ECLI:NL:RBDOR:2010:BM7356

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
9 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
80664 / HA ZA 09-2286
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijkse voorwaarden en bijdrageplicht tijdens huwelijk

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Dordrecht, stond de vraag centraal of de man recht had op vergoeding van bepaalde kosten die hij tijdens het huwelijk had voldaan. De partijen, die gehuwd waren van 5 september 2006 tot 30 januari 2009, hadden huwelijkse voorwaarden opgesteld met koude uitsluiting van gemeenschap van goederen. De man vorderde onder andere dat de vrouw haar medewerking zou verlenen aan de opheffing van gezamenlijke bankrekeningen en een bedrag van € 12.374,94 zou betalen, dat hij had uitgegeven voor kosten die volgens hem niet onder de huishoudelijke kosten vielen. De vrouw verweerde zich door te stellen dat de kosten die de man had gemaakt, zoals voor een sauna en andere uitgaven, wel degelijk tot de kosten van de huishouding behoorden, en dat zij geen eigen inkomen had tijdens hun samenwoning.

De rechtbank oordeelde dat de man in beginsel verantwoordelijk was voor de kosten van de huishouding, aangezien de vrouw geen inkomen had. De rechtbank concludeerde dat de door de man gevorderde kosten, zoals ziektekosten en andere uitgaven, als kosten van de huishouding moesten worden beschouwd. De rechtbank wees de vorderingen van de man af, omdat hij onvoldoende had aangetoond dat de kosten niet onder de huishoudelijke kosten vielen. In reconventie werd de vrouw in het gelijk gesteld, en de man werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.747,- aan de vrouw, gerelateerd aan een belastingaanslag. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 80664 / HA ZA 09-2286
vonnis van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te Twist, Duitsland,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. K.N. Holtrop,
tegen
[gedaagde],
wonende te Dordrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. H.J. Naber.
Partijen worden hieronder aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het procesverloop
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
1. dagvaarding van 23 april 2009,
2. conclusie van antwoord in reconventie tevens inhoudende vermeerdering van eis in conventie,
3. akte houdende vermeerdering van eis in reconventie,
4. tussenvonnis van 29 juli 2009 en de daarin genoemde stukken,
5. conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende vermeerdering van eis in conventie,
6. proces-verbaal van comparitie van 18 december 2009 en de daarin genoemde stukken,
7. de door beide partijen overgelegde producties.
2. De vaststaande feiten
In conventie en in reconventie
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2 Partijen zijn gehuwd geweest van 5 september 2006 tot 30 januari 2009. Op laatstgenoemde datum werd hun huwelijk ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.3 In april 2008 werd de samenwoning tussen partijen opgeheven. De man bleef in de echtelijke woning in Duitsland wonen. De vrouw keerde terug naar Nederland. Zij ontving een uitkering krachtens de Wet Werk en bijstand.
2.4 Partijen hebben staande huwelijk huwelijkse voorwaarden opgemaakt waarbij zij – vanaf de datum van passeren van de akte - gehuwd zijn onder het stelsel van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen zonder toevoeging van enig verrekenbeding.
Voor de beoordeling van de vorderingen van partijen zijn de navolgende bepalingen uit de akte huwelijkse voorwaarden relevant:
“Artikel 3
De echtgenoten zijn, voor zover niet anders bepaald, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking. (...)
Artikel 5
Voor schulden van ieder van de echtgenoten is aansprakelijk degene die de desbetreffende schuld heeft doen ontstaan.
Artikel 6
1. Inkomen
a. Onder inkomen wordt verstaan al wat naar maatschappelijke opvatting tot het netto-inkomen behoort.
(....)
2. Belastingen
Indien voor de heffing van inkomstenbelasting dan wel belasting over het vermogen de inkomens dan wel vermogens van echtgenoten worden toegerekend aan één echtgenoot, zullen op de betreffende bestanddelen in mindering komende belastingen en premies volksverzekeringen alsmede de voordelen van fiscale aftrekbaarheid worden toegerekend aan de echtgenoot op wie de betreffende bestanddelen betrekking hebben, terwijl de door de ene echtgenoot terzake betaalde belasting dan wel het genoten voordeel dient te worden verrekend met de andere echtgenoot. Tenzij anders overeengekomen zal voor zover het de inkomstenbelasting betreft bij deze berekening worden uitgegaan van het gemiddelde tarief van de echtgenoot aan wie de inkomsten/aftrekbare kosten zijn toegerekend.
(...)
Kosten huishouding
Artikel 7
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, (...), worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan. Onder deze kosten worden mede verstaan premies voor gebruikelijke verzekeringen, huurpenningen voor de echtelijke woning en renten van geldleningen voor de financiering van de echtelijke woning, de inboedel en de gezinsauto.
De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het teveel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot.
(...)”
2.5 Bij de verdeling volgende op de ontbinding van de gemeenschap bij huwelijkse voorwaarden zijn ondermeer de navolgende bankrekeningen aan de man toegedeeld:
- ABN AMRO rekening nummer 43.64.30.584
- ABN AMRO rekeningnummer 46.05.54.379
3. De vordering
De vordering in conventie
3.1 De man vordert, na wijziging van eis, bij vonnis:
primair:
I. de vrouw te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, haar medewerking te verlenen aan de opheffing van de bankrekeningen met nummers 43.64.30.584 en 46.05.54.379, door op eerste afroep van en namens de man, desgewenst deugdelijk vertegenwoordigd, te ondertekenen de door de ABN AMRO voorgeschreven formulieren;
II. de vrouw te veroordelen om aan de man te voldoen € 12.374,94 dan wel een in goede justitie vast te stellen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding dan wel de dag van het vonnis dan wel vanaf de dag dat de vrouw in gebreke blijft aan voormelde veroordeling te voldoen en tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
subsidiair:
III. de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de, voor zover aanwezig zijnde tussen partijen bestaande gemeenschap vast te stellen zoals in het bovenstaande is geformuleerd, althans een zodanige verdeling en afwikkeling vast te stellen zoals uw rechtbank in goede justitie zelf meent te behoren.
3.2 Hij stelt daartoe het volgende.
De man heeft de vrouw meerdere keren verzocht haar medewerking te verlenen aan de opheffing van de genoemde bankrekeningen die mede op naam van de vrouw staan. De vrouw weigert echter de benodigde formulieren te tekenen.
Ten aanzien van het onder II. gevorderde stelt de man dat hij tijdens het huwelijk uitgaven heeft gedaan ten behoeve van de vrouw die niet behoren tot de kosten van de huishouding. De vrouw moet deze uitgaven geheel dan wel gedeeltelijk aan hem vergoeden. De uitgaven betreffen onder meer abonnementskosten voor een radio- en televisiegids, ziektekosten die de vrouw tijdens het huwelijk heeft gemaakt, een tweetal boetes wegens snelheidsovertredingen, de aanbetaling voor een nieuwe keuken in het huis van de man die niet is afgenomen, de kosten van de akte huwelijkse voorwaarden, belastingsaanslagen (IB/PVV) over de jaren 2006 en 2007 die op naam staan van de man, de debetsaldi op twee gemeenschappelijke bankrekeningen, en een vergoeding voor bepaalde roerende zaken zoals een stoel, een sauna en een stofzuiger die de vrouw bij de scheiding heeft meegenomen dan wel had kunnen meenemen.
Het verweer in conventie
3.3 De conclusie van de vrouw strekt tot afwijzing van de vordering.
Zij voert als verweer het volgende aan.
3.4 De vrouw had tijdens de samenwoning in Duitsland geen inkomsten. Vanaf het moment dat zij naar Nederland terugkeerde leefde zij van een bijstandsuitkering. Nu de vrouw geen eigen inkomsten had en de man kostwinner was, diende hij zorg te dragen voor de betaling van de kosten van de huishouding. De door de man opgevoerde posten hebben betrekking op de kosten van de huishouding. Hieronder dienen immers ook te worden verstaan de kosten voor ontspanning (de aanschaf van de sauna), de kosten van woninginrichting (de aanschaf van de stoel) en alles wat daarmee samenhangt (de aanschaf van de stofzuiger). Ook de kosten van een medische behandeling moeten worden gerekend tot de kosten van de huishouding.
Voor zover bepaalde lasten die de man heeft voldaan, niet kunnen worden aangemerkt als behorende tot de kosten van de huishouding, wijst de vrouw op de bepaling van artikel 1:81 BW. Ingevolge het bepaalde in dit artikel zijn echtgenoten verplicht elkaar ‘het nodige te verschaffen’. In dit licht dient de betaling van de geldboetes te worden gezien, nu de vrouw zelf geen middelen had om deze te voldoen.
Ten aanzien van de negatieve banksaldi op de bankrekeningen merkt de vrouw op dat de desbetreffende bankrekeningen bij de verdeling van de gemeenschap aan de man zijn toegedeeld. Hij is daarom gehouden de ontstane debetsaldi voor zijn rekening te nemen. De man is ook gehouden de belastingaanslagen te voldoen nu deze op zijn naam staan.
De vrouw betwist dat er voor de nieuwe keuken een aanbetaling is gedaan, die niet gerestitueerd kan worden. In ieder geval is de overeenkomst voor een nieuwe keuken door de man aangegaan. De keuken zou ook – door natrekking – eigendom van de man zijn geworden nu de keuken was bestemd om te worden geplaatst in zijn huis.
3.5 De verdere stellingen en weren van partijen komen hierna, voor zover relevant, aan de orde.
De vordering in reconventie
3.6 De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de schuld in verband met de voorlopige aanslag 2007 ten name van de vrouw ad € 1.747,- aan de vrouw toe te delen en de man te veroordelen in verband met deze toedeling een bedrag van € 1.747,- aan de vrouw te voldoen binnen een week na het te wijzen vonnis.
3.7 Zij stelt daartoe het navolgende. In 2007 heeft de belastingdienst teveel heffingskorting aan de vrouw toegekend. De vrouw moet thans een bedrag terugbetalen van € 1.747,-. Het destijds teveel ontvangen bedrag is tijdens het huwelijk op de rekening van de man bijgeschreven. De vrouw vordert thans dit bedrag van de man terug.
3.8 De akte houdende vermeerdering van eis in reconventie is door de vrouw ter comparitie van 18 december 2009 ingetrokken, zodat deze geen nadere bespreking behoeft.
Het verweer in reconventie
3.9 De man concludeert tot afwijzing van de vordering van de vrouw in reconventie. Hij voert daartoe aan dat het voorschot heffingskorting destijds door de belastingdienst op een gemeenschappelijke bankrekening van partijen is gestort en door partijen gezamenlijk is uitgegeven. De man is daarom slechts gehouden de vrouw de helft van het bedrag van de terugvordering te voldoen.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 De vrouw heeft ter comparitie betwist dat zij niet bereid is haar medewerking te verlenen aan de opheffing van een tweetal bankrekeningen bij de ABN AMRO Bank. Zij heeft toegezegd hiervoor de benodigde formulieren onverwijld te zullen ondertekenen.
Voor zover nog nodig zal de rechtbank de vrouw veroordelen haar medewerking te verlenen aan het opheffen van de bankrekeningen maar gelet op de toezegging van de vrouw ziet de rechtbank geen aanleiding aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden.
4.2 De man heeft gevorderd dat de vrouw wordt veroordeeld tot betaling aan hem van een bedrag van € 12.374,94. Ten aanzien van de onderhoudsverplichtingen van partijen jegens elkaar, de aansprakelijkheid voor en draagplicht van de kosten van de huishouding en andere uitgaven waarvan de man vergoeding wenst, wordt het navolgende overwogen.
4.3 Partijen hebben in artikel 7 van hun huwelijkse voorwaarden een regeling getroffen met betrekking tot de draagplicht van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. In aanmerking nemende dat de vrouw in de periode dat partijen samenwoonden geen inkomen heeft gehad, diende ingevolge deze regeling in beginsel de man deze kosten te voldoen uit zijn inkomen. Slechts voor zover dit inkomen ontoereikend zou zijn, zou van de vrouw (en de man) een bijdrage naar evenredigheid van hun vermogens kunnen worden verlangd. Ten aanzien van dit laatste is door de man wel gesteld dat partijen op ‘te grote voet’ hebben geleefd, maar bij gebrek aan een onderbouwing wordt aan deze stelling voorbijgegaan.
Welke uitgaven vervolgens aangemerkt kunnen worden als kosten van de gemeenschappelijke huishouding is niet uitputtend in de huwelijkse voorwaarden opgenomen. Naar algemeen wordt aangenomen moeten hieronder worden verstaan de kosten die een gezin moet maken om normaal te functioneren waarbij van belang zijn de omstandigheden waarin het gezin zich bevindt en de leefgewoonten.
Of de gemaakte uitgave ten goede is gekomen van beide echtgenoten of slechts aan één van hen is niet van belang voor het antwoord op de vraag of de uitgave moet worden beschouwd als kosten van de (gemeenschappelijke) huishouding.
4.4 Naast de hierboven genoemde regeling die partijen bij huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen ten aanzien van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding is hier van belang de bepaling van artikel 1:81 BW op grond waarvan echtgenoten elkaar het nodige dienen te verschaffen. Deze verplichting geldt zolang het huwelijk duurt en loopt óók door indien partijen, om wat voor reden dan ook, niet meer samenwonen.
4.5 Anders dan de man stelt is de rechtbank van oordeel dat ziektekosten voor zover deze niet worden vergoed, beschouwd moeten worden als kosten van de (gemeenschappelijke) huishouding. Dit geldt ook voor de kosten voor de aanschaf van de stofzuiger, stoel en sauna, het abonnementsgeld voor een radio- en televisiegids of fitnessabonnement. Van een vergoeding van deze kosten op de gestelde grondslag kan daarom geen sprake zijn.
In hoeverre de vrouw enige vergoeding op grond van overbedeling is verschuldigd voor de stoel die zij in haar bezit heeft in het kader van verdeling van (gemeenschappelijke) roerende zaken kan niet worden beoordeeld. Weliswaar heeft de man subsidiair gevorderd de verdeling vast te stellen van de, voor zover aanwezig zijnde tussen partijen bestaande gemeenschap, maar daartoe heeft hij onvoldoende gesteld. Zo is niet onderbouwd uit welke goederen die gemeenschap bestaat en welke waarde de verschillende bestanddelen vertegenwoordigen. Evenmin is een voorstel tot verdeling gedaan.
4.6 De vraag of de kosten van de akte huwelijkse voorwaarden en twee geldboetes voor snelheidsovertredingen van de vrouw van € 38,- en € 39,- die de man heeft voldaan, tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding behoren, is van ondergeschikt belang omdat moet worden geoordeeld dat betaling van de kosten van de akte en de boetes in ieder geval heeft plaatsgehad op de voet van het bepaalde in artikel 1:81 BW zodat de grond voor terugvordering ontbreekt. De vrouw heeft immers in de periode dat de uitgaven werden gedaan geen inkomen gehad dan wel was zij aangewezen op een bijstandsuitkering waarvan de hoogte, naar algemeen bekend is, alleen de noodzakelijke kosten van het bestaan dekt.
4.7 De man vordert voorts dat de aanslagen inkomstenbelasting 2006 en 2007 voor de helft ten laste van de vrouw komen. Ten aanzien van de aanslag 2006 stelt de man dat de vrouw hiertoe gehouden is omdat deze aanslag in de gemeenschap van goederen is gevallen en bij de opheffing ervan onverdeeld is gebleven.
De vrouw heeft hiertegen aangevoerd dat uit de akte huwelijkse voorwaarden blijkt dat de man bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap is overbedeeld. Vrijwel alle vermogensbestanddelen zijn aan hem toegedeeld. De reden van deze verdeling was gelegen in de omstandigheid dat partijen de huwelijkse voorwaarden aanvankelijk voor het huwelijk hadden willen aangaan. Door een misverstand met de notaris is de akte niet vóór het huwelijk gepasseerd. In de inleiding van de akte wordt deze ongelukkige gang van zaken ook vermeld.
De rechtbank leidt hieruit af dat het nimmer de bedoeling van partijen is geweest om een huwelijk te sluiten in de wettelijke gemeenschap van goederen. De man heeft dit ter terechtzitting ook erkend en meegedeeld dat partijen bij de opheffing van de gemeenschap een situatie hebben willen creëren alsof die huwelijkse voorwaarden voor het huwelijk waren gemaakt. Nu partijen bij de verdeling van die ontbonden gemeenschap de door hen gewenste ‘koude uitsluiting’ kennelijk als maatstaf voor de verdeling hebben genomen waarbij ieder kreeg toegedeeld hetgeen hij of zij voor het huwelijk al bezat, zal de rechtbank de draagplicht van de aanslag inkomstenbelasting IB 2006 ook in dat licht beoordelen.
Dit brengt mee dat voor beide aanslagen moet worden geoordeeld dat deze belastingschulden moeten worden gedragen door de man nu hij degene is op wiens inkomen de heffing betrekking heeft en die aldus de betreffende schuld heeft doen ontstaan. Dit zou immers ook het geval zijn geweest indien partijen voorafgaande aan hun huwelijk de huwelijkse voorwaarden zouden zijn aangegaan.
4.8 Ten aanzien van de bijdrage die de man vordert voor de aanbetaling van € 3.500,- voor de keuken die partijen hebben besteld, maar niet hebben afgenomen en die naar de man stelt niet kan worden gerestitueerd, wordt het navolgende overwogen.
Uit de door de man overgelegde producties blijkt niet dat partijen deze overeenkomst gezamenlijk zijn aangegaan. De keuken was bestemd om te worden geplaatst in de woning die de man in eigendom toebehoort. Nog daargelaten dat geenszins is komen vast te staan dat deze aanbetaling wordt verbeurd indien de keuken niet wordt afgenomen, valt niet in te zien op grond waarvan de vrouw zou moeten bijdragen aan de keuken die de man heeft gekocht voor zijn huis maar die hij bij nader inzien niet wenst af te nemen.
4.9 Tot slot vordert de man dat de vrouw de helft zal dragen van het negatieve saldo op twee bankrekeningen van de ABN AMRO Bank (nummers 43.64.30.584 en 46.05.54.379). De vrouw heeft zich hiertegen verweerd, stellende dat beide rekeningen bij de verdeling van de gemeenschap aan de man zijn toegedeeld en dat debetsaldi op deze rekeningen daarom moeten worden aangemerkt als schulden van de man.
De man heeft hierover opgemerkt dat beide rekeningen pas na de verdeling van de gemeenschap ook op naam van de vrouw zijn komen te staan en dat zij daarom mede aansprakelijk is voor de debetsaldi.
Naar het oordeel van de rechtbank miskent de man met zijn stellingen dat de tenaamstelling van een bankrekening niet bepalend is voor het antwoord op de vraag aan wie het saldo toebehoort, dan wel wie het debetsaldo moet aanzuiveren. De tenaamstelling heeft betrekking op de externe verhouding van partijen tot de bank. In dit opzicht is de vrouw door de bank aansprakelijk te houden voor de schuld die met het debetsaldo is ontstaan.
Thans is echter aan de orde wie in de interne rechtsverhouding tussen partijen de schuld dient te dragen. De man heeft hierover niets anders meegedeeld dan dat partijen op te grote voet hebben geleefd en dat de restschuld die aldus is ontstaan door partijen gezamenlijk moet worden gedragen. Op grond van deze mededeling moet het ervoor worden gehouden dat de uitgaven die tot die debetstand hebben geleid, hebben behoord tot de kosten van de huishouding die de man in beginsel diende te voldoen uit zijn inkomen.
Voor zover de man heeft willen betogen dat zijn inkomen onvoldoende is geweest om alle kosten van de huishouding te dragen en hij evenmin over vermogen beschikte ten laste waarvan deze uitgaven konden worden gebracht, wordt overwogen dat de man hiertoe onvoldoende heeft gesteld.
4.10 Gelet op het voorgaande is er geen rechtens relevante rechtsgrond aan te wijzen op grond waarvan de vrouw (de helft van) de door de man gestelde uitgaven aan de man zou moeten vergoeden. De primaire vordering van de man, zoals hiervoor opgenomen onder II. zal daarom worden afgewezen.
4.11 Ook de subsidiaire vordering van de man zal worden afgewezen. Hiervoor onder 4.5 is al overwogen dat de man onvoldoende heeft gesteld om de verdeling te kunnen vaststellen.
In reconventie
4.12 De vrouw vordert toedeling aan haar van de op haar naam staande belastingschuld van
€ 1.747,-, ontstaan op grond van door de belastingdienst tijdens het huwelijk teveel uitgekeerde heffingskorting en de man in verband met die toedeling te veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de vrouw.
4.13 Vooropgesteld moet worden dat een toedeling zoals door de vrouw gevorderd alleen betrekking kan hebben op gemeenschappelijke goederen. Een gemeenschapsschuld kan niet worden toegedeeld maar is onderwerp van in het kader van de afwikkeling van het huwelijksvermogen gemaakte afspraken omtrent de draagplicht.
De rechtbank zal de vordering van de vrouw aldus verstaan dat wordt bepaald dat de man de vrouw een vergoeding voldoet van € 1.747,- voor de voorlopige aanslag 2007.
4.14 De man heeft hiertegen verweer gevoerd stellende dat hij slechts kan worden gehouden om de helft van deze aanslag te dragen nu het voorschot heffingskorting destijds door de belastingdienst op een gemeenschappelijke bankrekening van partijen is gestort en door partijen gezamenlijk is uitgegeven.
4.15 De vrouw heeft aldus inkomen in de gemeenschappelijke huishouding gebracht, dat zij achteraf bezien niet heeft genoten. Van dit inkomen zijn door partijen gezamenlijk uitgaven gedaan die hetzij op de voet van het bepaalde in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden, hetzij op de voet van het bepaalde in artikel 1:81 BW door de man hadden moeten worden gedragen. Gelet op de bijdrageplicht van de man, dient hij haar de belastingaanslag te vergoeden. Indien het verweer van de man zou slagen zou dit namelijk betekenen dat de vrouw, zonder dat hier inkomen tegenover heeft gestaan, toch met een bedrag van € 873,50 zijnde de helft van het terugvorderingsbedrag, heeft bijgedragen aan de financiële lasten van het huwelijk. Hiertoe was zij niet gehouden. De vordering van de vrouw zal daarom worden toegewezen.
In conventie en in reconventie
4.16 Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank de proceskosten compenseren.
5. De beslissing
De rechtbank:
in conventie
5.1 veroordeelt de vrouw om binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, haar medewerking te verlenen aan de opheffing van de bankrekeningen met nummers 43.64.30.584 en 46.05.54.379, door op eerste afroep van en namens de man, desgewenst deugdelijk vertegenwoordigd, te ondertekenen de door de ABN AMRO voorgeschreven formulieren;
in reconventie
5.2 veroordeelt de man om tegen kwijting aan de vrouw te betalen een bedrag van € 1.747,-;
5.3 verklaart het vonnis voor zover het de veroordeling in reconventie betreft uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en in reconventie
5.4 wijst het meer of anders gevorderde af;
5.5 compenseert de proceskosten in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M.J. Janssen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 9 juni 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.