ECLI:NL:RBDOR:2010:BN1667

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
2 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/670 & 10/719
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving in het register van beëdigde tolken en vertalers

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht op 2 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de Minister van Justitie over de weigering van inschrijving in het register van beëdigde tolken en vertalers. De verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.C. Gillesse, had een aanvraag ingediend voor inschrijving als tolk Nederlands-Arabisch en Arabisch-Nederlands, maar deze aanvraag werd op 4 juni 2009 afgewezen. De Minister baseerde zijn besluit op het advies van de Commissie beëdigde tolken en vertalers (Commissie btv), die oordeelde dat de verzoeker niet voldeed aan de wettelijke competenties. De verzoeker voerde aan dat het advies van de Commissie btv onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat zijn ervaring en eerdere toetsresultaten niet voldoende waren meegewogen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de Minister zich niet zonder meer op het advies van de Commissie btv mocht baseren, omdat niet was aangetoond dat het onderzoek door de Commissie zorgvuldig was uitgevoerd. De verzoeker had namelijk een zware tolkentoets van de IND met goed gevolg afgelegd, maar de Commissie had deze resultaten niet in haar beoordeling betrokken. De voorzieningenrechter concludeerde dat het besluit van de Minister in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigde het besluit van 10 februari 2010. De rechtbank bepaalde dat de Minister een nieuw besluit op het bezwaar van de verzoeker moest nemen, waarbij ook de competenties voor de verschillende taalvarianten in overweging moesten worden genomen. Tevens werd de Minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummers: AWB 10/670 (verzoek)
AWB 10/719 (hoofdzaak)
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[naam verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. J.C. Gillesse, advocaat te 's-Hertogenbosch,
tegen
de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E.A.M. Appels, werkzaam bij de Raad voor Rechtsbijstand.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 4 juni 2009 de aanvraag van verzoeker om inschrijving als tolk Nederlands-Arabisch en Arabisch-Nederlands (standaard) en Nederlands- Arabisch (Iraaks) in het Register beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Register), afgewezen en verzoeker op de zogenoemde 'uitwijklijst' geplaatst.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 2 juli 2009 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 10 februari 2010 heeft verweerder het verzoek wederom afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 14 februari 2010 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van 23 maart 2010 heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch.
De voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft zich op 15 april 2010 onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen.
Het verzoek is ter behandeling doorgezonden naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda. Bij brief van 28 april 2010 heeft de rechtbank Breda het verzoek met toepassing van artikel 8:13, eerste lid, tweede volzin, van de Awb ter verdere behandeling doorverwezen naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Op 3 mei 2010 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker van 14 februari 2010 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij faxbericht van 14 juni 2010 beroep ingesteld.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 18 juni 2010 ter zitting behandeld.
Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Indien een verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan de voorzieningenrechter op de voet van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Ingevolge artikel 3:9 van de Awb, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 6:15, eerste lid, van de Awb wordt, indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde administratieve rechter, het, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
Ingevolge artikel 6:15, tweede lid, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing indien in plaats van een bezwaarschrift een beroepschrift is ingediend of omgekeerd.
Ingevolge artikel 10:3, derde lid, van de Awb, wordt mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift of op een verzoek als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
Ingevolge artikel 10:10 van de Awb vermeldt een krachtens mandaat genomen besluit namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv), voor zover hier van belang, is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Wbtv, is Onze Minister verantwoordelijk voor het register. Onze Minister kan een bewerker aanwijzen.
Ingevolge artikel 3 van de Wbtv dient de tolk, dan wel de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van de Wbtv, voor zover hier van belang, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen, indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Besluit) wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1° een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2° een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3° een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het Besluit kan Onze Minister onafhankelijke deskundigen aanwijzen die taal- en cultuurtoetsen kunnen afnemen waarmee tolken en vertalers kunnen aantonen dat ze beschikken over de desbetreffende wettelijke competenties.
Ingevolge artikel 2 van het Besluit inschrijving Rbtv (hierna: het Besluit Inschrijving), kan een tolk of vertaler, indien hij/zij niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, worden ingeschreven in het Rbtv na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de betreffende talencombinatie, c.q. vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde kader voor toetsen.
Ingevolge artikel 3 van het Besluit Inschrijving kan de Raad voor Rechtsbijstand in uitzonderlijke gevallen, indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is, een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers. Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
- te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
- te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
- minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q. vertaalrichting en
- scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
Ingevolge artikel 4 van het Besluit Inschrijving, neemt de Raad voor Rechtsbijstand een besluit op het verzoek tot inschrijving nadat de Commissie beëdigde tolken en vertalers advies heeft uitgebracht.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Regeling aanwijzing bewerker en mandaat register beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Regeling), voor zover hier van belang, wordt aan de raad mandaat en machtiging verleend ten aanzien van de aan de Minister toekomende bevoegdheden en handelingen betreffende de aangelegenheden, bedoeld in de Wbtv en het Besluit.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Regeling kunnen het krachtens het eerste lid verleende mandaat en de machtiging verder worden doorgegeven aan onder de raad ressorterende functionarissen.
2.2. Verweerder heeft zich gebaseerd op het advies van de Commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna: Commissie btv) van 14 januari 2010. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de wettelijke competenties om ingeschreven te worden als beëdigde tolk. Verzoeker heeft zijn diploma's niet laten waarderen door de Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs (hierna: Nuffic). Verder heeft de Commissie btv geadviseerd de aanvraag van verzoeker af te wijzen. Werkervaring als tolk is niet doorslaggevend. Het is aan verzoeker om zijn competenties aannemelijk te maken. Verweerder volgt de Commissie btv in het advies dat verzoeker dit niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De Commissie btv heeft overwogen dat de resultaten van de tolkentoets bij de IND niet meegewogen kunnen worden. Verweerder wil zelf nog wel onderzoek doen naar de vraag waarom deze toetsen niet relevant zouden zijn. Op basis van haar deskundigheid volgt verweerder de Commissie btv wel in dit standpunt. Voorts wordt door de Commissie altijd doorgevraagd naar aanleiding van gemaakte samenvattingen van een tolk. Het dossier van een individuele tolk wordt altijd goed bekeken.
2.3. Verzoeker kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartegen het volgende aangevoerd. Verzoeker is niet in het bezit van een aantal nader omschreven getuigschriften, maar kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties. De Commissie btv heeft in het advies van 14 januari 2010 vooral geoordeeld dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de eisen als genoemd in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit. Dit advies is onzorgvuldig tot stand gekomen. Ten onrechte is niet of in ieder geval volstrekt onvoldoende beoordeeld of verzoeker anderszins heeft aangetoond dat hij voldoet aan de wettelijke competenties. Het inkomen van verzoeker is substantieel achteruitgegaan door de weigering hem in te schrijven in het Register en hij is thans niet goed in staat om in zijn levensonderhoud te voorzien.
Ter zitting heeft verzoeker gesteld met name in zijn inkomen getroffen te zijn, omdat hij voor het merendeel van zijn tijd werkzaamheden voor de Immigratie- en naturalisatiedienst (hierna: IND) verrichte, wat thans als gevolg van de weigering om hem in het Register in te schrijven, niet meer mogelijk is. Het bestreden besluit berust op onvoldoende zorgvuldig onderzoek. Het advies van de Commissie btv, dat ten grondslag ligt aan de besluitvorming door verweerder, is onzorgvuldig. De competenties van verzoeker blijken uit het feit dat hij destijds geslaagd is voor een zware tolkentoets van de IND waar bijna elke andere tolk voor zakte. Bij deze toets zijn een behoorlijk aantal competenties getoetst, zoals bijvoorbeeld de tolkhouding. In de samenvatting bij de toetsresultaten staat vermeld dat verzoeker voldoet aan de basiseisen voor een tolk. Dat verzoeker geslaagd was voor de toets was aanleiding om hem in het hoge tarief voor tolken in te delen.
Ten aanzien van deze toets heeft de Commissie btv ten onrechte volstaan met de opmerking dat 'van de zijde van de IND is verklaard dat de toetsresultaten niet gebruikt kunnen worden'. Niet duidelijk is welke functionaris binnen de IND dat heeft gezegd, tegen wie dat is gezegd en waarom de resultaten van die toets niet gebruikt zouden kunnen worden. Voorts stelt verzoeker dat niet gebleken is dat de Commissie btv over het volledige dossier van verzoeker beschikte. Er is een samenvatting gemaakt van de zaak van verzoeker, waarin veel relevante informatie niet staat vermeld. Niet gebleken is dat de relevante gegevens door de Commissie btv alsnog zijn opgevraagd of ingezien. Verzoeker is voorts 15 jaar werkzaam geweest als tolk waarvan hij twaalf jaar was ingedeeld in het hoge tarief. Hij heeft nooit klachten gehad. Hoe groter en langer de werkervaring van een tolk, hoe zwaarder de motiveringseisen die aan het besluit tot weigering mogen worden gesteld. Ten aanzien van kennis van de cultuur is in het bestreden besluit ongemotiveerd gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt over voldoende kennis te bezitten. Er is echter geen kenbaar toetsingskader, waaruit duidelijk wordt aan welke eisen moet worden voldaan om aan deze competentie te voldoen. Verzoeker heeft daaromtrent aangevoerd dat hij getrouwd is geweest met een Nederlandse vrouw, dat hij Nederlands sprekende kinderen heeft en vele jaren vrijwilligerswerk heeft gedaan, waaronder vrijwilligerswerk als leesouder op school. De Commissie btv heeft gelet op de stellingen van verzoeker ten onrechte niet gemotiveerd waarom verzoeker niet aan dit vereiste zou hebben voldaan. De Commissie btv heeft ten onrechte geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een deskundige in te schakelen. Verzoeker beschikt over meerdere video-registraties van zijn werkzaamheden, die door een deskundige beoordeeld zouden kunnen worden. Voorts is verzoeker nimmer meegedeeld dat hij zijn diploma's moest laten waarderen door het Nuffic.
2.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Gelet op de verklaring van verzoeker dat hij een belangrijk deel van zijn inkomen heeft verloren, omdat hij het merendeel van zijn werkzaamheden voor de IND verrichte, hetgeen thans als gevolg van de weigering om hem in te schrijven in het Register niet meer mogelijk is, ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding voor het aannemen van spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een nader onderzoek redelijkerwijs niet bij kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en zal onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, waartoe het volgende wordt overwogen.
De Raad voor Rechtsbijstand heeft het verzoek van verzoeker tot inschrijving als tolk Nederlands - Arabisch (standaard en Iraaks) afgewezen op 4 juni 2009. Tegen deze afwijzing is verzoeker op 2 juli 2009 in bezwaar gekomen en is hij gehoord door de Commissie voor bezwaar op 14 oktober 2009. Op advies van de Commissie voor bezwaar heeft de Raad voor Rechtsbijstand het dossier van verzoeker voorgelegd aan de Commissie btv. De Commissie btv heeft geoordeeld dat verzoeker niet voldoet aan de eisen van de wet en heeft geadviseerd het verzoek tot inschrijving af te wijzen. Dit advies heeft de Raad voor Rechtsbijstand overgenomen in het besluit van 10 februari 2010. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 14 februari 2010 wederom bezwaar ingediend. Na de hoorzitting heeft de Commissie voor bezwaar geadviseerd om het bezwaar af te wijzen. Het hoofd van het Bureau Beëdigde tolken en vertalers heeft bij besluit van 3 mei 2010, namens verweerder, het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor bezwaar. Vervolgens heeft verzoeker tegen dit besluit beroep ingesteld.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder het bevoegde gezag is ter zake van het bijhouden van het Register en het bijhouden van de lijst waarop de gegevens worden bijgehouden van tolken en vertalers, die beschikken over een recente verklaring omtrent het gedrag en die wegens het ontbreken van opleidingen of het ontbreken van onafhankelijke deskundigen die de kennis kunen toetsen, niet kunnen aantonen te beschikken over de vereiste competenties taalvaardigheid in de bron- of doeltaal of kennis van de cultuur van het land of gebied van de bron- of doeltaal.
Dit houdt in dat bovengenoemde besluiten die door de Raad voor Rechtsbijstand zijn genomen geacht moeten worden namens verweerder te zijn genomen.
Verweerder heeft op 4 juni 2009 afwijzend beslist op de aanvraag van verzoeker om ingeschreven te worden in het Register beëdigde tolken en vertalers. Gelet op het ingediende bezwaar van 2 juli 2009 moet het besluit van 10 februari 2010 als besluit op bezwaar worden aangemerkt, ook al is dat besluit niet als zodanig herkenbaar. Verweerder had het door verzoeker ingediende bezwaar van 14 februari 2010 derhalve met toepassing van artikel 6:15, tweede lid, in samenhang met het eerste lid, van de Awb naar de rechtbank door
moeten zenden, ter behandeling als beroepschrift. Het besluit van 3 mei 2010 is derhalve onbevoegd genomen. Het beroep is reeds hierom gegrond en het besluit dient, zoals ter zitting ook door de gemachtigde van verweerder is erkend, vernietigd te worden.
De voorzieningenrechter zal het bezwaarschrift van 14 februari 2010 aanmerken als beroepschrift tegen het besluit van 10 februari 2010 en het besluit van 3 mei 2010 opvatten als een nadere onderbouwing van het besluit van 10 februari 2010.
Verder moet worden bezien of het bestreden besluit van 10 februari 2010 in rechte stand kan houden.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Het besluit van 10 februari 2010 is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 10:3, derde lid, van de Awb, nu dezelfde functionaris die het primaire besluit van 4 juni 2009 in (onder)mandaat heeft genomen, ook het besluit van 10 februari 2009 heeft genomen. Voorts wijst de rechtbank erop dat in het besluit van 10 februari 2010 in strijd met artikel 10:10 van de Awb niet vermeldt dat het besluit in mandaat namens verweerder genomen is.
Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich bij het nemen van het bestreden besluit niet zonder meer mocht baseren op het advies van de Commissie btv. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder zich heeft vergewist dat het onderzoek door de Commissie btv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De stelling van verweerder dat de Commissie btv deskundigen bevat en dat daarom het advies hierover gevolgd wordt, is niet voldoende.
Zo heeft verweerder erkend dat niet duidelijk is waarom de resultaten van de tolkentoets van de IND die verzoeker destijds heeft afgelegd niet zijn meegewogen in het advies van de Commissie btv. Nu blijkt dat verzoeker geslaagd is voor deze toets, had verweerder bij de Commissie btv een nadere onderbouwing dienen te vragen waarom de resultaten van deze toets niet meegewogen zouden mogen worden bij het bepalen van de wettelijke competenties.
Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat de Commissie btv heeft beslist op basis van een onvolledige samenvatting van het dossier van verzoeker. Op basis van de door verzoeker ingediende stukken blijkt dat de door verzoeker gegeven informatie en diploma's (die deels in het buitenland zijn behaald) zeer summier of niet zijn opgenomen in de samenvatting ten behoeve van de bespreking door de Commissie btv. In het advies van de Commissie btv is niet verwoord dat de Commissie het gehele dossier heeft ingezien en daarbij heeft vastgesteld dat verzoeker desalniettemin niet aannemelijk heeft gemaakt te voldoen aan de wettelijke competenties voor een tolk. De stelling van verweerder dat door de Commissie btv altijd wordt doorgevraagd naar aanleiding van vooraf gegeven samenvattingen, is niet nader onderbouwd en vindt ook geen steun in het advies van de Commissie btv aan verweerder. Niet duidelijk is derhalve of de Commissie btv het gehele dossier van verzoeker bij de advisering heeft betrokken.
Voorts is in het advies niet gemotiveerd waarom verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt voldoende kennis van de Nederlandse taal en cultuur te bezitten. Nu er geen toetsingskader is voor dit onderdeel, kan niet zonder nadere motivering worden gesteld dat verzoeker niet het vereiste niveau heeft op deze competentie. Tevens is niet gemotiveerd waarom de stellingen van verzoeker ten aanzien van zijn privéleven en vrijwilligerswerk niet relevant zouden zijn.
Tot slot is op grond van de stukken niet gebleken dat verzoeker eerder is gewezen op de eis van verweerder dat verzoeker zijn diploma's door het Nuffic moest laten waarderen. Gelet daarop is het onzorgvuldig dat het ontbreken van deze waardering blijkens de toelichting ter zitting wel aan verzoeker tegengeworpen wordt.
Het bestreden besluit van 10 februari 2010 is dan ook in strijd met de artikelen 3:2, 3:9 en 7:12, 10:3, derde lid en 10:10 van de Awb. Gelet hierop bestaat aanleiding om het besluit van 10 februari 2010 te vernietigen en te bepalen dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van verzoeker van 2 juli 2009 dient te nemen.
De voorzieningenrechter merkt ten slotte nog op dat in de bovenstaande overwegingen geen onderscheid is gemaakt tussen de competenties voor inschrijving als tolk Arabisch (standaard) en Arabisch (Iraaks). In het advies en de besluitvorming van verweerder blijkt ook niet dat ten aanzien van de competenties van verzoeker door verweerder een onderscheid is gemaakt tussen deze twee taalvarianten. In het nieuw te nemen besluit op bezwaar zal verweerder ook daaraan gemotiveerd aandacht dienen te besteden.
Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden. De uitkomst in het geschil geeft de voorzieningenrechter tevens aanleiding om op de voet van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder het door verzoeker ten behoeve van de voorlopige voorziening betaalde griffierecht moet vergoeden.
De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:84, vierde lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1311,-- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-- en wegingsfactor 1). De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoeker in beroep nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep (procedurenummer AWB 10/719) gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 mei 2010;
- vernietigt het besluit van 10 februari 2010;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van 2 juli 2009 van verzoeker neemt:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (procedurenummer AWB 10/670) af;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 300,- (2 x € 150,--) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van dit verzoek en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 1311,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan verzoeker.
Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.