ECLI:NL:RBDOR:2010:BM8864

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
86764 / FA RK 10-7768
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en gebruik echtelijke woning in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Dordrecht op 23 juni 2010 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw die in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd waren. De man heeft de echtelijke woning verlaten, terwijl de vrouw daar is blijven wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigen woning van partijen gemeenschappelijk eigendom is, met een eigendomsverhouding van 50%-50%. Bij de berekening van de draagkracht van de man is rekening gehouden met de hypotheekrente die hij gedurende twee jaar voor 50% mag aftrekken. De andere helft van de betaalde rente wordt door de rechtbank als onderhoudsverplichting van de man aan de vrouw aangemerkt.

De rechtbank heeft een partneralimentatie vastgesteld ten behoeve van de vrouw, waarbij de man de volledige hypotheekrente zal voldoen, waarvan de helft als onderhoudsverplichting wordt aangemerkt. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 juni 2010, en de rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw tot uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en een partneralimentatie van € 4.024,-- per maand beoordeeld. De man heeft verzocht om afwijzing van het verzoek van de vrouw, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende inkomen heeft om in haar levensonderhoud te voorzien.

De rechtbank heeft de netto behoefte van de vrouw berekend aan de hand van de vuistregel, waarbij de behoefte gelijkgesteld wordt aan 60% van het netto gezinsinkomen. De man heeft een inkomen van € 6.500,-- bruto per maand, terwijl de vrouw een inkomen van € 1.500,-- netto per maand heeft. De rechtbank heeft uiteindelijk bepaald dat de man met ingang van 27 april 2010 een alimentatie van € 2.338,-- per maand aan de vrouw zal betalen, en heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder van partijen de eigen kosten draagt. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 86764 / FA RK 10-7768
beschikking van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2010
in de zaak van
[vrouw],
wonende te [adres vrouw],
advocaat mr. E.M.H. Verbeeten, kantoorhoudende te Dordrecht,
t e g e n
[man],
wonende te [adres man],
advocaat mr. J.R. van Manen, kantoorhoudende te Sliedrecht.
Partijen worden hieronder aangeduid als de vrouw respectievelijk de man.
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken in het kader van voorlopige voorzieningen voor de duur van de echtscheidingsprocedure:
- het verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op
27 april 2010;
- het verweerschrift van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 14 juni 2010;
- het faxbericht, met bijlage, van de advocaat van de man, ingekomen ter griffie op
14 juni 2010.
1.2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 15 juni 2010.
1.3. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De vaststaande feiten
Op de datum van de indiening van het verzoekschrift is uit de overgelegde stukken het navolgende gebleken.
2.1. Partijen zijn op [huwelijksdatum] te ’s-Gravenhage in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
3. Het verzoek
3.1. Het verzoek
3.1.1. De vrouw verzoekt de navolgende voorlopige voorzieningen:
a. het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning te [adres vrouw];
b. een partneralimentatie van € 4.024,-- per maand, ingaande de datum van indiening van het verzoekschrift, dan wel ingaande de datum die de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, onder de gehoudenheid van de man de rente van de hypothecaire lening en overige eigenaarslasten te voldoen van de echtelijke woning.
3.2. Het verweer en het zelfstandig verzoek
3.2.1. De man heeft verzocht het hierboven onder a vermelde verzoek toe te wijzen, onder de voorwaarde dat -mocht de rechtbank tevens bepalen dat de man de woonlasten van deze woning dient te voldoen- de vrouw alsdan aan de man een vergoeding dient te voldoen van
€ 260,77 per maand.
3.2.2. De man heeft verzocht het hierboven onder b vermelde verzoek af te wijzen.
4. De beoordeling
4.1. Het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning
4.1.1. Het verzoek van de vrouw tot uitsluitend gebruik van de echtelijke woning door de man is niet weersproken. Het verzoek van de vrouw zal worden toegewezen.
4.1.2. De door de man gestelde voorwaarde dat de vrouw een vergoeding voor het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de man dient te voldoen, is geen verzoek dat valt onder de in artikel 822 Wetboek van Rechtsvordering gegeven limitatieve opsomming van te vragen voorlopige voorzieningen en zal als niet op de wet gegrond worden afgewezen.
4.2. De partneralimentatie
4.2.1. De behoefte van de vrouw
De vrouw voert aan onvoldoende inkomen te hebben om in haar levensonderhoud te voorzien. De man heeft daarentegen voldoende inkomen om een redelijke alimentatie te voldoen, mede gelet op de welstand die partijen tijdens het huwelijk hebben gekend.
Zij stelt een (aanvullende) behoefte te hebben van ongeveer € 3.000,-- netto per maand.
Daarbij gaat zij uit van het salaris van de man van € 6.500,-- bruto per maand, exclusief vakantiegeld nu de man dit niet krijgt uitgekeerd.
Voorts houdt zij er rekening mee dat de man de winst in de besloten vennootschap de [naam B.V.] als dividenduitkering kan genieten. Zij neemt mee een dividenduitkering van
€ 36.851,--, zijnde de winst na belasting van de besloten vennootschap.
Het inkomen van de vrouw bedraagt € 1.500,-- netto per maand.
Hierop in mindering wordt de behoefte van [naam zoon] (de studerende zoon van partijen, en inwonend bij de vrouw) gebracht.
Haar behoefte stelt zij conform de 60% norm op € 4.505,-- netto per maand, op welk bedrag haar eigen inkomen in mindering strekt.
De draagkracht van de man zal daarvoor onvoldoende zijn zodat de vrouw haar verzoek louter baseert op de draagkracht.
De man betwist de hoogte van de behoefte van de vrouw.
Hij meent dat niet aan de hand van de vuistregel (60% norm) maar aan de hand van het door hem opgestelde inkomsten- en behoefteschema dient te worden gerekend, alsmede er vanuit gaande dat de vrouw de kosten van de woning voldoet, dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft van € 974,--.
Mochten de woonlasten door de man worden voldaan dan heeft de vrouw een aanvullende behoefte van € 177,-- per maand.
De man stelt geen draagkracht te hebben om naast de betaling van de woonlasten een partneralimentatie te kunnen voldoen.
Bepalend voor de vaststelling van de behoefte van de vrouw is de welstand waarin partijen tijdens hun huwelijk hebben geleefd. Voorts zijn alle relevante omstandigheden van belang, waaronder inkomsten- en uitgavenpatroon tijdens de laatste jaren van het huwelijk. Ook de mogelijkheid tot vermogensvorming zal een rol spelen bij het beoordelen van de welstand waarin de echtelieden hebben geleefd.
De behoefte dient zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens over de reële of de met een zeker mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud worden bepaald, eveneens naar de mate van de eerder genoemde welstand.
In het kader van de voorlopige voorzieningen acht de rechtbank deze wijze van vaststelling van de behoefte in dit geval niet aan de orde.
De netto behoefte van de vrouw zal worden berekend aan de hand van de vuistregel. De behoefte wordt gelijkgesteld aan 60% van het netto gezinsinkomen, waarop al in mindering zijn gebracht de kosten van [naam zoon], zoals beide partijen bij de behoefteberekening hebben meegenomen.
4.2.2. De inkomsten van de man
Tussen A.R.P. de [naam B.V.] gevestigd te Hardinxveld-Giessendam en [naam B.V. 2] gevestigd te Arnhem is een management-overeenkomst gesloten d.d.
14 maart 2007. A.R.P. de [naam B.V.] draagt de feitelijke uitvoering van de managementwerkzaamheden op aan de man. De duur van de overeenkomst is ingegaan op
1 januari 2007, en tenminste voor een periode van vijf jaren.
De man is werkzaam als registeraccountant en zijn salaris bedraagt € 6.500,-- bruto per maand. Hij ontvangt geen vakantietoeslag.
De man stelt zich op het standpunt dat door zijn privé- en werkperikelen, en mede door de houding van de vrouw (zij is eveneens werkzaam bij [naam B.V. 2]) [naam B.V. 2] reden heeft gezien om de werkrelatie met de man te verbreken. Ten gevolge waarvan hij geen inkomsten meer heeft. Er loopt thans een kortgeding procedure om het ontslag van de man aan te vechten.
De vrouw betwist enige inbreng te hebben in de verstoorde werkrelatie van de man. De problemen van de man doen geen afbreuk aan de management-overeenkomst.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt onvoldoende dat bij de man sprake is van verlies van verdiencapaciteit. Bovendien loopt er nog een procedure op welke uitkomst niet vooruit kan worden gelopen.
Het wordt redelijk geacht in het kader van de voorlopige voorzieningen uit te gaan van het inkomen dat de man heeft/had van € 6.500,-- bruto per maand, omgerekend ongeveer
€ 3.983,-- netto per maand.
Uit de jaarrekeningen blijkt dat de man naast het hiervoor vermelde salaris structureel substantiële dividenduitkeringen kreeg.
In navolging van de berekening van de advocaat van de man zal worden uitgegaan van de hoogte van het dividendbedrag van het resultaat A.R.P. de [naam B.V.] onder aftrek van het resultaat deelneming.
Zoals te de doen gebruikelijk wordt uitgegaan van de afgelopen drie jaren, dat wil zeggen het jaar 2009 (concept), het jaar 2008, en het jaar 2007.
De gemiddelde dividendcomponenten conform de overgelegde jaarrekeningen 2009 (concept), 2008, en 2007 bedragen respectievelijk € 36.475,--, € 25.086,--, en
€ 19851,--, opgeteld en vervolgens gedeeld door drie, komt dit neer op € 27.137,-- bruto per jaar. Gelet op de gemiddelde dividenduitkering van € 27.137,-- en de daarbij behorende belastingdruk van € 6.784,-- komen de extra inkomsten van de man neer op omgerekend
€ 1.696,-- netto per maand.
4.2.3. De inkomsten van de vrouw
Het inkomen van de vrouw bedraagt, zoals is gesteld en onweersproken is gebleven,
€ 1.500,-- netto per maand.
4.2.4. De kosten van [naam zoon]
Het wordt redelijk geacht de kosten van [naam zoon] te begroten op € 1.000,-- per maand. De man stelt een bijdrage van de lasten van [naam zoon] van € 1.112,-- per maand te voldoen.
Uit het overgelegde overzicht van maandelijkse betalingen ten behoeve van [naam zoon] blijkt dat dit voor een deel een weergave is van een aantal voorzieningen en geen daadwerkelijk gemaakte kosten betreffen. Voorts is bij het overzicht geen rekening gehouden met inkomsten van [naam zoon].
4.2.5. De conclusie over de (aanvullende) behoefte van de vrouw
De hiervoor vermelde inkomsten van de man en de vrouw bij elkaar opgeteld, komt neer op € 7.179,-- netto per maand. Hierop komen de kosten van [naam zoon] in mindering ad € 1.000,--.
De behoefte van de vrouw kan gelijk worden gesteld aan 60 % van € 6.179,-- ofwel
€ 3.707,-- netto per maand minus de inkomsten van de vrouw ad € 1.500,-- resteert een behoefte van € 2.207,-- netto per maand. Waarbij wordt opgemerkt dat in genoemde 60 % een woonkostencomponent is opgenomen.
4.2.6. De draagkracht van de man
De rechtbank zal de bedragen afronden op hele euro's.
Het belastbare inkomen uit werk van de man, waarbij de rechtbank uitgaat van
de overgelegde specificatie over de maand maart 2010, is als volgt samengesteld:
- salaris van € 6.500,-- bruto per maand.
De bijdrage werkgever inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet bedraagt € 137,--per maand (4,950 %).
De eigen woning van partijen is gemeenschappelijk eigendom (50%-50%) van de man en de vrouw. De man heeft de woning verlaten, en de vrouw blijft in de eigen woning.
In deze situatie mag de man gedurende twee jaar de door hem betaalde hypotheekrente voor 50% aftrekken. De andere helft van de betaalde rente wordt door de rechtbank als onderhoudsverplichting aangemerkt van de man aan de vrouw.
In beginsel zou de man daarbij de helft van het eigenwoningforfait moeten aangeven (hij is voor de helft gerechtigd). Hij kan vervolgens, omdat hij de woning ter beschikking stelt aan de vrouw, de helft van het eigen woningforfait in aanmerking nemen als aftrekbare onderhoudsverplichting. Bij gebreke van de mogelijkheid om onder de post voor de persoonsgebonden aftrek het forfait in te voeren, wordt saldering op de plaats van het eigenwoningforfait toegepast.
Voor de alimentatieberekening betekent dit dat “boven de streep” het totaal van de hypotheekrente zal worden meegenomen, zonder het forfait. Het belastbare inkomen uit eigen woning van de man bedraagt € 10.585,-- per jaar negatief, zijnde de jaarlijkse hypothecaire rentelast.
De premie voor lijfrente bedraagt € 3.108,-- per jaar, zoals is gesteld en onweersproken is gebleven.
Het totale inkomen uit aanmerkelijk belang, te weten reguliere voordelen in verband met de gemiddelde dividenduitkeringen, bedraagt € 27.137,-- per jaar, zoals hiervoor is vermeld bij “inkomsten van de man” onder dividenduitkering.
De rechtbank houdt tevens rekening met de navolgende fiscale aspecten:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
De rechtbank brengt ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de man de navolgende maandelijkse lasten op zijn besteedbaar inkomen in mindering:
- het op de Wet Werk en Bijstand gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 909,--;
De man stelt dat zijn huidige partner een gering inkomen heeft en niet volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Uit de overgelegde salarisspecificaties van week 51 van het jaar 2009 en week 13 van het jaar 2010 blijkt dat de partner van de man, mevrouw
W.M. Kraaijeveld, een salaris ontvangt van gemiddeld 251,-- netto per week, omgerekend komt dit neer op € 1.092,-- netto per maand.
De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling en acht voldoende duidelijk dat de huidige partner over voldoende middelen kan beschikken om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, en dat zij voor de helft in de woonlasten kan bijdragen;
- de helft van de kale huur van € 488,--;
- de helft van de hypotheekrente € 441,--;
- het eigenaarslastenforfait van € 95,-- laat de rechtbank buiten beschouwing omdat deze lasten, zoals door de vrouw ook wordt gesteld, praktisch gezien voor rekening van de vrouw komen;
- de ziektekosten, bestaande uit premie Zorgkostenverzekeringswet en het verplicht eigen risico van in totaal (€ 167,--, zoals is gesteld en onweersproken is gebleven), vermeerderd met de door de werkgever afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage zorgkosten van
(€ 137,--), verminderd met de in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW
(€ 44,--) zijnde in totaal € 260,--;
- de premie lijfrente van € 259,--.
4.2.7. De conclusie over de draagkracht
Rekeninghoudende met de hiervoor vermelde uitgangspunten, en de bijdrage die de man in de kosten van levensonderhoud en studie van [naam zoon] van € 1.000,-- voldoet, resteert voor partneralimentatie vóór berekening van het belastingvoordeel € 1.304,-- netto per maand.
Rekeninghoudende met het belastingvoordeel kan de man een partneralimentatie van
€ 2.338,-- per maand voldoen.
Waarbij er vanuit wordt gegaan dat de man de hypotheeklasten van de echtelijke woning voldoet, waarvan de helft van de betaalde hypotheekrente ad € 441,-- bruto per maand door de rechtbank als onderhoudsverplichting van de man aan de vrouw wordt aangemerkt.
4.2.8. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat partijen over twee vakantiewoningen beschikken, die gelet op het seizoen en ook al waren partijen dit zulks niet gewoon, in aanmerking komen voor de verhuur.
4.3. De ingangsdatum
4.3.1. De rechtbank zal de betalingsverplichting van de man om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw doen ingaan op 27 april 2010 (datum indiening van het verzoekschrift), zoals door de vrouw is verzocht en door de man niet is weersproken.
4.4. De proceskosten
4.4.1. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (echtelieden) compenseren.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [adres vrouw];
5.2. bepaalt dat met ingang van 27 april 2010 de man ten behoeve van de vrouw een alimentatie zal betalen van € 2.338,-- (tweeduizenddriehonderdachtendertig euro) per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen, en verstaat dat de man daarbij de volledige hypotheeklasten voldoet waarvan de helft als onderhoudsverplichting ad € 441,-- bruto per maand wordt aangemerkt;
5.3. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
5.4. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Eerdhuijzen, rechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 23 juni 2010.