ECLI:NL:RBDOR:2010:BN3839

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
12 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/712247-09
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens belaging van minderjarige en ex-vrouw

Op 12 augustus 2010 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging van zijn minderjarige dochter en zijn ex-vrouw. De rechtbank verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor de belaging van zijn dochter, omdat de klacht niet op de juiste wijze was ingediend. Aangezien minderjarigen tussen de 12 en 16 jaar niet zelf een klacht kunnen indienen, had de klacht door een wettige vertegenwoordiger moeten worden ingediend. In dit geval had de minderjarige zelf de klacht ingediend, en het Openbaar Ministerie had haar niet gehoord over de wenselijkheid van de vervolging, wat noodzakelijk was. Hierdoor kon de rechtbank niet anders dan het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren.

Daarnaast sprak de rechtbank de verdachte vrij van de belaging van zijn ex-vrouw. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, waaronder het versturen van elf beledigende sms-berichten en het maken van foto's van zijn ex-vrouw, niet voldoende waren om te spreken van 'stelselmatig' inbreuk maken op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank concludeerde dat de relatie tussen de ex-echtelieden problematisch was, maar dat de handelingen van de verdachte niet voldeden aan de criteria voor belaging zoals vastgelegd in de wet. De rechtbank benadrukte dat belaging een klachtdelict is en dat de privacy van het slachtoffer in het gedrang kan komen, wat de noodzaak van een formele klacht onderstreept.

De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/712247-09 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 augustus 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [in 1961],
wonende te [adres en woonplaats].
Raadsman mr. R. Bonis, advocaat te Dordrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 juli 2010, waarbij de officier van justitie mr. S.R.C. Polderman, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij. Aangeefster [aangeefster 1] heeft een slachtofferverklaring laten voorlezen.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 16 oktober 2007 tot en met 8 september 2009 te Hardinxveld-Giessendam en Sliedrecht zijn ex-vrouw heeft belaagd;
Feit 2
in de periode van 1 januari 2006 tot en met 4 januari 2010 te Hardinxveld-Giessendam zijn dochter heeft belaagd.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Belaging is ingevolge artikel 285b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht een klachtdelict, wat betekent dat niet tot vervolging wordt overgegaan, tenzij een klacht is ingediend. Een klacht bestaat krachtens artikel 164 van het Wetboek van Strafvordering uit een aangifte met een verzoek tot vervolging. Reden waarom dit klachtvereiste wordt gesteld, is dat bij vervolging wegens belaging de privacy van het slachtoffer in het gedrang kan komen.
De rechtbank dient dan daarom te onderzoeken of door beide aangeefsters een klacht is ingediend.
Feit 1
Aangeefster [aangeefster 1] heeft op 15 oktober 2007 een klacht ingediend wegens belaging en daarbij verzocht tot strafvervolging van verdachte over te gaan. Vervolgens heeft aangeefster op 20 oktober 2007 aangifte gedaan tegen verdachte van belaging. Zowel de klacht als de aangifte ter zake belaging had betrekking op de periode van 1 mei 2007 tot en met 15 oktober 2007.
Het Openbaar Ministerie heeft bij brief aan verdachte van 22 december 2007 laten weten aan verdachte dat hij niet vervolgd werd, wegens medeschuld van aangeefster.
Op 8 september 2009 heeft aangeefster opnieuw aangifte gedaan van belaging en deze aangifte op 4 januari 2010 aangevuld. De rechtbank heeft vastgesteld dat geen formele klacht aanwezig is die ziet op de verweten belaging in de tenlastegelegde periode vanaf 16 oktober 2007. Het is echter jurisprudentie dat, ingeval een formele klacht ontbreekt, ook de aangifte als klacht kan dienen, mits hieruit duidelijk de wens en bedoeling blijkt dat vervolging wordt ingesteld. De rechtbank zal daarom bij afwezigheid van een formele klacht onderzoeken of aangeefster vervolging wenste.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier blijkt dat aangeefster op 8 september 2009 is gehoord als verdachte in een belagingszaak, waarin aangifte was gedaan door haar ex-man (tevens verdachte in onderhavige zaak). In haar verhoor als verdachte heeft aangeefster destijds verklaard dat zij aangifte tegen verdachte wilde doen en verzocht zij in datzelfde verhoor haar ex-man strafrechtelijk te vervolgen. Vervolgens heeft zij op 8 september 2009 ook formeel aangifte gedaan en dit op 4 januari 2010 aangevuld. Aangeefster heeft zich in onderhavige strafzaak gevoegd als benadeelde partij. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat aangeefster duidelijk heeft laten blijken dat zij de vervolging van verdachte heeft gewenst.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van feit 1.
Feit 2
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie ten aanzien van feit 2 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien aangeefster deze klacht zelf heeft gedaan terwijl zij 15 jaar oud was. Volgens de raadsman had de klacht door de wettige vertegenwoordiger moeten worden ingediend.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de moeder als wettige vertegenwoordiger van aangeefster de aangifte heeft gelezen. Om die reden bestond de bedoeling dan ook om een klacht in te dienen. Niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie is in de ogen van de officier van justitie een te zware sanctie.
De rechtbank overweegt het volgende.
Zoals gesteld is belaging een klachtdelict. Ten aanzien van minderjarigen tussen de 12 en 16 jaar geldt een aparte klachtregeling. Ingevolge artikel 65 lid 1 Wetboek van Strafrecht kan een klachtgerechtigde de klacht niet zelf doen, indien hij de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt. In dat geval dient de klacht te worden ingediend door de wettige vertegenwoordiger.
Daarnaast gaat het Openbaar Ministerie op grond van artikel 165a Wetboek van Strafvordering niet tot vervolging van verdachte over dan nadat zij de minderjarige aangever in de gelegenheid heeft gesteld de wenselijkheid van vervolging kenbaar te maken.
Beide regelingen hebben ten doel aangever te laten beseffen wat de reikwijdte en gevolgen voor hem (kunnen) zijn van een aangifte en strafvervolging.
Aangeefster [aangeefster 2] heeft op 4 januari 2010 aangifte gedaan van bedreiging. Op
6 januari 2010 heeft zij een klacht ingediend ter zake bedreiging en belediging tegen verdachte (tevens haar vader). Aangeefster doelde bij haar klacht ter zake bedreiging en belediging blijkbaar op het door haar genoemde incident dat zich in de nacht van 12 op 13 december 2009 zou hebben afgespeeld.
Ten tijde van de aangifte en de klacht was aangeefster [aangeefster 2] 15 jaar oud. Daardoor was zij wettelijk gezien niet klachtgerechtigd, maar had de klacht door haar wettige vertegenwoordiger (bijvoorbeeld haar moeder) ingediend moeten worden. Uit niets is gebleken dat het de wens en bedoeling van aangeefster is geweest dat verdachte zou worden vervolgd. Verder is nergens uit gebleken dat het Openbaar Ministerie contact heeft gehad met aangeefster [aangeefster 2] over de wenselijkheid van strafvervolging tegen haar vader. Juist in een zaak als onderhavige is dit onmisbaar, gezien de relatie tussen een minderjarige dochter als aangeefster en haar vader als verdachte.
Nu in dit verband een niet op de bij de wet voorgeschreven wijze klacht is gedaan, dient de officier van justitie ten aanzien van feit 2 niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft partiële vrijspraak gevraagd voor de in de tenlastelegging genoemde feitelijkheid van het door verdachte binnendringen van de woning van aangeefster, aangezien dit buiten de tenlastegelegde periode valt.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van zijn ex-vrouw. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op:
- de aangifte en klacht (de rechtbank begrijpt: de klacht van 15 oktober 2007) van aangeefster [aangeefster 1], waarin zij heeft verklaard dat zij door verdachte in het openbaar is beledigd, verdachte door de straat heeft gereden waar zij woont, foto's heeft gemaakt, door verdachte is achtervolgd en de angst die dit bij aangeefster heeft veroorzaakt;
- de verklaring van [getuige 1], die heeft gehoord dat aangeefster door verdachte is uitgemaakt voor 'kankerhoer' bij een supermarkt in Hardinxveld-Giessendam;
- de verklaring van verdachte, waarin hij heeft verklaard de beledigende sms-berichten te hebben verstuurd naar aangeefster;
- de verklaring van [getuige 2], waaruit blijkt dat verdachte aangeefster heeft lastiggevallen, grove taal heeft gebezigd, aangeefster heeft achtervolgd en foto's van aangeefster heeft gemaakt bij de 'afhaalchinees';
- de verklaring van [getuige 3], waaruit blijkt dat verdachte regelmatig langs het werkadres van aangeefster is gereden;
- het proces-verbaal van bevindingen van de door verdachte verstuurder sms-berichten aan aangeefster;
- een groot aantal mutaties van en e-mailberichten aan de politie, waarin verschillende voorvallen van belaging door verdachte worden beschreven.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor feit 1 en verdachte derhalve dient vrij te spreken van belaging. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte en aangeefster elkaar niet met rust laten. Volgens de raadsman is verdachte in het verleden agressief bejegend door aangeefster. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat uit de overgelegde stukken blijkt dat ook aangeefster sms-berichten stuurde aan verdachte met een onwelgevallige inhoud. Verder is uit deze zelfde stukken gebleken dat telecomprovider KPN aangeefster schriftelijk heeft gewaarschuwd wegens het 'telefonisch stalken' van verdachte. Een eerdere aangifte van belaging door aangeefster tegen verdachte is geseponeerd wegens medeschuld van aangeefster.
De raadsman is daarom van mening dat de contacten wederzijds zijn en niet eenzijdig afkomstig van verdachte. Als een confrontatie van verdachte het gevolg is op een confrontatie door aangeefster, kan geen sprake zijn van belaging.
De raadman is verder van mening dat de getuigenverklaringen die het verhaal van aangeefster bevestigen onbetrouwbaar zijn, aangezien de getuigen redenen hebben om tegen verdachte te verklaren. Dit wordt bevestigd door een politiemutatie, waaruit blijkt dat de politie denkt te worden gebruikt door aangeefster om verdachte een hak te zetten.
Volgens de raadsman heeft verdachte inderdaad regelmatig langs het werkadres van aangeefster gereden, aangezien verdachte via deze weg naar zijn werkadres reed. Ook heeft verdachte richting de woning van aangeefster gefotografeerd om daarmee bewijs te verzamelen voor het feit dat aangeefster zou samenwonen en verdachte daarom geen alimentatie zou hoeven te betalen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte de tenlastegelegde feitelijkheden in de tenlastegelegde periode heeft begaan.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat verdachte heeft gebeld met aangeefster, is uit het dossier niet gebleken wanneer, op welke tijdstippen, hoe vaak en wat de inhoud van deze gesprekken is geweest. De rechtbank heeft in het dossier geen wettig bewijs gevonden dat verdachte aangeefster heeft gemaild.
De rechtbank heeft in het proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaalnummer PL1820/09-099103) gezien dat vanaf het telefoonnummer van verdachte elf sms-berichten naar aangeefster zijn verstuurd tussen 2 april 2008 en 12 september 2008. De inhoud van de meeste van deze sms-berichten hebben onmiskenbaar een beledigende, en in een paar sms-berichten dreigende, toon. Uit de sms-berichten komt echter bij de rechtbank het beeld naar voren dat verdachte en aangeefster veelal over en weer op elkaar hebben gereageerd. De rechtbank heeft geen sms-berichten van verdachte aangetroffen daterend na 12 september 2008 tot aan het moment dat de telefoon van aangeefster is uitgelezen, 19 september 2009.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier dat verdachte zich eenmaal, in april of mei 2009 te Hardinxveld-Giessendam, in het openbaar beledigend heeft uitgelaten richting aangeefster.
De rechtbank heeft in het dossier geen wettig bewijs gevonden dat verdachte langs de woning van aangeefster is gereden of zich daar heeft opgehouden.
Voor de rechtbank staat vast dat verdachte, zoals hij zelf ter zitting heeft verklaard, in de zomer van 2009 tweemaal een foto heeft gemaakt van aangeefster en/of haar woning om daarmee aan te tonen dat zij samenwoonde en daarom onterecht alimentatie zou ontvangen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verdachte meermalen langs het werkadres van aangeefster is gereden, maar dat verdachte zoals hij ter zitting heeft verklaard, hiervoor een goede verklaring had, nu hij in die periode werkzaamheden verrichtte in Gorinchem en op de route daarheen langs het werkadres van aangeefster heeft gereden. Overigens is geen bewijs aangetroffen dat verdachte de aangeefster tijdens dit langsrijden lastig viel.
De rechtbank heeft geen bewijs gevonden dat verdachte aangeefster in de tenlastegelegde periode heeft achtervolgd. Verdachte heeft aangeefster op 15 oktober 2007 achtervolgd, maar dit viel binnen de periode van het geseponeerde dossier en buiten de tenlastelegging in onderhavige zaak.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat, als verdachte het huis van aangeefster al is binnengedrongen, dit buiten de tenlastegelegde periode valt.
Van belaging is sprake indien verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad dient om te kunnen spreken van 'stelselmatig' te worden gelet op de aard, de duur, de frequentie, de intensiteit van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed op het persoonlijk leven en vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich zondermeer beledigend en naar heeft uitgelaten richting aangeefster middels sms-berichten, waarbij de rechtbank opmerkt dat verdachte en aangeefster kennelijk veelal over en weer op elkaar hebben gereageerd. Ook heeft verdachte haar eenmaal in het openbaar beledigd en tweemaal een foto van haar (woning) gemaakt.
De rechtbank acht echter elf sms-berichten, één belediging in het openbaar en het maken van een tweetal foto's van aangeefster gedurende een periode van ongeveer 17 maanden, in onderlinge samenhang beschouwd, onvoldoende om te kunnen spreken van 'stelselmatig'.
Dat de relatie tussen de ex-echtelieden problematisch is, is de rechtbank duidelijk en dat daarin niet prettig of zelfs ronduit vervelend wordt gehandeld ook. De te bewijzen handelingen leveren echter niet het strafbare feit belaging op.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en zal hem dan ook van dat feit vrijspreken.
5 De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangeefster 1] vordert een schadevergoeding van € 1.500,00 ter zake van immateriële schade voor feit
1.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, met veroordeling in de kosten. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
6
De beslissing
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het onder 2. tenlastegelegde feit;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1. ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. B.M.R.M. Edelhauser-van Vlijmen en mr. F.J. Koningsveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Visser griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 augustus 2010.
Mr. F.J. Koningsveld is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij in of omstreeks de periode van 16 oktober 2007 tot en met
08 september 2009 te Hardinxveld-Giessendam en/of Sliedrecht, in elk geval in
Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de
persoonlijke levenssfeer van [aangeefster 1] (ex-vrouw van verdachte), in elk
geval van een ander, met het oogmerk die [aangeefster 1], in elk geval die ander te dwingen iets te
doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers is/heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal,
- naar genoemde [aangeefster 1] gebeld en/of gemaild en/of
- beledigende en/of bedreigende sms-berichten (met onder andere de teksten
"wittevloedhoer" en/of "smerige spuithoer" en/of "Ben je ook bereid te
sterven?" en/of "Ik maak jullie stuk voor stuk kapot!") verstuurd aan
genoemde [aangeefster 1] en/of
- genoemde [aangeefster 1] in het openbaar beledigd en/of
- langs de woning van genoemde [aangeefster 1] gereden en/of (zich) in de nabijheid
van de woning van genoemde [aangeefster 1] verschenen/opgehouden en/of
- foto's gemaakt van genoemde [aangeefster 1] en/of de woning van genoemde
[aangeefster 1] en/of
- langs het werkadres van genoemde [aangeefster 1] gereden en/of
- genoemde [aangeefster 1] achtervolgd en/of
- de woning van genoemde [aangeefster 1] is binnengedrongen;
2.
hij in of omstreeks 01 januari 2006 tot en met 04 januari 2010 te
Hardinxveld-Giessendam, in elk geval in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de
persoonlijke levenssfeer van [aangeefster 2] (dochter van verdachte), in elk
geval van een ander,
met het oogmerk die [aangeefster 2], in elk geval die ander te dwingen iets
te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen,
immers is/heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal,
- genoemde [aangeefster 2] bedreigd (onder andere met de woorden:
"Je gaat er aan!" en/of (daarbij) een schietbeweging met zijn, verdachtes,
hand gemaakt) en/of
- genoemde [aangeefster 2] met zijn, verdachtes, auto achtervolgd en/of klem
gereden en/of
- genoemde [aangeefster 2] (in het openbaar) opgezocht en/of benaderd en/of
beledigd (onder andere door te roepen "Je bent een hoer!" en/of munten naar
genoemde [aangeefster 2] toe te gooien en (daarbij) te zeggen dat zij niet
meer waard was) en/of
- genoemde [aangeefster 2] gefilmd en/of gefotograveerd en/of
- genoemde [aangeefster 2] gebeld;
Parketnummer: 11/712247-09
Vonnis d.d. 12 augustus 2010