde wijze terugkeert. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moet de bepaling "mits het aantal woningen gelijk blijft" daarom ook onder het Bro 2008 eenzelfde betekenis worden toegekend. Een afname van het aantal (zelfstandige) woningen als gevolg van het verlenen van ontheffing staat daarmee niet in de weg aan het mogen verlenen daarvan.
2.4.3. Nu de ontheffing alleen ziet op de wijziging van het gebruik van de eerste verdieping, volgt daaruit dat de woonbestemming voor de tweede verdieping gehandhaafd blijft en dus niet in gebruik mag worden genomen als kantoor ten behoeve van het [naam]. Het antwoord op de vraag of deze woonruimte daadwerkelijk als (onzelfstandige) woning in gebruik zal worden gegeven is niet van belang in het kader van de thans in geding zijnde ontheffing.
2.4.4. Het enkele feit dat het geldende bestemmingsplan beoogt de woonfunctie op de verdiepingen en in de straat te beschermen, maakt niet dat reeds daarom de verleende ontheffing ruimtelijk niet aanvaardbaar kan zijn. Het verlenen van ontheffing is een zelfstandige procedure die ter keuze van het betrokken gemeentebestuur naast of in plaats van een bestemmingsplanprocedure kan worden doorlopen. De opvattingen die bij het gemeentebestuur bestaan over de wenselijk geachte planologische ontwikkelingen, zijn zwaarwegend en de toetsing door de voorzieningenrechter daarvan kan slechts een terughoudende zijn.
Verweerder is van opvatting dat een kantoorfunctie ten behoeve van het maatschappelijk gebruik van de begane grond in plaats van een woonfunctie hier ruimtelijk aanvaardbaar is omdat deze uitbreiding slechts beperkt is tot de eerste verdieping, de aard van dat gebruik niet ingrijpend is voor de woonomgeving en tevoren op die verdieping die functie feitelijk al werd uitgeoefend ten behoeve van een op de begane grond gevestigde apotheek.
De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich in redelijkheid niet op dat standpunt kon stellen. Daaruit volgt tevens dat verweerder de overlast die niet het gevolg is van het gebruik als kantoor van de eerste verdieping maar alleen voortvloeit uit het gebruik van de begane grond als dagopvang voor dak- en thuislozen, niet bij zijn besluitvorming omtrent de ontheffing behoefde te betrekken.
2.4.5. Verzoekers betogen tevergeefs dat de overlast als gevolg van het gebruik van de eerste verdieping als kantoor dermate groot is, dat verweerder van verlening van ontheffing had behoren af te zien. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten te veronderstellen dat de hinder door het gebruik van de trappen en het balkon door de gebruikers van het kantoor relevant groter is dan bij in geval van bewoning. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat ter zitting de vertegenwoordiger van het [naam] heeft uiteengezet dat kantoor zal worden gehouden door één persoon en dat de vergaderruimte eenmaal per week en eenmaal per maand voor bestuurlijke vergaderingen zal worden gebruikt en verder voor het opleiden van vrijwilligers die worden ingezet bij de dagopvang.
Ook overigens kunnen de belangen van verzoekers niet tot een ander oordeel leiden. Niet is gebleken dat niet aan de vereiste brandveiligheid voor een gebruik als kantoor wordt voldaan. Voorts hebben verzoekers niet onderbouwd dat het gebruik als kantoor tot een onevenredig grote waardevermindering van hun woning zal leiden.
2.4.6. Uit het voorgaande volgt dat hetgeen verzoekers hebben aangevoerd tegen de verleende ontheffing, niet leidt tot het oordeel dat dat besluit onrechtmatig is. In dat licht is de verwachting gerechtvaardigd dat de rechtbank het beroep van verzoekers tegen het bestreden besluit ongegrond zal verklaren.
De voorzieningenrechter zal geen gebruik maken van zijn bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen op het beroep van verzoekers, nu ook anderen dan verzoekers tegen het bestreden besluit beroep hebben ingesteld.
Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.4.7. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. T. Damsteegt, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend.