ECLI:NL:RBDOR:2010:BN4762

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
18 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
85164 / HA ZA 10-2118
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake overeenkomst tot overname van activiteiten en licentie voor Ironmanproducten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Dordrecht is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident in het kader van een geschil tussen de besloten vennootschap SPORT IMPORT EUROPE B.V. (hierna: SIE) en de vennootschappen HAB INTERNATIONAL LTD en HAB LICENSING LTD (hierna gezamenlijk: HAB c.s.). SIE vordert in de hoofdzaak een veroordeling van HAB c.s. tot betaling van een bedrag van EUR 139.647,15, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een overeenkomst tot overname van activiteiten en een licentie voor de verkoop van Ironmanproducten. De vordering is gebaseerd op de verplichtingen die voortvloeien uit een overeenkomst die tot stand is gekomen tussen SIE en HAB c.s. naar aanleiding van een licentie die door de World Triathlon Corporation (WTC) aan SIE was verleend.

HAB c.s. hebben in het incident verzocht om de rechtbank zich onbevoegd te verklaren, waarbij zij de kosten van het incident op SIE willen verhalen. De rechtbank heeft de bevoegdheid beoordeeld aan de hand van de EEX-Verordening, die van toepassing is op geschillen met een internationaal element. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen forumbeding tussen partijen bestaat en dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter moet worden beoordeeld aan de hand van de plaats waar de verbintenis is uitgevoerd of had moeten worden uitgevoerd.

De rechtbank concludeert dat SIE de kenmerkende prestatie heeft verricht en dat de overeenkomst met Nederland de nauwste band heeft. Daarom is de Nederlandse rechter bevoegd om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank wijst het verzoek van HAB c.s. af en verklaart zich bevoegd om het geschil in de hoofdzaak te behandelen. Tevens worden HAB c.s. veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op EUR 452,- aan salaris advocaat. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van HAB c.s. op 15 september 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 85164 / HA ZA 10-2118
Vonnis in incident van 18 augustus 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPORT IMPORT EUROPE B.V.,
gevestigd te Hardinxveld-Giessendam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.R. van Manen,
tegen
1. de vennootschap naar Engels recht HAB INTERNATIONAL LTD,
gevestigd te Warwickshire, Engeland,
2. de vennootschap naar Engels recht HAB LICENSING LTD.,
gevestigd te Warwickshire, Engeland,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. M.T. van Helden.
Partijen zullen hierna SIE en HAB c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding 22 december 2009,
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring,
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in de hoofdzaak
2.1. In de hoofdzaak vordert SIE - samengevat - HAB c.s. te veroordelen tot betaling van EUR 139.647,15, vermeerderd met rente en kosten.
SIE baseert haar vordering op nakoming door HAB c.s. van hun verplichtingen uit de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst tot overname door HAB c.s. van de activiteiten van SIE uit hoofde van de door de World Triathlon Corporation (WTC) aan haar verleende licentie tot verkoop van 'Ironmanproducten'. Volgens SIE betreft het de verplichting van HAB c.s. tot betaling van de overnamesom van de licentie, de managementvergoeding en de koopprijs van de aan HAB c.s. ter beschikking gestelde voorraad Ironmanproducten.
2.2. HAB c.s. vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, met veroordeling van SIE in de kosten van het incident. SIE voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling in het incident
3.1. De bevoegdheid van de rechtbank moet worden beoordeeld aan de hand van de EEX-Verordening (44/2001) (hierna: EEX-Vo), nu het geschil zowel materieel, formeel als temporeel onder het toepassingsgebied van deze verordening valt. De Nederlandse rechter kan bevoegd zijn - ondanks de in artikel 2 lid 1 EEX-Vo opgenomen hoofdregel dat de rechter van het land waar de verweerder zijn woonplaats heeft, bevoegd is - en wel op grond van een forumbeding bedoeld in artikel 23 EEX-Vo of op grond van de bijzondere bevoegd-heidsregels neergelegd in artikel 5 lid 1 EEX-Vo.
3.2. Van een forumbeding blijkt niet. SIE stelt dat een dergelijke overeenkomst tussen partijen niet bestaat, terwijl HAB c.s. betwisten dat tussen partijen enige overeenkomst tot stand is gekomen.
3.3. Thans dient te worden beoordeeld of de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 lid 1 EEX-Vo bevoegd is om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen.
3.4. HAB c.s. erkennen dat zij met SIE in onderhandeling zijn geweest over de over-name van Ironman producten en de afname van consultancy diensten, maar stellen dat deze onderhandeling niet tot overeenstemming heeft geleid. HAB c.s. voeren niets aan tegen de stelling van SIE dat de verkoop van Ironman producten geschiedde op grond van een door de WTC verstrekte licentie en dat de onderhandelingen tevens betrekking hadden op de overname door HAB c.s. van deze licentie. De betwisting door HAB c.s. van het bestaan van de overeenkomst waarop SIE haar vordering grondt, doet voor de beoordeling van het bevoegdheidsincident niet ter zake. De rechtbank gaat dan ook voor de beoordeling van dit incident voorshands uit van het bestaan van de beweerdelijke overeenkomst tot overname door HAB c.s. van de activiteiten van SIE ter zake de verkoop van Ironmanproducten.
3.5. De rechtbank is van oordeel dat de overname van de licentie (tot verkoop van de Ironmanproducten) als de voornaamste verbintenis van de overeenkomst moet worden beschouwd. Zonder overname van deze licentie ligt de overname door HAB c.s. van de voorraad van Ironmanproducten en de managementovereenkomst met de bestuurder van SIE niet voor de hand, nu verkoop van Ironmanproducten zonder licentie waarschijnlijk niet is toegestaan. Indien vast staat dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het geschil over de betaling van de overnamevergoeding van de licentie volgt daaruit tevens de bevoegdheid ter zake de overige geschillen uit de beweerdelijke overeenkomst. De aan-gezochte rechter dient zich bij het bepalen van zijn bevoegdheid immers te leiden door het beginsel dat bijzaken de hoofdzaak volgen.
3.6. HAB c.s. laten na te onderbouwen waarop zij de onbevoegdheid van de Neder-landse rechter voor wat betreft de overname van de licentie baseren. Niet is gesteld of gebleken dat er sprake is van een verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst tot koop van roerende zaken of het verrichten van diensten, zodat de vraag naar de plaats van uitvoering wordt beheerst door artikel 5 lid 1 sub a EEX-Vo.
3.7. Voornoemd artikel bepaalt dat alternatief bevoegd is de rechter van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of had moeten worden uitgevoerd. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap heeft in zijn arrest van 6 oktober 1976, 12/76, NJ 1977, 169, (Tessili/Dunlop) reeds uitgemaakt dat de aangezochte rechter aan de hand van het op de overeenkomst van toepassing zijnde recht moet vaststellen wat de plaats van uitvoering van de verbintenis is.
3.8. Van een rechtskeuze blijkt niet. SIE stelt dat een dergelijke overeenkomst tussen partijen niet bestaat, terwijl HAB c.s. betwisten dat tussen partijen enige overeenkomst tot stand is gekomen.
3.9. Bij gebreke van een rechtskeuze moet aan de hand van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO) vastgesteld worden welk recht van toepassing is op de beweerdelijke overeenkomst van partijen. Artikel 4 lid 1 EVO bepaalt dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Op grond van artikel 4 lid 2 EVO is de overeenkomst het nauwst verbonden met het land van de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten.
De rechtbank is van oordeel dat SIE ter zake de licentie de kenmerkende prestatie heeft verricht. SIE voert onweersproken aan dat zij de licentieovereenkomst met WTC heeft beëindigd en WTC in dat licht toestemming heeft gevraagd tot overname althans voort-zetting door HAB c.s. van de licentie. Nu HAB c.s. ter zake de licentie niets stellen en daarmee het vermoeden dat de overeenkomst met Nederland de nauwste band heeft niet weerleggen, volgt daaruit dat de overeenkomst wordt beheerst door het Nederlandse recht.
3.10. De contractuele verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is de betalingsplicht ter zake van het (gesteld) reeds gepresteerde. Ingevolge artikel 6:116 BW is naar Nederlands recht betaling van een geldsom in beginsel een brengschuld, zodat de verbintenis in Nederland dient te worden uitgevoerd. De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd van het geschil over de licentie kennis te nemen. Gelet op hetgeen in 3.5. is overwogen, is daarmee tevens de rechtsmacht van deze rechtbank voor de gehele vordering van SIE gegeven.
3.11. HAB c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten van SIE worden begroot op EUR 452,- aan salaris advocaat (1 punt tarief II).
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1. wijst het gevorderde af en verklaart zich bevoegd van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen,
4.2. veroordeelt HAB c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van SIE tot op heden begroot op EUR 452,-,
4.3. verklaart dit vonnis, voor wat betreft de kostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 15 september 2010 voor conclusie van antwoord aan de zijde van HAB c.s.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2010.?