ECLI:NL:RBDOR:2010:BN2103

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
5 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
256757 CV EXPL 10-4576
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.M. Lecluse – de Bruijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechten werknemer op basis van onjuiste pensioenopgave door Aegon

In deze zaak vorderde de werknemer, eiser, betaling van zijn volledige excedentpensioen zoals weergegeven op een onjuiste pensioenopgave van Aegon. De werknemer had via zijn werkgever, DKSH Netherlands B.V., een excedentpensioenverzekering bij Aegon. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer geen rechten kon ontlenen aan de onjuiste pensioenopgave, omdat deze niet overeenkwam met eerdere opgaven en de werknemer had moeten begrijpen dat de opgave onjuist was. De vergelijking tussen de pensioenopgaven toonde aan dat de stijging van het ouderdomspensioen niet logisch was in verhouding tot de pensioengrondslag. De vordering van de werknemer werd afgewezen, en de kantonrechter merkte op dat zowel DKSH als Aegon te lang hadden gedaan om duidelijkheid te verschaffen over het verzekerde bedrag. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
Locatie Dordrecht
kenmerk: 256757 CV EXPL 10-4576
vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 5 augustus 2010
in de zaak van:
[Eiser]
wonende te Hoeven,
eiser,
gemachtigde mr. I. Stolting,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DKSH Netherlands B.V., tevens h.o.d.n DKSH Lenersanpoortman,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
gemachtigde prof. mr. E. Lutjens.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] respectievelijk DKSH.
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 26 april 2010;
2. de conclusie van antwoord;
3. het tussenvonnis van 27 mei 2010 waarin een comparitie van partijen is gelast;
4. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 14 juli 2010;
5. de overgelegde producties.
Omschrijving van het geschil
1. De feiten
1.1 Als gesteld door de ene partij en niet of onvoldoende weersproken door de andere partij staat het volgende tussen partijen vast.
1.2 [eiser] is sinds 1 november 1982 tot aan zijn pensionering op 1 juli 2008 bij DKSH in dienst geweest. Via DKSH en de stichting Molenaars Pensioenfonds heeft [eiser] een pensioenverzekering bij Aegon Levensverzekering N.V. (hierna: Aegon) en Achmea. Dit pensioen bestaat uit een basispensioen en een excedentpensioen die beide bestaan uit een ouderdomspensioen en een nabestaandenpensioen.
1.3 In verband met zijn benoeming met ingang van 1 september 2001 tot General Manager van Siber Hegner Duitsland (tegenwoordig DKSH) met betrekking tot de Business Unit Premium Pet Products heeft [eiser] een brief d.d. 25 juli 2002 ontvangen. In deze brief is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“De bijdrage aan het bedrijfspensioen zal op huidige voorwaarden worden gecontinueerd (…).”
1.4 In een mail van 3 augustus 2005 van [eiser] aan DKSH is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“Beste [eiser],
voor de goede orde hierbij nog even bevestiging van ons telefoongesprek van eerder deze week (1 augustus) over de excedent pensioenregeling. Wij zijn daarbij overeengekomen, dat de excedent-regeling zoals die tot nog toe reeds voor mij gold, ongewijzigd voortgezet kan worden. Wat het eventueel verschil (ten voor- of nadele) in de maandelijks betaalde (€ 906,19) resp. de te betalen premie is, hoor/zie ik graag te zijner tijd. (…).”
1.5 De pensioenopgaven met betrekking tot het excedentpensioen zijn rechtstreeks door Aegon naar [eiser] verzonden. DKSH heeft daarvan ook exemplaren van Aegon ontvangen voor het personeelsdossier van [eiser].
1.6 In juni 2001 heeft [eiser] van Aegon een pensioenopgave van zijn excedentpensioen (afgiftenummer 5) ontvangen met wijzigingsdatum 1 juli 2000. Daarop stond als pensioensalaris NLG 204.100,00 (€ 92.616,54), als pensioengrondslag NLG 167.700,00
(€ 76.098,94) en als verzekerd bedrag voor het ouderdomspensioen NLG 87.003,00
(€ 39.480,24) vermeld. Op 10 december 2001 heeft [eiser] van Aegon een pensioenopgave van zijn excedentpensioen (afgiftenummer 6) ontvangen met wijzigingsdatum 1 juli 2001. Daarop stond als pensioensalaris NLG 212.225,01 (€ 96.303,00), als pensioengrondslag NLG 172.924,99 (€ 78.469,00) en als verzekerd bedrag voor het ouderdomspensioen NLG 95.456,00 (€ 43.320,00) vermeld.
1.7 [eiser] heeft een pensioenopgave met afgiftenummer 7 d.d. 5 juni 2003 in zijn bezit sinds januari 2006 en een pensioenopgave met afgiftenummer 11 d.d. 8 november 2003 sinds juli 2007. Op afgiftenummer 7 is als pensioensalaris € 96.303,51, als pensioengrondslag
€ 78.469,94 en als verzekerd bedrag voor het ouderdomspensioen € 40.464,03 vermeld. Naar aanleiding van het verschil in verzekerd bedrag voor het ouderdomspensioen tussen de pensioenopgaven met afgiftenummers 6 en 7 heeft [eiser] zich in 2006 tot DKSH gewend en op 3 juli 2007 tot Aegon met de vraag hoe het zit met deze opgaven en waar het verschil vandaan komt.
1.8 [eiser] heeft een brief d.d. 4 maart 2008 inzake zijn excedentpensioen van Aegon ontvangen waarin een bruto (ouderdoms)pensioenbedrag per jaar van € 33.767,16 wordt weergegeven.
1.9 In een brief van 10 februari 2009 van Aegon aan [eiser] is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“Uw werkgever is wat de regeling van het Molenaarspensioenfonds betreft altijd afhankelijk geweest van de besluiten van het Bestuur over de inhoud van de regeling. De pensioenregeling is in de periode juli 1998 tot 1 januari 2006 zowel voor de basis- als excedentregeling meerdere keren gewijzigd. Er is al enige tijd geen sprake meer van een eindloonregeling en derhalve is er – omdat uw pensioengrondslag is gestegen – in de regeling van het Molenaarspensioenfonds geen sprake meer van 70 % eindloon. (…).”
1.10 Omdat [eiser] de brief van 10 februari 2009 geen duidelijke verklaring vond waarom het verzekerde pensioenbedrag met enkele duizenden euro’s is gedaald heeft hij vervolgens om opheldering verzocht aan DKSH die de kwestie weer heeft voorgelegd aan Aegon.
1.11 Aegon heeft bij brief d.d. 4 juni 2009 aan de gemachtigde van [eiser] – voor zover van belang – het volgende gemeld:
“ (…) De opgave met afgiftenummer 6 was onjuist, waarvoor nogmaals onze excuses. De oorzaak van het te hoge bedrag lag in het toepassen van een te laag aftrekbedrag in de excedentregeling. Echter ook zonder deze oorzaak te kennen was het voor de heer [eiser] duidelijk, c.q. had het voor de heer [eiser] duidelijk moeten zijn dat deze opgave onjuist was. Het verzekerde bedrag aan ouderdomspensioen kan in beginsel niet met hetzelfde of met een groter bedrag stijgen dan de pensioengrondslag. De stijging van het ouderdomspensioen in opgave 6 is veel groter dan de stijging van de pensioengrondslag. (…)”
2. De vordering
2.1 [eiser] vordert dat DKSH bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot nakoming van de gedane pensioentoezeggingen en derhalve tot betaling van de met eiser overeengekomen pensioenbedragen en het betalen van een bedrag van € 4.808,54 bruto wegens tot 31 december 2009 te weinig uitbetaalde pensioengelden en hetgeen na 31 december 2009 te weinig is (of zal worden) uitgekeerd aan pensioenbedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van DKSH in de proceskosten.
2.2 [eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vordering – kort samengevat – het volgende. [eiser] is in een situatie gekomen waarbij meerdere partijen elkaar aanwijzen als zijnde ‘verantwoordelijk’. DKSH is als voormalig werkgever en tevens uit hoofde van de arbeidsovereenkomst met [eiser] verantwoordelijk voor de nakoming van de tussen partijen geldende afspraken, waaronder een pensioenafspraak die voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst. DKSH is tekortgeschoten in haar zorgplicht [eiser] duidelijk en helder op de hoogte te stellen van enige wijziging in de uitvoering of hoogte van zijn pensioen. DKSH heeft nagelaten om vragen van [eiser] deugdelijk te beantwoorden en had als opdrachtgever van Aegon in die hoedanigheid een deugdelijk oplossing kunnen vinden dan wel voorstellen. Het lijkt erop dat de pensioentoezegging eenzijdig is gewijzigd zonder toestemming van [eiser]. DKSH is gehouden tot het betalen van het volledige excedentpensioen-
bedrag zoals weergegeven in de pensioenopgave van 10 december 2001 (afgiftenummer 6).
3. Het verweer
3.1 DKSH betwist gehouden te zijn tot het betalen van de gevorderde bedragen op grond van de pensioenopgave met afgiftenummer 6. Deze pensioenopgave berust op een door Aegon gemaakte fout die voor [eiser] evident kenbaar is of kon zijn geweest door een vergelijking met de pensioenopgave met afgiftenummer 5. Zowel vóór de onjuiste pensioenopgave als daarna heeft [eiser] een juiste pensioenopgave gekregen en dat ook tijdig voor zijn pensioendatum. Bovendien is DKSH niet gebonden aan een door Aegon gemaakte fout. De brief van 25 juli 2002 ziet niet op de inhoud van pensioenaanspraken als zodanig, maar op een toezegging dat de bijdrage aan het bedrijfspensioenfonds op de huidige voorwaarden zal worden voortgezet. Aan deze brief en aan de mail van 3 augustus 2005 kan niet de conclusie worden verbonden dat DKSH zich zou hebben gebonden om een foutieve opgave door Aegon over de hoogte van de destijds te verwachten pensioenaanspraken te continueren. DKSH kan niet aansprakelijk worden gehouden om andere dan de volgens de collectieve pensioenregeling van de Stichting Molenaars Pensioenfonds aan [eiser] toekomende bedragen voor hem te verzekeren of uit te betalen. Voor een foute opgave van Aegon in afwijking van de MPF-regeling kan DKSH niet aansprakelijk worden gehouden. Ook van een schending van een informatieplicht van DKSH is geen sprake. Tot slot voert DKSH aan dat de vordering te vaag is om voor toewijzing vatbaar te zijn.
Beoordeling van het geschil
4. Voor zover [eiser] naar voren heeft willen brengen dat op basis van de brief van 25 juli 2002 en de mail van 3 augustus 2005 zoals weergegeven onder 1.3 en 1.4 een pensioentoezegging door DKSH is gedaan met betrekking tot het verzekerde bedrag zoals vermeld op de pensioenopgave met afgiftenummer 6 is dit niet komen vast te staan, temeer niet nu tijdens de mondelinge behandeling onweersproken door [eiser] naar voren is gebracht dat met DKSH weliswaar is gesproken over continuering van de excedentpensioen-
regeling, maar niet over de pensioenopgave met afgiftenummer 6 als berekeningsgrondslag.
5. De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of DKSH gebonden is aan een door Aegon - in de visie van Aegon onjuiste - verstrekte pensioenopgave met afgiftenummer 6. Zonder nadere toelichting die evenwel ontbreekt kan niet worden ingezien dat [eiser] aan een door een dergelijke derde overgelegd, onjuist overzicht rechten kan ontlenen jegens DKSH. Door vergelijking van de pensioenopgaven met afgiftenummer 5 en 6 is het bovendien evident dat de pensioenopgave met afgiftenummer 6 onjuist is. Uit deze vergelijking komt immers naar voren dat het verzekerde bedrag aan ouderdomspensioen een veel grotere stijging kent dan de pensioengrondslag. Dit kan niet de bedoeling zijn (geweest) van een pensioen-
regeling. Ook een leek als [eiser] had dit moeten en kunnen begrijpen. Daar komt bij dat [eiser] voorafgaand aan de pensioenopgave met afgiftenummer 6 en naderhand juiste pensioenopgaven heeft ontvangen. Bij een vergelijking van deze opgaven springt het (onlogische) verschil tussen de bedragen zeker in het oog, althans dat had bij [eiser] zeker in het oog moeten springen. De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.
6. De kantonrechter acht het opmerkelijk dat zowel van de zijde van DKSH als van de zijde van Aegon het zo lang (in ieder geval drie jaar) heeft geduurd om helderheid te verkrijgen in het verzekerde bedrag. Van een werkgever mag immers worden verwacht dat zij binnen een redelijke termijn juiste informatie aan haar werknemer verstrekt c.q. door een pensioen-
uitvoerder laat verstrekken over diens pensioen, zeker als daarover onduidelijkheid bij de werknemer bestaat. Gelet daarop en gelet op de aard van het geschil en de hoedanigheid van procespartijen acht de kantonrechter termen aanwezig om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Lecluse – de Bruijn, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2010, in aanwezigheid van de griffier.