ECLI:NL:RBDOR:2010:BN3541

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
30 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1395
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen agendapunten gemeenteraad en mandaatbesluit gemeente Zederik

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 30 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de gemeente Zederik. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen agendapunten van de gemeenteraad en tegen een besluit tot mandaat van bevoegdheden. De rechtbank oordeelde dat het voorstel tot het nemen van beslissingen door de gemeenteraad niet gericht was op rechtsgevolg, waardoor het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk was. De rechtbank verduidelijkte dat een agendapunt dat strekt tot besluitvorming geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat bezwaren tegen dergelijke agendapunten voortijdig zijn ingediend. Daarnaast werd geoordeeld dat het besluit tot mandaat van bevoegdheden, dat betrekking had op een wet die nog niet in werking was getreden, wel gericht was op rechtsgevolg, maar dat eiseres geen belanghebbende was. Het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat het een voorbereidingshandeling betrof die niet zelfstandig vatbaar is voor beroep of bezwaar. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres tegen het besluit van 28 september 2009 ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/1395
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[naam eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
tegen
de raad van de gemeente Zederik, verweerder,
gemachtigde: mr. F. de Lange, werkzaam bij de gemeente Zederik.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Blijkens het verslag van zijn vergadering van 20 april 2009 heeft verweerder besloten aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zederik (hierna: het college) zijn bevoegdheid te mandateren voor onder meer besluiten tot de vaststelling van uniforme komgrenzen binnen de gemeentelijke grenzen (hierna: het mandaatbesluit). Bij brief van 15 mei 2009, voor zover hier van belang, heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt.
Op de agenda voor verweerders vergadering van 2 juni 2009 staat als agendapunt vermeld het voorstel om het verslag van verweerders vergadering van 20 april 2009 vast te stellen. Tegen dit voorstel heeft eiseres bij brief van 2 juni 2009, onder verwijzing naar haar bezwaar van 15 mei 2009 tegen het mandaatbesluit van 20 april 2009, bezwaar gemaakt.
Op de agenda voor verweerders vergadering van 2 juni 2009 staat als agendapunt vermeld het voorstel om verweerder in die vergadering het Speelruimteplan gemeente Zederik 2009-2019 (hierna: het Speelruimteplan) te laten vaststellen. Tegen dit voorstel heeft eiseres bij voornoemde brief van 2 juni 2009 eveneens bezwaar gemaakt.
1.2. In zijn vergadering van 28 september 2009 heeft verweerder besloten, voor zover van belang, het door eiseres bij brief van 2 juni 2009 ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren, overeenkomstig het voorstel met agendapunt 9. Eiseres heeft bij haar brief van 2 oktober 2009, voor zover hier van belang, daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 september 2009, verzonden 6 oktober 2009, heeft verweerder de bezwaren van eiseres volgens haar brief van 2 juni 2009 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Bij brief van 14 oktober 2009 heeft verweerder voornoemde brief van eiseres van 2 oktober 2009 doorgezonden aan de rechtbank Dordrecht ter behandeling als beroepschrift.
Bij brief van 3 november 2009 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht tegen het zonder haar medeweten doorzenden van haar brief van 2 oktober 2009 door verweerder als beroepschrift.
Bij brief van 9 november 2009 heeft eiseres, voor zover hier van belang, beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 28 september 2009.
De beroepen zijn ter zitting behandeld op 4 juni 2009.
Eiseres is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Beoordeling
2.1.Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat een belanghebbende is: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 1:3, eerste lid van de Awb bepaalt dat een besluit is: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 3:40 van de Awb bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen.
Ingevolge artikel 3:42, tweede lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten van een gemeente die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
Ingevolge artikel 6:3 van de Awb is een besluit inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:10, eerste lid, van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening: a. wel reeds tot stand was gekomen,
of b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
Ingevolge artikel 6:15, eerste lid, en tweede lid, van de Awb wordt, indien in plaats van een beroepschrift een bezwaarschrift is ingediend, dat beroepschrift zo spoedig mogelijk door het bestuursorgaan doorgezonden aan de bestuursrechter, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient tegen een besluit van een bestuursorgaan bezwaar te worden gemaakt alvorens beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat geen bezwaar en beroep open staat tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
2.2. Naar de rechtbank begrijpt heeft eiseres haar brief van 2 oktober 2009 in de eerste plaats bij verweerder ingediend als inspraakgeschrift, om aldus invloed uit te oefenen op de in een latere vergadering van verweerder nog te nemen beslissingen. Anders dan eiseres kennelijk meent, heeft een overheidsorgaan in zijn algemeenheid niet de plicht om een reactie te geven op dergelijke inspraak door burgers en is het evenmin gehouden die inspraak in zijn besluitvorming te verwerken.
Eiseres heeft evenwel in beroep verweerders opvatting bevestigd dat zij met haar brief van 2 oktober 2009 tevens bezwaar heeft willen maken tegen verweerders besluit van 28 september 2009 tot niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaarschrift van 2 juni 2009 en de rechtbank ziet onvoldoende grond om die brief in zoverre niet als bezwaarschrift in de zin van de Awb tegen dat besluit aan te merken. Nu het besluit van 28 september 2009 een beslissing op bezwaar vormt, diende eiseres daartegen beroep in te stellen. Verweerder heeft dus deze brief van eiseres terecht op grond van artikel 6:15 van de Awb naar de rechtbank doorgezonden ter behandeling als beroepschrift. Dit beroep is voorts ontvankelijk. Weliswaar is het voortijdig ingediend, nu het daarin bestreden besluit eerst op 6 oktober 2009 door verzending aan eiseres is bekendgemaakt en in werking is getreden, maar niet-ontvankelijkverklaring van dit beroep dient op grond van artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb achterwege te blijven omdat het daarin bestreden besluit reeds tot stand was gekomen. Gelet daarop heeft het beroep dat eiseres zelf bij brief van 9 november 2009 heeft ingesteld tegen het besluit van 28 september 2009, geen zelfstandige betekenis en strekt dit tot aanvulling van haar gronden.
2.3. Het beroep van eiseres van 3 november 2009 richt zich tegen verweerders beslissing om haar brief van 2 oktober 2009 aan te merken als beroepschrift en door te zenden aan de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank betreft die beslissing evenwel een voorbereidingshandeling die naar haar aard in het systeem van de Awb niet zelfstandig vatbaar is voor beroep of bezwaar, zodat dit beroep niet-ontvankelijk is.
2.4. Over het beroep dat is ingeleid door de toezending door verweerder aan de rechtbank van het bezwaar van eiseres van 2 oktober 2009 op grond van artikel 6:15 van de Awb overweegt de rechtbank als volgt.
2.4.1. Naar de rechtbank begrijpt heeft eiseres ook haar brief van 2 juni 2009 in de eerste plaats bedoeld als inspraakgeschrift: zij heeft deze brief voorafgaand aan verweerders vergadering van diezelfde datum bij de raadsgriffier ingeleverd om aldus invloed uit te oefenen op de in die vergadering door verweerder nog te nemen beslissingen over de twee door eiseres bestreden agendapunten. Eiseres heeft in beroep evenwel verweerders opvatting bevestigd dat zij met haar brief van 2 juni 2009 tevens bezwaar heeft willen maken tegen deze agendapunten en de rechtbank ziet onvoldoende grond om die brief in zoverre niet als bezwaarschrift in de zin van de Awb aan te merken.
2.4.2. Een agendapunt houdende een voorstel tot besluitvorming door verweerder overeenkomstig dat agendapunt - het plaatsen van dat punt op de agenda - roept geen rechtsgevolg in het leven en is daarmee geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Voor zover eiseres mede heeft bedoeld tegen de inhoud van die agendapunten bezwaar te maken voorafgaand aan de vaststelling ervan, zijn die bezwaren voortijdig ingediend en is er geen reden deze te vroege indiening verschoonbaar te achten op grond van artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Eiseres kon immers redelijkerwijs niet menen dat de door haar op voorhand bestreden beslissingen reeds waren genomen.
Verweerder heeft deze bezwaren van eiseres dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Ten overvloede en ter voorlichting van partijen overweegt de rechtbank in dit verband als volgt.
Indien een agendapunt strekt tot het nemen door verweerder van een beslissing, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, wordt die beslissing genomen door de aanvaarding van het agendapunt door verweerder ter vergadering. Of dat besluit is genomen of niet wordt vastgelegd in de besluitenlijst van de desbetreffende vergadering. De vaststelling van de notulen van die vergadering strekt er in beginsel slechts toe, voor zover hier van belang, schriftelijk vast te leggen hoe die beslissing tot stand is gekomen. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een dergelijk besluit vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop een dergelijk besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en eindigt zes weken daarna.
Indien een agendapunt strekt tot vaststelling van beleid zoals het Speelruimteplan, strekt dit in beginsel niet tot vaststelling van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Indien en voor zover dat beleid evenwel concrete beleidsregels voor de uitoefening van bestuurlijke bevoegdheden behelst, strekt het agendapunt daarvoor weliswaar tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, maar deze categorie besluiten is in artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb uitgezonderd van de mogelijkheid daartegen bezwaar te maken en beroep in te stellen.
2.4.3. Blijkens het voorstel bij agendapunt 9 van verweerders vergadering van 28 september 2009, strekkende tot de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van eiseres volgens haar brief van 2 juni 2009, heeft verweerder daarbij mede beoogd te beslissen op het bezwaar van eiseres tegen het mandaatbesluit van 20 april 2009 zelf. Nu eiseres in haar brief van 2 juni 2009 ter inhoudelijke toelichting op dit bezwaar heeft verwezen naar haar bezwaar van 15 mei 2009, moet verweerder bij besluit van 28 september 2009 worden geacht tevens te hebben beslist op het bezwaar van eiseres van 15 mei 2009 tegen het mandaatbesluit. Daaruit volgt dat het beroep van eiseres moet worden geacht tevens te zijn gericht tegen verweerders beslissing op bezwaar in zoverre.
Het mandaatbesluit van 20 april 2009 strekt er blijkens de daaraan ten grondslag liggende notitie toe verweerders bevoegdheden ingevolge artikel 6 van de Wet Basisregistraties Adressen en Gebouwen (Wet BAG) aan het college te mandateren. Voor zover al dit besluit op 20 april 2009 op de in artikel 3:42 van de Awb voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en daarmee in werking is getreden, overweegt de rechtbank als volgt. Het publiekrechtelijk rechtsgevolg van dit mandaatbesluit is dat het college die bevoegdheid van verweerder mag uitoefenen met ingang van de datum van inwerkingtreding van de - op het moment van de mandatering nog niet in werking getreden - Wet BAG, zodat sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Niet valt evenwel in te zien dat eiseres belanghebbende bij dit mandaatbesluit zou zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Slechts een belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan in zijn bezwaar tegen een besluit worden ontvangen. Ook dit bezwaar van eiseres heeft verweerder dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5 Nu verweerder de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, is het beroep van eiseres tegen verweerders besluit van 28 september 2009 ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.6. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht:
- verklaart het bij brief van 3 november 2009 ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen verweerders besluit van 28 september 2009 ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend.