parketnummer: 11/500413-09 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 juli 2010
[verdachte],
geboren in 1981,
wonende te [adres en woonplaats],
hierna: verdachte.
Raadsman mr. H.J. Naber, advocaat te Dordrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 juni 2010. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie mr. C.J. Booij en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 28 september 2009 te Dordrecht opzettelijk [slachtoffer 1] van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden;
Feit 2: toen en daar [slachtoffer 1] heeft bedreigd;
Feit 3: op 9 oktober 2009 te Dordrecht [slachtoffer 2]heeft mishandeld;
Feit 4: op 4 december 2009 te Dordrecht [slachtoffer 3]en [slachtoffer 4 ]heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 baseert hij zijn standpunt op de verklaringen van [slachtoffer 1] (hierna: aangeefster), de verklaringen van verdachte tegenover de politie en de rechter-commissaris, de verklaring van getuige [getuige 1], en het proces-verbaal van bevindingen van politie.
In dit proces-verbaal is onder meer vermeld dat de verbalisanten een vrouwenstem vanuit de woning van verdachte hoorden roepen dat de deur geopend moest worden en dat zij zagen dat de deur niet werd geopend. Bovendien hoorden verbalisanten verdachte antwoorden dat hij de deur niet ging opendoen.
Ten aanzien van feit 3 baseert de officier van justitie zijn standpunt op de aangifte van [slachtoffer 2](hierna: aangever), de verklaring van verdachte tegenover de politie, de verklaring van getuige [getuige 2], en het proces-verbaal van bevindingen van politie. In dit proces-verbaal is vermeld welk letsel door de politie bij aangever is waargenomen.
Ten aanzien van feit 4 baseert de officier van justitie zijn standpunt op de aangiften van [slachtoffer 3]en [slachtoffer 4](hierna: aangevers) en de verklaring van verdachte tegenover de politie.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de eerste plaats vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat volgens de gedragsdeskundigen bij verdachte sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis en dat hij psychotisch was op het moment dat de ten laste gelegde gedragingen zich hebben voltrokken. Volgens de raadsman heeft daardoor bij verdachte ieder inzicht in de reikwijdte van zijn handelen en de gevolgen daarvan ontbroken.
In de tweede plaats heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit, omdat de ten laste gelegde feitelijke handelingen alleen zijn gebaseerd op de aangifte en niet worden ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voor wat betreft feit 4 heeft de raadsman nog aangevoerd dat het opzet van verdachte niet was gericht op het veroorzaken van pijn of letsel bij de aangevers. Volgens de raadsman zou er hooguit sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 3
De rechtbank acht feit 3 niet bewezen en zij zal verdachte dan ook daarvan vrijspreken.
Weliswaar valt uit het dossier op te maken dat verdachte aangever in zijn gezicht heeft geslagen, maar het bewijs ontbreekt dat aangever hierdoor letsel heeft bekomen dan wel pijn heeft ondervonden. Aangever heeft immers verklaard dat ‘het niet echt pijn deed’. Daarnaast ontbreekt het bewijs dat verdachte aangever bij zijn nek en/of hoofd heeft vastgepakt.
Voor de rechtbank staat vast dat er een worsteling heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangever, maar het bewijs ontbreekt dat de worsteling door verdachte is ingezet. Mocht dit wel zo zijn, dan is er vervolgens geen bewijs dat verdachte daarmee het opzet heeft gehad om aangever daarmee te mishandelen. Tot slot ontbreekt het bewijs dat het bij aangever waargenomen letsel is veroorzaakt door de worsteling met verdachte.
Feit 4
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van feit 4, omdat zij dit feit niet bewezen acht.
Hoewel uit de stukken valt op te maken dat er een worsteling heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangevers, waarbij verdachte hen heeft geduwd, ontbreekt het bewijs dat de handelingen van verdachte gericht waren op het veroorzaken van pijn en/of letsel bij de aangevers. Ook voor voorwaardelijk opzet heeft de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier aangetroffen.
Feiten 1 en 2
Op grond van de inhoud van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden, die de rechtbank samengevat en zakelijk zal weergeven.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 27 september 2009 naar de woning van verdachte aan de [adres en woonplaats]is gegaan. Op 28 september 2009 zei verdachte tegen haar dat hij niet wilde dat zij wegging. Zij zag dat verdachte voor haar ging staan in de gang. Aangeefster hoorde verdachte tegen haar zeggen: “als jij bij mij weggaat, dan vermoord ik je, dat zweer ik je”. Aangeefster zag dat verdachte daarbij tussen zijn wijs- en middelvinger door spuugde, het teken dat je iets echt meent en zweert. Zij vroeg verdachte of hij haar nu echt bedreigde en zij hoorde hem zeggen, dat het een belofte was. Hij zweerde het. Aangeefster werd bang, omdat zij nu zag en hoorde dat hij zijn woorden echt meende. Zij heeft verklaard dat zij gewoon wist dat verdachte haar echt zou vermoorden. Volgens aangeefster had zij geen keuze, zij moest in de woning blijven.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte die middag psychotisch met een bijl had zitten spelen en zij hoorde dat hij zei: “dit zal nog wel eens van pas komen”. Zij probeerde haar schoenen aan te doen, maar dat lukte niet goed, omdat verdachte haar tegenhield. Zij hoorde hem zeggen dat zij nergens naartoe mocht en dat zij zijn gijzelaar was. Aangeefster verklaarde dat zij ook de kamer niet uit kon. Verdachte ging dan groot voor haar staan. Hij is een grote man, ongeveer 1,95 meter lang en 100 kilo. Volgens aangeefster zou zij het fysiek nooit redden tegen hem.
Aangeefster heeft verder verklaard dat zij iemand aan de deur hoorde en dat verdachte zei dat zij de deur niet open mocht doen. Zij zag dat hij zijn vinger langs zijn hals haalde, het teken van doodmaken/kelen. Aangeefster hoorde verdachte tegen haar zeggen: “ik weet precies hoe dit werkt, eer zij (de politie) een huiszoekingsbevel hebben, dan heb ik je allang vermoord”. Aangeefster zag de bijl op een armlengte van verdachte af liggen.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de [adres en woonplaats]woont. Hij heeft verklaard dat, toen aangeefster wilde weggaan, hij haar heeft gezegd dat ze moest luisteren. Hij heeft haar toen gedreigd om te blijven en te luisteren. Verdachte heeft verklaard dat hij haar dus heeft verboden om weg te gaan toen zij bij hem thuis was. Verdachte heeft haar gezegd dat ze dood voor hem was als ze zou weggaan. Volgens verdachte is aangeefster hooguit een uur tegen haar zin bij hem geweest.
Verdachte heeft verklaard dat hij tegen aangeefster heeft gezegd: “als je bij me weggaat, dan vermoord ik je, dat zweer ik je”. Hij blies tussen twee vingers door, hij meende het echt. Volgens verdachte was het de bedoeling dat aangeefster bang voor hem was en dat het heel angstig bij haar overkwam. Zij moest gewoon blijven wachten totdat verdachte uitgesproken was. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gedreigd haar te vermoorden en dat hij heeft geprobeerd macht te gebruiken.
Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op 28 september 2009 te Dordrecht aangeefster van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden en haar heeft bedreigd.
De rechtbank gaat met deze vaststelling voorbij aan het betoog van de raadsman dat verdachte vrijgesproken moet worden van deze feiten, omdat bij hem ieder inzicht in de reikwijdte van zijn handelen en de gevolgen daarvan zou hebben ontbroken.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te stellen dat verdachte geen opzet heeft gehad om aangeefster van de vrijheid te beroven en te bedreigen, merkt de rechtbank op dat verdachte bij de politie blijk heeft gegeven van herinnering aan zijn gedragingen tegenover aangeefster en heeft hij daar gedetailleerd –en grotendeels in overeenstemming met de aangifte- over verklaard. Het was zijn bedoeling dat ze zou blijven en luisteren. Verdachte zegt met zoveel woorden dat aangeefster hooguit een uur tegen haar wil bij hem is geweest. Verdachte geeft alleen een andere interpretatie aan zijn gedragingen, maar dat staat los van het eventueel ontbreken van inzicht in de reikwijdte van zijn handelen en de gevolgen daarvan.
Ook heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, omdat de ten laste gelegde feitelijke handelingen alleen zijn gebaseerd op de aangifte en niet worden ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
De rechtbank gaat voorbij aan dit standpunt van de verdediging, omdat zij van oordeel is dat de verklaring van aangeefster consistent overkomt en bovendien, in onderdelen, wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen zoals de verklaring van verdachte, het aantreffen van de daar aangeefster genoemde bijl (kennisgeving van inbeslagneming nummer 2009000216-4), en het proces-verbaal van bevindingen van politie d.d. 29 september 2009 (nummer 2009000216-5).
Hierin is vermeld dat verbalisanten verdachte hoorden antwoorden dat hij de deur niet ging openen, nadat de politie had aangebeld en aangeklopt bij verdachtes woning. Bovendien is het vaste rechtspraak dat de bewijsminima gelden ten aanzien van de gehele tenlastelegging en niet ten aanzien van elk onderdeel afzonderlijk.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 28 september 2009 te Dordrecht opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft/is verdachte met dat opzet
- tegen die [slachtoffer 1]gezegd dat hij niet wilde dat zij wegging en vervolgens voor haar is gaan staan in de gang en
- die [slachtoffer 1]tegengehouden toen zij haar schoenen wilde aantrekken en
- dreigend tegen die [slachtoffer 1]gezegd dat zij nergens naartoe mocht en dat zij zijn gijzelaar was en
- (met zijn fysieke overwicht) voor haar gaan staan, waarmee hij haar belette de kamer uit te gaan en
- die [slachtoffer 1]niet alleen gelaten en (aldus) belet dat die [slachtoffer 1]de woning kon verlaten en
- tegen die [slachtoffer 1]gezegd dat zij (nadat er was aangebeld) de deur niet open mocht doen en daarbij zijn vinger langs zijn hals gehaald en
- op korte afstand een bijl voorhanden gehad waarover hij eerder had gezegd dat deze nog wel eens van pas zou kunnen komen;
2.
op 28 september 2009 te Dordrecht [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd:"Als jij bij mij weggaat, dan vermoord ik je, dat zweer ik je" en "Ik weet precies hoe dit werkt, eer zij (de politie) een huiszoekingsbevel hebben, dan heb ik je allang vermoord"
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
1.
OPZETTELIJK IEMAND WEDERRECHTELIJK VAN DE VRIJHEID BEROVEN EN BEROOFD HOUDEN
2.
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT.
6 De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De rapporten van de deskundigen
Uit het door R.A. van der Pol, psychiater, over verdachte uitgebracht rapport van 11 februari 2010 komt onder meer naar voren dat verdachte lijdt aan schizofrenie, paranoïde type, mogelijk schizoaffectieve stoornis, met amfetamineverslaving en persoonlijkheidsstoornis NAO en dat dit ten tijde van het plegen van de feiten een hoofdrol speelde in het gedrag van verdachte.
Volgens de psychiater is het redelijk zeker dat verdachte weinig tot geen (rationele) sturing op zijn gedrag had. Vrijwel zeker gebruikte hij in de dagen voorafgaand aan het delict te weinig en mogelijk geen noodzakelijke antipsychotische medicatie. Gezien het beloop en de diagnose moet sprake zijn geweest van een ernstige oordeels- en kritiekstoornis. Hoewel verdachte ook amfetamine had gebruikt is de onderliggende psychiatrische stoornis van grotere invloed geweest, dan het drugsgebruik.
Op grond hiervan adviseert de psychiater verdachte als geheel ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Uit het door drs. J.H. Ruijs, psycholoog, over verdachte uitgebracht rapport van 12 februari 2010 komt naar voren dat bij verdachte sprake is van schizofrenie, paranoïde type, dan wel een schizoaffectieve stoornis. Verder is bij verdachte amfetamineafhankelijkheid geconstateerd en zijn er aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis NAO.
De psycholoog acht het hoogst waarschijnlijk dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten in een psychotische toestand verkeerde. Door de psychotische stoornis was verdachtes realiteitsbesef ernstig verstoord. Voorts heeft hij vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis onvoldoende mogelijkheden om zijn emoties en impulsen te reguleren. Door het gebruik van amfetamine is verdachte mogelijk verder ontregeld. Deze factoren hebben in hoge mate verdachtes handelen beïnvloed.
Geadviseerd wordt verdachte door de hem ten laste gelegde feiten ontoerekeningsvatbaar te achten.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de conclusies van voormelde rapporten op grond van de onderbouwing ervan en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Verdachte is dus niet strafbaar voor de door hem gepleegde feiten en de rechtbank zal hem daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
7 De oplegging van een maatregel
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van een jaar wordt opgelegd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit niet de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen, omdat hij zich op het standpunt stelt dat de verleende machtiging in het kader van de Wet BOPZ (Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen) voldoende is om tot aanpassing van het gedrag van verdachte te komen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, evenals op grond van de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn vriendin van haar vrijheid beroofd en beroofd gehouden in zijn woning. Hij heeft niet alleen tegen haar gezegd dat zij niet weg mocht, maar hij belette haar ook de woning te verlaten door voor haar te gaan staan. Daarnaast heeft hij zijn vriendin tijdens deze gijzeling in woord en gebaar met de dood bedreigd, wat enorme gevoelens van angst en onveiligheid bij haar heeft teweeggebracht.
Gewoonlijk worden dit soort feiten bestraft met een langdurige vrijheidsstraf. Zoals hiervoor is overwogen, kunnen de feiten echter niet aan verdachte worden toegerekend, zodat de rechtbank niet aan het opleggen van een straf toekomt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld wat een passende afdoening is voor deze zaak.
Beide genoemde gedragsdeskundigen hebben geadviseerd verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. De ter terechtzitting gehoorde deskundige van RMPI De Grote Rivieren heeft zich achter dit advies geschaard.
Aan de hand van de rapportages van de gedragsdeskundigen is komen vast te staan dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
De rechtbank is evenals de gedragsdeskundigen en de deskundige van De Grote Rivieren van oordeel dat behandeling van verdachte noodzakelijk is. Verdachte is in het verleden op basis van een rechterlijke machtiging in het kader van de Wet BOPZ behandeld bij De Grote Rivieren, maar hij heeft zich meerdere keren aan die behandeling onttrokken. Ook ten tijde van de terechtzitting was verdachte voortvluchtig, ondanks een verleende machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis.
Uit de rapportages van de gedragsdeskundigen komt naar voren dat door de psychiatrische stoornis van verdachte, het ontbreken van ziektebesef bij hem, en zijn amfetamineverslaving, gecombineerd met de moeilijke behandelbaarheid, de kans op herhaling van het plegen van strafbare feiten groot is te noemen. Daarnaast heeft verdachte een beperkt sociaal vangnet en houdt hij zich onvoldoende aan de leefregels en het medicijngebruik ten aanzien van zijn diabetes. Tot slot heeft de ter terechtzitting gehoorde deskundige aangegeven dat de behandeling door De Grote Rivieren een te lichte setting is gebleken voor verdachte.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat verdachte gevaarlijk is voor zichzelf en voor anderen, zodat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van een jaar passend en geboden is. De rechtbank ziet deze maatregel als de enige mogelijkheid om de noodzakelijke behandeling van verdachte vorm te geven.
8 Het beslag
De officier van justitie heeft gevorderd de onder verdachte inbeslaggenomen handbijl verbeurd te verklaren.
Volgens artikel 33, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht kan verbeurdverklaring worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig strafbaar feit.
Nu verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging kan de verbeurdverklaring niet worden uitgesproken (HR 25 januari 2005, NBSr 2005/51).
Het inbeslaggenomen voorwerp voldoet niet aan de criteria voor onttrekking aan het verkeer en de rechtbank acht het niet gepast om thans de teruggave te gelasten aan verdachte. De rechtbank zal daarom de bewaring gelasten van het inbeslaggenomen voorwerp.
9 De wettelijke voorschriften
De opgelegde maatregel berust op de artikelen 37, 57, 282 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3. en 4. ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat hem te dier zake van alle rechtsvervolging;
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van een jaar;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een handbijl met houten handvat.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. J.P.M. Hopmans en mr. C. van Boven-Hartogh, rechters, in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 juli 2010.
Mrs. Hopmans en Van Boven-Hartogh voornoemd zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 28 september 2009 te Dordrecht opzettelijk
[slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/is verdachte met dat opzet - tegen die [slachtoffer 1]gezegd dat hij niet wilde dat zij wegging en/of (vervolgens) voor haar is gaan staan in de gang en/of
- die [slachtoffer 1]tegengehouden toen zij haar schoenen wilde aantrekken en/of
- (dreigend) tegen die [slachtoffer 1]gezegd dat zij nergens naartoe mocht en/of dat zij zijn gijzelaar (lees gegijzelde) was en/of
- (met zijn fysieke overwicht) voor haar gaan staan, waarmee hij haar belette de kamer uit te gaan en/of
- die [slachtoffer 1]niet alleen gelaten en/of (aldus) belet/belemmerd dat die [slachtoffer 1]de woning kon verlaten en/of
- tegen die [slachtoffer 1]gezegd dat zij (nadat er was aangebeld) de deur niet open mocht doen en/of daarbij zijn vinger langs zijn hals gehaald en/of
- op korte afstand een bijl voorhanden gehad waarover hij eerder had gezegd dat deze nog wel eens van pas zou kunnen komen;
2.
hij op of omstreeks 28 september 2009 te Dordrecht [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd:"Als jij bij mij weggaat, dan vermoord ik je, dat zweer ik je" en/of "Ik weet precies hoe dit werkt, eer zij (de politie)
een huiszoekingsbevel hebben, dan heb ik je allang vermoord", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 09 oktober 2009 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten slachtoffer 2), heeft geslagen (in zijn gezicht) en/of bij zijn nek en/of hoofd heeft vastgepakt (waarna beiden ten val kwamen) en/of (vervolgens) heeft geworsteld met [slachtoffer 2], waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
hij op of omstreeks 04 december 2009 te Dordrecht opzettelijk mishandelend (een) perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer 3]en/of [slachtoffer 4], verpleeg- kundige(n) van de psychiatrische zorginstelling De Grote Rivieren), met die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft geworsteld en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft geduwd, waardoor deze(n) letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn
heeft/hebben ondervonden;