ECLI:NL:RBDOR:2010:BN3394

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
20 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500444-09 en 11/712161-09 [PROMIS]
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in woning met gevaar voor omwonenden en vernieling van ruit

In deze zaak heeft de rechtbank Dordrecht op 20 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 20 oktober 2009 brand heeft gesticht in zijn woning te Dordrecht. De verdachte stak opzettelijk een deel van een kartonnen doos in brand op de zolder van zijn tussenwoning, met als doel licht te creëren. Dit leidde tot een gevaarlijke situatie voor de belendende woningen en de daarin aanwezige personen. De brandweer moest ingrijpen om de brand te blussen, die al hevig was en dreigde over te slaan naar de aangrenzende woningen. De verdachte heeft ook een ruit van de voordeur van een andere woning vernield, omdat hij dacht dat zijn vriendin daar werd verkracht. Uit psychologische rapporten bleek dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, vermoedelijk schizofrenie, en dat de feiten in verminderde mate aan hem konden worden toegerekend. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van opzet bij de brandstichting, ondanks de psychische problemen van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één jaar op, naast terbeschikkingstelling met voorwaarden, waarbij de verdachte zich moet laten behandelen voor zijn psychische aandoeningen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de samenleving en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 11/500444-09 en 11/712161-09 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [in 1983],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Zuid West - De Dordtse Poorten, te Dordrecht
(hierna: verdachte).
Raadsvrouw mr. L. van der Wijngaart, advocaat te Dordrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 6 juli 2010, waarbij de officier van justitie mr. L.C. Visser, de verdachte en zijn raadsvrouw hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting van 2 februari 2010 zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. De rechtbank heeft de feiten die in de dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien. Zij zal deze nummering in dit vonnis aanhouden.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 (parketnummer 11/500444-09)
(primair) op 20 oktober 2009 te Dordrecht opzettelijk brand heeft gesticht in een woning waardoor de belendende woningen, de inventaris in deze woningen en de in deze woningen aanwezige personen in gevaar werden gebracht;
(subsidiair) op 20 oktober 2009 te Dordrecht door zijn schuld brand heeft doen ontstaan in een woning waardoor de belendende woningen, de inventaris in deze woningen en de in deze woningen aanwezige personen in gevaar werden gebracht;
Feit 2 (parketnummer 11/712161-09)
op 3 oktober 2009 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een voordeur van een woning heeft vernield.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert dat standpunt op:
- het proces-verbaal van bevindingen waarin verbalisanten beschrijven hoe zij op de melding van de brand hebben gereageerd en verdachte hebben aangehouden, alsmede de in dit proces-verbaal weergegeven korte verklaring van getuige [getuige 1];
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ten overstaan van de politie, de rechter-commisaris en ter terechtzitting;
- het proces-verbaal van bevindingen waarin zowel de Officier van Dienst als de bevelvoerder, beiden brandweerlieden, verklaren dat het gevaar bestond dat de brand zou overslaan naar de belendende woningen en dat er daarmee gevaar voor omwonenden was;
- het proces-verbaal van het brandexplosie-onderzoek;
- het proces-verbaal van bevindingen waarin staat vermeld dat bij verdachte, bij zijn insluiting, twee aanstekers en één stop/zekering zijn aangetroffen en
- het proces-verbaal van het sporenonderzoek.
Volgens de officier van justitie was het opzet op het brandstichten aanwezig, nu verdachte opzettelijk de niet daarvoor bestemde kartonnen doos (en het afgescheurde stuk) in brand heeft gestoken en vervolgens naar beneden is gegaan terwijl hij de brandende doos bewust op de zolder heeft achtergelaten.
Daarnaast is de officier van justitie van mening dat er sprake was van levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en gemeen gevaar voor goederen. Dit blijkt uit het feit dat de woning een rijtjeshuis betreft in de bebouwde kom. Daarnaast wist verdachte dat de aangrenzende woningen bewoond zijn en heeft hij er bewust voor gekozen de bewoners niet te alarmeren.
Feit 2
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert dat standpunt op:
- de aangifte;
- de bekennende verklaring van verdachte en
- de verklaring van de getuige Veldheer.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte met opzet brand heeft gesticht in zijn eigen woning. Verdachte is zich geen moment bewust geweest van het gevaar van het achterlaten van een stuk brandend karton op de zolder. Hij was niet in staat te overzien wat de gevolgen van zijn handelen zouden kunnen zijn. Verdachte heeft niet geweten of begrepen dat door dergelijk handelen het gevaar ontstond dat er brand in zijn woning zou ontstaan. De woning van verdachte betekende erg veel voor hem. Hij zou nooit zijn eigen huis willen beschadigen of in gevaar willen brengen.
Het feit dat verdachte heeft getracht de brand te blussen met een klein bekertje water, geeft aan dat verdachte niet in staat was de gevolgen van zijn handelen te overzien. Immers, er is geen sprake geweest van een reële bluspoging.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vraag of het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vraag of de vernieling van de ruit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Ten aanzien van het de brandstichting feit heeft de rechtbank acht geslagen op de hieronder samengevat en zakelijk weergegeven feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 20 oktober 2009 in zijn woning aan de [adres 1] in Dordrecht een deel van een kartonnen doos op zolder in brand heeft gestoken. Hij heeft dat gedaan, omdat er geen licht was en hij een zaklantaarn wilde zoeken. Verdachte heeft eerst een stuk van deze kartonnen doos afgescheurd. Vervolgens heeft hij zijn aansteker uit zijn zak gepakt en het deel van de doos dat op de grond lag, alsmede het afgescheurde deel aangestoken. Met dit brandende deel van de doos is hij naar beneden gelopen om bij de stoppen in de meterkast te kijken. Verdachte heeft het andere deel van de doos brandend op de zolder achtergelaten. Voordat verdachte aan de meterkast begon te werken, is hij weer naar boven gegaan om het brandende stuk karton te blussen. Hij heeft dat eerst met een bekertje water geprobeerd, maar dat hielp niet. De brand was al te hevig en het vuur raakte reeds het dak. Vervolgens is verdachte naar zijn ouders gegaan en zij hebben meteen de brandweer gebeld.
Op 20 oktober 2009 omstreeks 06.30 uur werden verbalisanten naar de [adres 1] te Dordrecht gestuurd voor een brand in de woning, waar de bij hen bekende verdachte woont. Zij zagen dat in de straat en uit deze woning een hevige rookontwikkeling was. Via de meldkamer hoorden zij dat verdachte naar zijn ouders was gegaan. Ze hebben verdachte bij zijn ouders aangehouden. Bij de insluiting had verdachte twee aanstekers en een stop/zekering bij zich.
Op 20 oktober 2009 om 06.18 uur ontdekten een buurman en een krantenjongen de brand in de woning aan de [adres 1]. Buiten werd rook uit de woning waargenomen. Het ging hier om een binnenbrand. Op de zolder was de brand het hevigst. In de woning werd niemand aangetroffen. De brandweer heeft de brand geblust. De meterkast was geopend en gedemonteerd. De brand is ontstaan op de zolder links in de hoek van de straat af gezien.
Daarnaast is uit het sporenonderzoek gebleken dat de brandschade is ontstaan door het al dan niet opzettelijke bijbrengen of achterlaten van vuur op de zolder.
Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat door het in brand steken van een deel van een kartonnen doos door verdachte op 20 oktober 2009 brand is ontstaan in de woning aan de [adres 1] te Dordrecht.
Opzet
Aan de orde is de vraag of verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Bij de pleger van een van de in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht genoemde handelingen dient ten aanzien van de handeling opzet aanwezig te zijn. Brandstichting is voltooid wanneer voorwerpen opzettelijk in brand worden gestoken, terwijl deze daartoe op die tijd, plaats en wijze niet bestemd zijn. Verdachte heeft in casu het in brand steken van daartoe niet bestemd materiaal op fde zolder van een woning beoogd. Immers, hij heeft een stuk van een kartonnen doos op deze zolder in brand gestoken omdat hij licht wilde creëren.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte met opzet heeft gehandeld.
Daarom verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw dat bij verdachte geen sprake is geweest van opzet.
Gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
Voor een bewezenverklaring van brandstichting is niet nodig dat deze is verricht met het opzet op het opgetreden gevaar of ingetreden gevolg. Dit gevaar dient ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar te zijn geweest.
Uit het sporenonderzoek blijkt dat de woning aan de [adres 1] een tussenwoning in een oudere woonwijk betreft. De woning bestond uit een begane grond, een eerste verdieping en een zolder.
De bevelvoerder van de brandweer heeft tegenover de verbalisant verklaard dat bij het blussen van de brand in de woning aan de [adres 1] te Dordrecht de vlammen wel een paar meter uit het raam sloegen en dat er zeker gevaar voor omwonenden was. Indien men geen of een latere inzet had gehad, was de brand zeer zeker overgeslagen naar de belendende percelen.
Uit de inhoud van deze wettige bewijsmiddelen volgt dat het gemeen gevaar voor de belendende woningen en de inventaris van deze woningen, alsmede het levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in deze woningen aanwezige personen inderdaad te duchten was. Dat verdachte zelf dat gevaar wellicht niet wilde, niet heeft voorzien of heeft kunnen voorzien, is in dat verband dus niet van belang.
Overigens hoeft niet uitdrukkelijk te worden vastgesteld dat bewoners van belendende percelen ook daadwerkelijk thuis waren op het moment dat in een tussenwoning brand zou zijn gesticht. Voldoende is dat wordt vastgesteld dat die woningen bewoond waren. Het gaat immers om te duchten levensgevaar, waarvan reeds sprake is als redelijkerwijs iemand zich in een belendende woning kan bevinden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 20 oktober 2009 te Dordrecht opzettelijk brand heeft gesticht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de belendende woningen en de inventaris van deze woningen, alsmede gevaar voor de in deze woningen aanwezige personen, te duchten was.
Feit 2
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 6 juli 2010;
- de aangifte van [aangever] en
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2].
De rechtbank volstaat met een opsomming van de bewijsmiddelen, omdat verdachte dit tenlastegelegde feit heeft bekend, en de situatie van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zich voordoet.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. (primair)
op 20 oktober 2009 te Dordrecht opzettelijk brand heeft
gesticht in een woning ([adres 1]), immers heeft verdachte toen aldaar
opzettelijk een brandende aansteker in aanraking gebracht met een afgescheurd deel
van een kartonnen doos, ten gevolge
waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor de belendende woningen en de inventaris van die
belendende woningen en
levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de
belendende woningen aanwezige personen te duchten was;
2.
op 03 oktober 2009 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit van een voordeur van een woning gelegen aan de [adres 2], toebehorende aan
[aangever], heeft vernield
door met een nijptang krachtig
tegen die ruit te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
1. (primair)
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS
EN
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN LEVENSGEVAAR EN GEVAAR VOOR ZWAAR LICHAMELIJK LETSEL VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS.
2.
OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT, VERNIELEN.
6 De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De rapporten van de deskundigen
Op verzoek van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank heeft drs. T. 't Hoen, gezondheidspsycholoog, op 20 januari 2010 een psychologisch rapport uitgebracht en P.J. Veltman, psychiater, op 21 januari 2010 een psychiatrisch rapport.
Uit het psychologisch rapport van 20 januari 2010 komt onder meer het navolgende naar voren:
"Betrokkene functioneert op een laag gemiddeld tot gemiddeld intellectueel niveau (IQ 93). Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Er is bij betrokkene sprake van een psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie, paranoïde type. Bovendien is er bij betrokkene sprake van cannabisafhankelijkheid. Dit was eveneens het geval ten tijde van het tenlastegelegde. Betrokkene lijkt ten tijde van het ten laste gelegde voor een belangrijk deel gehandeld te hebben vanuit het psychotisch toestandsbeeld. Gevoelens van waanachtig denken, verwarring, desorganisatie, chaotisch denken en zich niet kunnen concentreren waren naar alle waarschijnlijkheid aanwezig. Onder invloed van dit toestandsbeeld lijkt hij de hem ten laste gelegde feiten te hebben begaan. Derhalve is het advies bij een bewezenverklaring betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen."
Uit het psychiatrisch rapport van 21 januari 2010 komt onder meer het navolgende naar voren:
"Betrokkene is lijdend aan een ziekelijke stoornis, zeer waarschijnlijk schizofrenie, paranoïde type. Betrokkene was psychotisch ten tijde van het hem ten laste gelegde. Er waren oordeels/ en kritiekstoornissen. Het gedrag van hem kan als bizar beschreven worden. Het achteloos hanteren van vuur zoals hij heeft beschreven, past niet binnen het functioneren van een technisch opgeleide man die elektricien is. De conclusie is dat betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar is. Het inzicht in zijn functioneren tijdens zijn psychose is beperkt."
6.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie onderschrijft de conclusies van beide deskundigen ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid en neemt deze conclusies over. Volgens de officier van justitie is verdachte derhalve strafbaar.
6.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat het veroorzaken van de brand en de vernieling in het geheel niet aan verdachte dient te worden toegerekend. De raadsvrouw is het dan ook niet eens met de bevindingen van de deskundigen. Volgens verdachte heeft hij ten tijde van de in de tenlastelegging genoemde feiten gehandeld in een psychose en was hij niet in staat de gevolgen van zijn handelen te overzien. De bevindingen van de deskundigen zijn gebaseerd op de verklaringen van verdachte gedurende de periode dat hij in voorarrest zat. Verdachte kreeg op dat moment al medicatie toegediend die aansloeg. Hierdoor bleven ten tijde van de onderzoeken de psychoses uit.
6.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. Het oordeel van de verdediging ten aanzien van de toerekenbaarheid is op geen enkel deskundig oordeel gebaseerd. De rechtbank volgt de conclusies van voormelde psychologische en psychiatrische rapporten op grond van de onderbouwing ervan. Zij legt deze ten grondslag aan haar beslissing. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, waarbij de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
De officier van justitie heeft de adviezen van de deskundigen met betrekking tot de terbeschikkingstelling met voorwaarden onderschreven en gevorderd dit aan verdachte op te leggen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank van oordeel is dat het bewezenverklaarde wel (gedeeltelijk) aan verdachte dient te worden toegerekend, verzoekt de raadsvrouw de rechtbank geen gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest te boven gaat.
Verdachte realiseert zich dat een maatregel om zich verplicht te laten behandelen noodzakelijk is om te voorkomen dat hij in de toekomst een gevaar voor zichzelf of voor anderen oplevert. Verdachte wil niets liever dan zijn psychische aandoeningen te boven komen en hoopt in de toekomst weer zelfstandig te kunnen wonen en inkomen te verwerven om zijn schulden af te betalen.
De medicijnen die hij nu krijgt toegediend hebben een positief effect op hem. Daarnaast spreekt de beoogde behandeling verdachte aan. Verdachte heeft begin juni 2010 een intakegesprek gehad bij de Forensisch Psychiatrische Kliniek Woenselse Poort in Eindhoven en heeft dit gesprek als prettig ervaren.
Primair wordt verzocht om een maatregel op te leggen in de vorm van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis of psychiatrische forensische kliniek. Indien de rechtbank het noodzakelijk acht om terbeschikkingstelling aan verdachte op te leggen, wordt verzocht om de terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Verdachte is bereid zich te houden aan de voorwaarden zoals opgenomen in het maatregelrapport van de reclassering van 1 juli 2010.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 3 oktober 2009 de ruit van een voordeur van een woning vernield door met een nijptang krachtig tegen die ruit te slaan. Volgens verdachte deed hij dit omdat hij dacht dat zijn vriendin in deze woning werd verkracht. Door zijn handelen heeft verdachte overlast veroorzaakt. Het is voor de eigenaar van deze woning beangstigend geweest, dat de ruit van de voordeur van zijn woning is vernield zonder enige aanleiding daartoe.
Daarnaast heeft verdachte in de vroege ochtend van 20 oktober 2009 brand gesticht in zijn woning. Verdachte heeft door zijn handelen een zeer gevaarlijke situatie doen ontstaan, die relatief goed is afgelopen, doordat slechts materiële schade is ontstaan. Daarentegen was de gevaarzetting groot. De woning van verdachte is een tussenwoning en op het tijdstip van de brand, omstreeks 6.15 uur, waren de omwonenden zeer waarschijnlijk aanwezig. De bevelvoerder van de brandweer heeft verklaard dat de vlammen wel een paar meter uit het raam sloegen en dat er zeker gevaar voor omwonenden was. Volgens de bevelvoerder was, indien men geen of een latere inzet had gehad, de brand zeer zeker overgeslagen naar de belendende percelen.
Dergelijke feiten behoren tot de categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en die hevige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken. De ervaring leert dat mensen die dergelijke branden van dichtbij hebben meegemaakt hiervan nog lange tijd de nadelige en traumatische gevolgen kunnen ondervinden. Brandstichting in een woning geldt als één van de zwaarste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht en rechtvaardigt dan ook in beginsel een bestraffing met een vrijheidsstraf van langere duur.
De rechtbank houdt ten gunste van verdachte rekening met de omstandigheid dat de omvang en de gevolgen van de brand relatief beperkt zijn gebleven.
De rechtbank zal in strafverminderende zin rekening houden met de mate waarin de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de rapporten over verdachte van de psycholoog en de psychiater. Beide rapporteurs komen in hun rapportages tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Er is bij betrokkene sprake van een psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie, paranoïde type. Bij niet adequate behandeling is de kans op recidive zeker aanwezig. Verdachte kan bij psychotische symptomen opnieuw gevaarlijke omstandigheden creëren of impulsief gedrag vertonen. Van belang is een passende behandeling, waarbij intensief en langdurig psychiatrisch contact moet zijn om met name te voorkomen dat er hernieuwde psychotische episodes zullen zijn. Medicamenteuze ondersteuning is noodzakelijk. Vanwege de ernst van de problematiek, het beloop van het psychiatrisch beeld tot nu toe, het hoog ingeschatte recidiverisico voor een vergelijkbaar delict en de in het verleden geringe therapietrouw van verdachte adviseren de psycholoog en de psychiater een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank kan zich verenigen met de bevindingen en conclusies van deze gedragsdeskundigen en neemt deze over. Gelet op de inhoud van de rapporten en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevaar vormt voor zichzelf en voor de algemene veiligheid van personen en goederen en dat een terbeschikkingstelling dan ook noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt
aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
Anders dan de raadsvrouw heeft verzocht, zal de rechtbank niet overgaan tot de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis, nu deze plaatsing gebonden is aan de duur van maximaal één jaar. Uit de rapportages komt duidelijk naar voren dat intensief en langdurig psychiatrisch contact nodig is om met name te voorkomen dat er hernieuwde psychotische episodes zullen zijn.
Beide rapporteurs komen in hun rapportage tot de conclusie dat kan worden volstaan met een terbeschikkingstelling met voorwaarden en dat dwangverpleging niet noodzakelijk is, nu verdachte reeds behandeld wordt, hij zich gemotiveerd tot verandering toont en aangeeft graag behandeld te willen worden. De rechtbank onderschrijft de conclusies van beide deskundigen en neemt deze conclusies over. Bovendien is verdachte nog relatief jong en heeft hij zich voor het eerst aan een zwaar delict schuldig gemaakt.
De Reclassering Nederland heeft in haar rapporten d.d. 22 april 2010 en 1 juli 2010, voor zover van belang, geadviseerd een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen, waarbij de Reclassering Nederland verdachte zal begeleiden.
Voorts is in voornoemd rapport d.d. 1 juli 2010 vermeld dat op 3 juni 2010 een intake heeft plaatsgevonden bij de FPK De Woenselse Poort te Eindhoven. Verdachte is geaccepteerd en staat op de wachtlijst voor afdeling De Ponder, de dubbele diagnosegroep. De verwachting is dat verdachte in oktober 2010 geplaatst kan worden. Dit is echter niet gegarandeerd.
Ter terechtzitting is namens de Reclassering Nederland door mevrouw H.C. Nagtegaal de toezegging gedaan dat verdachte indien hij na beëindiging van een eventueel opgelegde gevangenisstraf niet direct aansluitend kan worden geplaatst bij De Ponder, de Reclassering Nederland er zorg voor zal dragen dat verdachte alvast wordt opgenomen bij FPK De Woenselse Poort of een vergelijkbare instelling tot het moment dat hij geplaatst kan worden bij de afdeling De Ponder van de FPK De Woenselse Poort.
Voorts heeft De Reclassering Nederland in voornoemde rapporten aangegeven dat, om de behandeling op de juiste wijze vorm te kunnen geven en voldoende controle te kunnen houden op de gedragingen van verdachte, het noodzakelijk wordt geacht om verdachte de navolgende voorwaarden, in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, op te leggen:
- verdachte laat zich klinisch opnemen in de GGZ op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) of in een Forensische Psychiatrische Kliniek (FPK) waar hij zich aan de aanwijzingen en afspraken houdt van zijn behandelaar;
- verdachte ondergaat, indien aangewezen, een medicamenteuze behandeling;
- verdachte laat zich na de klinische opname zonodig ambulant behandelen bij bijvoorbeeld een Forensische Polikliniek;
- verdachte onthoudt zich van middelengebruik (alcohol en drugs) en verleent zijn medewerking aan controles hierop;
- verdachte stelt zich begeleidbaar en behandelbaar op en geeft openheid van zaken over alle leefgebieden;
- verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de Reclassering Nederland;
- verdachte onthoudt zich van het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat deze voorwaarden voldoen aan de eisen die de wet daaraan stelt. Ter terechtzitting van 6 juli 2010 heeft verdachte zich bereid verklaard deze voorwaarden na te leven. De rechtbank zal aan de terbeschikkingstelling de hiervoor geformuleerde voorwaarden verbinden.
Daarnaast acht de rechtbank het, gezien de ernst van de feiten en de impact die met name de brandstichting op de samenleving heeft gehad, noodzakelijk een gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie te fors is. Zij neemt daarbij in aanmerking de mate waarin de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend, alsmede de relatief beperkte omvang en gevolgen van de brand. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar in voldoende mate recht doet aan de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd en de persoon van verdachte.
8 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel berusten op de artikelen 37a, 38, 38a, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 (één) jaar;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en stelt daarbij als voorwaarden:
- verdachte laat zich klinisch opnemen in de GGZ op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) of in een Forensische Psychiatrische Kliniek (FPK) waar hij zich aan de aanwijzingen en afspraken houdt van zijn behandelaar;
- verdachte ondergaat, indien aangewezen, een medicamenteuze behandeling;
- verdachte laat zich na de klinische opname zonodig ambulant behandelen bij bijvoorbeeld een Forensische Polikliniek;
- verdachte onthoudt zich van middelengebruik (alcohol en drugs) en verleent zijn medewerking aan controles hierop;
- verdachte stelt zich begeleidbaar en behandelbaar op en geeft openheid van zaken over alle leefgebieden;
- verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de Reclassering Nederland;
- verdachte onthoudt zich van het plegen van strafbare feiten.
- draagt Reclassering Nederland op verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Waals, voorzitter, mr. R.R. Roukema en
mr. E.H. van der Steeg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Abdoelkadir, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 juli 2010.
Mr. Van der Steeg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 20 oktober 2009 te Dordrecht opzettelijk brand heeft
gesticht in een woning ([adres 1]), immers heeft verdachte toen aldaar
opzettelijk een brandende aansteker, althans een brandend voorwerp, in elk
geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een afgescheurd deel
van) een (kartonnen) doos, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge
waarvan (dat afgescheurde deel van) die (kartonnen) doos geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor de belendende woning(en) en/of de inventaris van die
belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de
belendende woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 oktober 2009 te Dordrecht, grovelijk, althans
aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam een brandende
aansteker, althans een brandend voorwerp, in elk geval opzettelijk (open) vuur
in aanraking heeft gebracht met (een afgescheurd deel van) een (kartonnen)
doos, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het aan zijn
schuld te wijten is geweest, dat er in een woning ([adres 1]) brand is
ontstaan, terwijl daardoor gemeen gevaar voor de belendende woning(en) en/of
de inventaris van die belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor
goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de
in de belendende woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond;
2.
hij op of omstreeks 03 oktober 2009 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit van een (voor)deur (van een woning gelegen aan de [adres 2],
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield
en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met een (nijp)tang (krachtig)
tegen die ruit te slaan;
parketnummers: 11/500444-09 en 11/712161-09
Vonnis d.d. 20 juli 2010