ECLI:NL:RBDOR:2010:BN5093

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
20 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/993022-08
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T.F. van der Lugt
  • B.M.R.M. Edelhauser-van Vlijmen
  • M.A. Waals
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en witwassen door gastouderbureau met kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 20 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een gastouderbureau dat de Belastingdienst voor een bedrag van ruim 2,1 miljoen euro heeft opgelicht door onterecht kinderopvangtoeslag (KOT) aan te vragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, vertegenwoordigd door [medeverdachte 1], gedurende een periode van bijna negen maanden op grove wijze misbruik heeft gemaakt van de KOT-regeling. De rechtbank oordeelde dat de aanvragen KOT niet voldaan aan de wettelijke eisen, omdat er geen schriftelijke overeenkomsten waren tussen ouders en het gastouderbureau, en de gastouders niet in het bezit waren van de vereiste Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en geoordeeld dat de tenlastelegging voldoende specifiek was. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding partieel nietig moest worden verklaard, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat de oplichting aan de rechtspersoon kon worden toegerekend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,- en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, die bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/993022-08 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 juli 2010
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
[postcode en verstigingsplaats]
(hierna: verdachte).
Raadsvrouw mr. I.J.K. van der Meer, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 22 en 23 juni 2010 (sluiting onderzoek d.d. 6 juli 2010), waarbij de officier van justitie mr. C.E.J. Backer, en namens de verdachte rechtspersoon diens raadsvrouw hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte rechtspersoon, alleen of met anderen:
Feit 1
in de periode van 29 januari 2008 tot en met 13 oktober 2008 in Nederland de Nederlandse Staat voor tenminste € 2.151.472,- heeft opgelicht door kinderopvangtoeslag (afgekort: KOT) voor vraagouders aan te vragen, terwijl
- deze aanvragen (met terugwerkende kracht) onterecht waren,
- teveel opvanguren werden berekend,
- gedaan werd alsof er een uurtarief voor de oppas was overeengekomen,
- gedaan werd alsof aan de wettelijke voorwaarden om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen was voldaan en
- niet alle wijzigingen aan de Belastingdienst werden doorgegeven;
Feit 2
in de periode van 29 januari 2008 tot en met 13 oktober 2008 in Nederland een bedrag van
(primair)
tenminste € 2.151.472,--, afkomstig van oplichting heeft witgewassen en daar een gewoonte van heeft gemaakt, omdat zij dit bedrag voortdurend voorhanden heeft gehad en naar eigen inzicht gebruikt, terwijl verdachte rechtspersoon wist dat dit bedrag afkomstig was van oplichting;
(subsidiair)
tenminste € 2.151.472,--, afkomstig van oplichting heeft witgewassen, omdat zij dit bedrag voorhanden heeft gehad en naar eigen inzicht gebruikt, terwijl verdachte rechtspersoon moest weten dat dit bedrag afkomstig was van oplichting;
3 De voorvragen
De geldigheid van de dagvaarding.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard, omdat de woorden 'waaronder' en 'onder meer' in feit 1onvoldoende feitelijk en daarmee te weinig specifiek zijn. De tenlastelegging voldoet daarmee niet aan de eisen van artikel 261 Wetboek van Strafvordering. Daarom dient de tenlastelegging voor het meerdere dan de in de tenlastelegging opgesomde casussen nietig te worden verklaard.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de tenlastelegging wel voldoende specifiek is, omdat het oplichtingsbedrag de reikwijdte van het strafrechtelijk verwijt begrenst en dit bedrag met bewijs is onderbouwd, te weten alle KOT-aanvragen in de tenlastegelegde periode. De officier van justitie heeft betoogd dat in een omvangrijke zaak als deze, het onmogelijk is om elke casus in de tenlastelegging op te nemen.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Het verweten oplichtingsbedrag heeft betrekking op KOT-aanvragen die onterecht zouden zijn uitgekeerd en door het Openbaar Ministerie met bewijs onderbouwd. De rechtbank begrijpt de tenlastelegging zo, dat het Openbaar Ministerie heeft willen verwijten dat de Belastingdienst is opgelicht door het indienen van onterechte aanvragen KOT. De geselecteerde en in de tenlastelegging opgenomen casussen zijn in de ogen van het Openbaar Ministerie illustratief voor de werkwijze van verdachte. Daarom zijn in de tenlastelegging de termen 'waaronder' en 'onder meer' gebruikt, om daarmee aan te geven dat 'onder meer' deze casussen aangeven hoe verdachte heeft gehandeld. De rechtbank ziet dat het voor het Openbaar Ministerie onmogelijk is om elke individuele casus ten laste te leggen. De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding aldus voldoende feitelijk omschreven is en ook overigens aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet.
De dagvaarding is daarom geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Zij baseert dit standpunt op de in het dossier aanwezige processen-verbaal van verhoor van verdachten en getuigen, ambtshandelingen en overige documenten. De officier van justitie heeft de door haar gekozen bewijsmiddelen in een bewijsmatrix aan het requisitoir gehecht.
Dat het KOT-systeem zodanig is ingericht dat de opvanguren later kunnen worden gecorrigeerd, doet niets af aan het feit dat verdachte opzet had op oplichting op het moment dat de KOT-aanvragen werden gedaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor beide feiten wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet. Verder heeft de raadsvrouw opgemerkt dat volgens het KOT-systeem na afloop van het kalenderjaar het definitieve aantal opvanguren moet worden vastgesteld. Verdachte rechtspersoon had daarom geen opzet, aangezien de opvanguren konden worden gecorrigeerd.
Verdachte rechtspersoon heeft te goeder trouw gehandeld, omdat zij afhankelijk was van de gegevens die vraagouders haar aanreikten en zij daarop geen controle kon uitvoeren. Daarnaast hebben medewerkers van verdachte rechtspersoon aanvragen KOT gedaan, waarop verdachte rechtspersoon geen zicht had.
Volgens de raadsvrouw heeft verdachte rechtspersoon zich niet schuldig gemaakt aan oplichting, aangezien de Staat geen rechtsbescherming verdient tegen oplichting, nu de Belastingdienst geen deugdelijk controlemiddel heeft ingebouwd tegen fraude.
De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat verdachte geen verwijt kan worden gemaakt voor het tenlastegelegde oplichtingsbedrag, omdat dit betrekking heeft op veel meer KOT-aanvragen dan in de tenlastelegging zijn opgenomen. Verdachte kan zich daartegen niet verdedigen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de getuigen die tegen verdachte rechtspersoon hebben verklaard onbetrouwbaar zijn. De getuigen hebben er belang bij om ten aanzien van zichzelf ontlastend en ten aan zien van verdachte rechtspersoon belastend te verklaren.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden, die de rechtbank samengevat en zakelijk zal weergeven. De processen-verbaal en ambtshandelingen van de FIOD-ECD waar de rechtbank naar verwijst, zijn in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 5653 en onderdeel van dossiernummer 43218. In de voetnoten wordt verwezen naar dossierpagina's.
De rechtbank merkt op dat medeverdachte [medeverdachte 1] in dit vonnis als [medeverdachte 1] zal worden aangeduid. In het dossier worden getuigen en verdachten afwisselend aangeduid met voor- of achternaam. De rechtbank zal deze personen steeds aanduiden met hun achternaam. Vraagouders zijn de ouders die willen dat op hun kinderen wordt opgepast. Dit oppassen wordt gedaan door gastouders. De gastouder is dus hetzelfde als een oppas.
Onbetrouwbaarheid getuigen
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de getuigen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De raadsvrouw heeft immers betoogd, zonder hier overigens een ondubbelzinnige conclusie aan te verbinden, dat sommige vraagouders onbetrouwbaar zijn omdat zij wisselend verklaren en een belang zouden hebben bij het belasten van verdachte en ontlasten van zichzelf, gezien de tegen hen aanhangige strafzaken. De raadsvrouw heeft geen concrete voorbeelden genoemd, waarop zij haar standpunt heeft gebaseerd. De rechtbank heeft gezien dat de vraagouders onderling consistent en nagenoeg identiek verklaren over de werkwijze van [medeverdachte 1] en zijn gastouderbureau, verdachte [verdachte] Zo verklaren vraagouders [X], [X], [X] en [X] afzonderlijk van elkaar dat [medeverdachte 1] degene was die de opvanguren berekende. Verder verklaren vraagouders [X] en [X] dat er nooit oppas via [VERDACHTE] heeft plaatsgevonden. Daarnaast hebben vraagouders [X], [X], [X], [X], [X] en [X] verklaard dat wel is opgepast, maar dat zij de gastouder niets hebben betaald en evenmin de eigen bijdrage hebben betaald en dat [medeverdachte 1] namens verdachte rechtspersoon met hen daar niet over heeft gesproken.
Wat er zij van het belang dat getuigen zouden hebben bij het afleggen van hun verklaringen zoals zij dit hebben gedaan, dit neemt niet weg dat de rechtbank van oordeel is dat de verklaringen voldoende aanknopingspunten hebben om als bewijs te dienen in de zaak van verdachte.
Feit 1
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de bewezenverklaring voor feit 1 uit van de in de tenlastelegging genoemde casussen. Deze casussen zullen afzonderlijk en in de volgorde zoals op de tenlastelegging vermeld aan de hand van de onderstaande punten worden besproken.
1. Verdachte heeft formulieren voor de aanvraag van kinderopvangtoeslag (afgekort: KOT) bij de Belastingdienst ingeleverd en daarmee doen voorkomen dat de in de casussen genoemde ouders aanspraak hadden op KOT (met terugwerkende kracht);
2. Verdachte deed alsof de in de casus genoemde ouders
a. het in de aanvraag opgenomen aantal KOT-uren per kind nodig hadden en
b. een uurtarief was overeengekomen;
3. Verdachte deed alsof [VERDACHTE] en de ouders aan de bij wet gestelde eisen voldeden, namelijk:
a. dat kinderopvang plaatsvond op basis van een getekende, schriftelijke overeenkomst tussen ouder en houder ([VERDACHTE]),
b. dat gastouders in bezit waren van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG),
c. dat gastouders betaald werden voor het aantal uren en overeenkomstig het tarief zoals vastgelegd in de overeenkomst;
4. Verdachte wijzigingen in de situatie betreffende de KOT niet altijd aan de Belastingdienst heeft doorgegeven.
[VERDACHTE] is gevestigd in [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 2], waaruit de rechtbank afleidt dat de activiteiten van deze gastouderbureaus in ieder geval in [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 2] zijn verricht.
Tezamen en in vereniging met [VERDACHTE]
[bedrijfsnaam 4] is sinds 29 januari 2008 aandeelhouder en bestuurder van gastouderbureau [VERDACHTE]. [bedrijfsnaam 4] is opgericht op 31 december 2007 en [medeverdachte 1] is sindsdien enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijfsnaam 4] Hij is in loondienst van [bedrijfsnaam 4] [medeverdachte 1] is sinds november 2006 actief geweest met zijn gastouderbureau, verdachte [VERDACHTE]. De rechtbank leidt daaruit af dat [medeverdachte 1] alle gedragingen binnen [VERDACHTE] heeft verricht en daar verantwoordelijk voor is. De rechtbank is daarom van oordeel dat [medeverdachte 1] tezamen en in vereniging met verdachte [VERDACHTE] heeft gehandeld.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij en zijn medewerkers aanvragen KOT indienden met behulp van DigiD's of elektronische handtekening van klanten. Hij heeft daarom ook in vereniging met anderen de Belastingdienst opgelicht.
Casus 1
1. Volgens [medeverdachte 1] en vraagouder [X] heeft [medeverdachte 1] KOT aangevraagd voor [X].
Over 2008 is geen overeenkomst aangetroffen. Volgens [X] is het contract stopgezet en wilde zij de toeslag stop laten zetten. Daarover heeft zij nooit een bericht van de Belastingdienst ontvangen.
Bij de Belastingdienst is op 5 maart 2007 een aanvraag KOT binnengekomen met als ingangsdatum 1 januari 2006 voor drie kinderen voor respectievelijk 102, 152 en 152 opvanguren per maand. Het uurtarief is vastgesteld op € 6,03. Ook in 2008 is via [VERDACHTE] KOT uitgekeerd. Volgens [X] is echter over 2008 geen enkel bedrag op haar rekening uitgekeerd.
2.
(a) Het aantal opvanguren is berekend door [medeverdachte 1]. Hij heeft echter nooit gevraagd hoeveel opvanguren vraagouder [X] daadwerkelijk nodig had.
(b) De gastouder heeft in 2008 wel opgepast, maar hiervoor geen beloning ontvangen. Volgens [X] zou [medeverdachte 1] de gastouder betalen. Vraagouder [X] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] wist dat de oppas niet werd betaald.
3.
(a) Door aanvragen in te dienen is gedaan alsof een schriftelijke overeenkomst bestond tussen ouders en [VERDACHTE]. Vraagouder [X] heeft verklaard dat de aanvraag KOT over 2006 met terugwerkende kracht is ingediend. De overeenkomst kwam pas later. Over 2008 is geen overeenkomst in het dossier aangetroffen.
(c) De gastouder heeft in 2008 wel opgepast, maar hiervoor geen beloning ontvangen.
Casus 2
1. [medeverdachte 1] heeft het formulier voor de aanvraag KOT ingevuld. Dat wordt bevestigd door het feit dat de KOT-aanvraag is gedaan vanaf een IP-adres in gebruik bij [VERDACHTE].
Gastouder [X] heeft van april 2008 tot en met juli 2008 opgepast. Gastouder [X] wordt als gastouder vermeld op het contract met datum 1 september 2008. Ook in oktober 2008 heeft [X] nog betaald gekregen.
Bij de Belastingdienst is op 27 maart 2007 een aanvraag KOT binnengekomen met ingangsdatum 1 januari 2006 voor vijf kinderen respectievelijk 121, 121, 135, 191 en 191 opvanguren per maand. Het uurtarief is vastgesteld op € 6,03. Daarnaast hebben diverse wijzigingen in de KOT plaatsgevonden. Ook over 2008 is KOT uitbetaald. Over 2008 liep de KOT-aanvraag gewoon door, alleen de opvanguren voor de oudste zoon zijn stopgezet.
2.
(a) Volgens vraagouder [X] is de berekening van het aantal uren door [medeverdachte 1] uitgerekend.
(b) Volgens vraagouder [X] heeft [medeverdachte 1] gezegd dat de bedragen van € 6,03 en
€ 5,72 standaardbedragen waren die men van de Belastingdienst kon ontvangen. Vanaf juli 2008 heeft gastouder [X] niet meer opgepast. Zij staat echter wel vermeld op een contract vanaf 1 april 2008 en 1 september 2008.
3.
(a) Door aanvragen in te dienen is gedaan alsof een schriftelijke overeenkomst bestond tussen ouders en [VERDACHTE].
Casus 8
1. Volgens vraagouder [X] heeft [medeverdachte 1] over 2006 een aanvraag KOT ingediend. Verder blijkt dat op 21 januari 2008 van een IP-adres in gebruik bij [VERDACHTE], contact is geweest voor KOT. De aanvraag KOT is gedaan vanaf IP-adressen in gebruik bij [VERDACHTE]. Over 2006, 2007 en 2008 is toeslag ontvangen.
Bij de Belastingdienst is op 29 juni 2007 een aanvraag KOT binnengekomen met ingangsdatum 1 januari 2006 voor een kind voor 240 opvanguren per maand. Het uurtarief is vastgesteld op € 5,86. Ook is de KOT per 1 januari 2008 gewijzigd. Over 2008 zijn bedragen aan KOT uitgekeerd.
2.
(b) Het uurtarief is besproken tussen vraagouder [X] en [medeverdachte 1].
3.
(a) In het dossier is geen overeenkomst aangetroffen over 2008.
(c) De bedragen over 2007 en 2008 zijn aan de zus van vraagouder [X] doorbetaald. Vraagouder [X] heeft geen eigen bijdrage aan de gastouder betaald.
Casus 10
1.
Volgens vraagouder [X] heeft [medeverdachte 1] de aanvragen KOT over 2006, 2007 en 2008 gedaan. Hij zou de overeenkomst en aanvraag naar de Belastingdienst sturen.
Bij de Belastingdienst is op 1 februari 2007 een aanvraag KOT binnengekomen met ingangsdatum 1 januari 2006 voor twee kinderen, 166 opvanguren per maand per kind. De uurtarieven zijn vastgesteld op € 5,72 en € 6,03.
De overeenkomsten liepen door tot 19 maart 2008 en 9 augustus 2012. Ook over 2008 is KOT uitgekeerd.
2.
(a) Vraagouder [X] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] een berekening heeft gemaakt van het aantal oppasuren. Urenregistraties werden niet bijgehouden. Vraagouder [X] weet niet wat zij aan de gastouder over 2008 heeft betaald.
Uit een emailwisseling tussen [medeverdachte 1] en gastouder [X] blijkt dat het aantal opvanguren niet het werkelijke aantal is. Gastouder [X] vraagt aan medeverdachte of 166 opvanguren voor een kind kan worden aangehouden of dat dit teveel is. Door de gastouder wordt de vraag gesteld of beter minder uren kunnen worden opgegeven.
Verder blijkt dat gastouder [X] 'minder uren wilde nemen'. [medeverdachte 1] heeft, zo blijkt uit de email, aangegeven dat dit niet hoefde. Gastouder [X] geeft daarbij aan dat ze graag een berekening wil zien met het bedrag dat zij teveel ontvangt voor de studiefinanciering, via een omweg weer van [medeverdachte 1] terugkrijgt. [medeverdachte 1] heeft daarop teruggestuurd dat hij de berekening zal bestuderen.
(b) Het uurtarief wordt door [medeverdachte 1] dusdanig bepaald dat de studiefinanciering niet in gevaar komt door de commissie van [VERDACHTE] te verhogen. De commissie werd aangepast, zodat de studiefinanciering van de gastouder niet in gevaar werd gebracht. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat vraagouder [X] de commissie van [medeverdachte 1] wilde verhogen. De aangevraagde KOT komt niet overeen met de werkelijkheid, niet met de oppasuren, niet met de uitbetaling aan de gastouder en het tarief klopt niet. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [X] dat wilde. Vraagouder [X] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] een oplossing had: hij zou de commissie verhogen. [medeverdachte 1] heeft gastouder [X] gemaild en haar gerustgesteld dat het doel is dat hij voor het jaar 2008 niet boven de € 10.000,- voor de gastouder uitkomt.
Casus 14
1. Vraagouder [X] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] begin 2007 allerlei formulieren heeft ingevuld, waarna vraagouder [X] een concept contract heeft getekend. Het contract op een A-4'tje, heeft vraagouder [X] teruggestuurd naar [VERDACHTE].
Bij de Belastingdienst is op 27 maart 2007 een aanvraag KOT binnengekomen met ingangsdatum 1 januari 2006 voor twee kinderen, 134 opvanguren per maand per kind. Het uurtarief is vastgesteld op € 6,03. Daarnaast is de KOT op 28 maart 2007 gewijzigd. Ook over 2008 is KOT uitgekeerd op rekening van [VERDACHTE].
2.
(a) Volgens vraagouder [X] zijn de opvanguren door [medeverdachte 1] uitgerekend.
(b) Volgens vraagouder [X] stond op het contract een door de Belastingdienst gehanteerde standaardvergoeding voor oppasuren.
3.
(a) Volgens [medeverdachte 1] moest de overeenkomst nog worden getekend. Er is wel geld binnengekomen op rekening van [VERDACHTE].
(b) Volgens [medeverdachte 1] was er geen VOG van deze vraagouder zodat zij niet voldeden aan de voorwaarden voor KOT.
(c) Volgens vraagouder [X] heeft [medeverdachte 1] nooit gesproken over het betalen van een eigen bijdrage van de vraagouders. "Het voordeel was juist dat je een subsidie ontving voor de gastouder en dat je niets zelf hoefde te betalen."
4. Uit een afgeluisterd telefoongesprek blijkt dat [X] de KOT heeft willen stopzetten, maar dat dit is doorgegaan, zonder dat [X] dit geld kreeg gestort. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het geld niet heeft doorbetaald aan de vraagouders, aangezien zij niet aan alle eisen voldeden. [medeverdachte 1] wist dat er sprake was van onterechte KOT. Terugbetalen aan de Belastingdienst was volgens hem niet mogelijk. Hij heeft hierover niet gebeld met de Belastingdienst. Het probleem lag volgens [medeverdachte 1] deels bij hem, deels bij de Belastingdienst.
Oplichting
De rechtbank heeft onderzocht voor welk bedrag de Belastingdienst is opgelicht. De FIOD heeft hiervan een berekening gemaakt door de aanvragen van [VERDACHTE] in een drietal categorieën in te delen.
Het totaal aan uitbetaalde KOT aan [VERDACHTE] tussen januari 2007 en oktober 2008 is
€ 10.995.407,-. Het totaalbedrag aan onterecht uitgekeerde KOT aan [VERDACHTE] is
€ 4.977.657,- Vanaf 1 februari 2008 is een bedrag aan KOT aan [VERDACHTE] uitbetaald van
€ 4.752.501,-.
De rechtbank heeft de verhouding berekend tussen het totaalbedrag aan uitgekeerde KOT aan [VERDACHTE] en het totaalbedrag dat in de ten laste gelegde periode ten onrechte is uitgekeerd. Volgens de rechtbank komt dit bedrag uit op € 2.151.472,- aan onterecht uitgekeerde KOT vanaf 1 februari 2008. Dit valt derhalve in de ten laste gelegde periode. Het bedrag is ten goede gekomen aan verdachte.
Aansprakelijkheid [verdachte]
Vervolgens rijst de vraag of de oplichting aan de verdachte rechtspersoon, [verdachte], kan worden toegerekend.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het antwoord op die vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden danwel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf,
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op voorkoming van de gedraging.
De rechtbank overweegt voor het antwoord op deze vraag het volgende.
[medeverdachte 1] is volledig eigenaar van gastouderbureau [verdachte]. Hij is de leidinggevende bij en verantwoordelijk voor [VERDACHTE]. [medeverdachte 1] gaf leiding aan acht mensen binnen [VERDACHTE] en deed als enige betalingen bij [VERDACHTE]. De rechtbank leidt daaruit af dat [medeverdachte 1] werkzaam was en handelde ten behoeve van [VERDACHTE].
De aanvragen KOT werden door [medeverdachte 1] en alle medewerkers van [VERDACHTE] gedaan met behulp van een DigiD-code of elektronische handtekening.
De rechtbank leidt daaruit af dat [medeverdachte 1] en zijn medewerkers handelden binnen de normale bedrijfsvoering van [VERDACHTE], aangezien het gastouderbureau gericht was op bemiddelen tussen vraag- en gastouder.
Uit bovenstaande casussen en bewijsmiddelen is gebleken dat namens verdachte wijzigingen niet werden doorgevoerd en opvanguren en uurtarieven niet conform de werkelijkheid werden gehanteerd. [medeverdachte 1] wist dat er onterecht KOT op rekening van [VERDACHTE] werd uitgekeerd, aangezien de ouders er geen recht op hadden door het ontbreken van een VOG. Hij heeft de Belastingdienst hierover echter niet ingelicht, maar de uitkering van KOT op de rekening van [VERDACHTE] laten voortduren.
Opzettelijk
Vervolgens dient de rechtbank te onderzoeken of verdachte rechtspersoon met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling of met opzet heeft gehandeld. [medeverdachte 1] heeft ter zitting verklaard weliswaar fouten te hebben gemaakt, maar nooit met boos opzet te hebben gehandeld.
Namens verdachte rechtspersoon heeft [medeverdachte 1] door aanvragen KOT te doen en daarbij onder meer een te hoog aantal opvanguren, onjuist uurtarief en onterechte terugwerkende kracht op te voeren, gedaan alsof de vraagouders recht hadden op (die opvanguren en uurtarieven aan) KOT. De Belastingdienst was in de veronderstelling dat deze gegevens juist waren en heeft op basis van de namens verdachte rechtspersoon ingevulde aanvragen de KOT uitbetaald. Door dit handelen is de Belastingdienst bewogen tot afgifte van de bedragen aan KOT. Als de Belastingdienst had geweten dat deze gegevens onjuist waren en bijvoorbeeld wist dat geen VOG's aanwezig waren en daarmee dus ook niet aan de wettelijke voorwaarden was voldaan, had de Belastingdienst de KOT niet uitbetaald.
Vraagouder [X] wilde de KOT wilden stopzetten, maar dit is door [medeverdachte 1] niet uitgevoerd. De raadsvrouw heeft betoogd dat [medeverdachte 1] als vertegenwoordiger van verdachte rechtspersoon geen opzet had, omdat hij de wet niet kende. Hij heeft zich echter naar vraagouders toe gepresenteerd als ter zake kundig. Zo heeft hij tegen vraagouders [X] en [X] gezegd, dat de Belastingdienst standaardbedragen hanteerde. In de andere casussen is te lezen dat hij berekeningen maakte voor het aantal opvanguren waar de vraagouders recht op hadden. [medeverdachte 1] presenteerde zich als kenner van de regelgeving, hetgeen van hem, als eigenaar van verdachte rechtspersoon, zou mogen worden verwacht.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat [medeverdachte 1] namens verdachte rechtspersoon geen opzet had, omdat hij afhankelijk was van de informatie die hem door de vraagouders werd aangeleverd en dat door hem niet te controleren was.
In de zaken van de vraagouders [X], [X], [X] en [X] heeft [medeverdachte 1] niet gevraagd naar het daadwerkelijk benodigde aantal uren KOT of hoefden deze uren niet te worden bijgehouden of heeft [medeverdachte 1] zelfs meer uren KOT aangevraagd dan werkelijk waren opgegeven of nodig waren. Hij wist dat er vraagouders waren die minder opvanguren nodig hadden dan er op het contract stonden. De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 1] bewust meer uren heeft opgegeven dan in werkelijkheid nodig waren of door ouders waren opgegeven. Hij heeft tegen vraagouders gezegd dat het werkelijk aantal opvanguren niet hoefde te worden opgegeven en bijgehouden. Daaruit blijkt dat [medeverdachte 1] niet van plan was de situatie in overeenstemming te doen zijn met de werkelijkheid.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 1] heeft gehandeld namens [VERDACHTE]. Hij was immers leidinggevende en heeft verklaard zelf handelingen te hebben verricht. Verder heeft hij nagelaten om onterechte KOT stop te laten zetten. De rechtbank is op grond van deze bewijsmiddelen van oordeel dat [medeverdachte 1] als vertegenwoordiger van verdachte rechtspersoon welbewust en met opzet heeft gehandeld. Door het handelen en nalaten van [medeverdachte 1] is de oplichting aan verdachte rechtspersoon toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat feit 1 wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 2
Verdachte rechtspersoon [VERDACHTE] is gevestigd in [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 2], waaruit de rechtbank afleidt dat de activiteiten van dit gastouderbureau in ieder geval in [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 2] zijn verricht. [medeverdachte 1] is volledig eigenaar van gastouderbureau [verdachte]. Hij is de leidinggevende bij en verantwoordelijk voor [VERDACHTE]. De rechtbank leidt daaruit af dat [medeverdachte 1] werkzaam was en handelde ten behoeve van [VERDACHTE].
De door verdachte rechtspersoon [VERDACHTE] gedane aanvragen KOT zijn meestentijds op de rekening van het betreffende gastouderbureau gestort, waarna dit geld (al dan niet geheel of gedeeltelijk) door [VERDACHTE] werd doorgestort op rekening van de vraagouders, na inhouding van de eigen commissie. Maandelijks werden bedragen aan KOT op de rekening van de [VERDACHTE] gestort.
De periode in de tenlastelegging heeft betrekking op de periode dat verdachte rechtspersoon [VERDACHTE] een B.V. is geworden, namelijk vanaf 29 januari tot en met 13 oktober 2008, de dag van de aanhouding van [medeverdachte 1].
Van misdrijf afkomstig
Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat [medeverdachte 1] wist van de praktijken bij zijn gastouderbureaus; bovendien was hij zelf verantwoordelijk voor de gedragingen bij verdachte. De Belastingdienst heeft de KOT uitbetaald, terwijl de Belastingdienst is opgelicht door [medeverdachte 1]. De onterecht uitgekeerde KOT is daarom van misdrijf afkomstig. Omdat [medeverdachte 1] schuldig is aan oplichting van de Belastingdienst, kan het de rechtspersoon worden toegerekend dat het geld wat voorhanden was op de rekening van deze rechtspersoon, van misdrijf afkomstig was.
Aansprakelijkheid [VERDACHTE]
Of het witwassen aan [VERDACHTE] kan worden toegerekend hangt af van de volgende factoren.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het antwoord op die vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden danwel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf,
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op voorkoming van de gedraging.
De rechtbank overweegt voor het antwoord op deze vraag het volgende.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij als enige de betalingen van [VERDACHTE] deed. Bij de aanvragen KOT werd altijd het bankrekeningnummer van [VERDACHTE] opgegeven, zodat de KOT ook altijd op de rekening van verdachte [VERDACHTE] werd gestort. De rechtbank leidt daaruit af dat [medeverdachte 1] degene is geweest die de beschikking had over deze rekening en dus de feitelijke zeggenschap had over dit geld. Hij is dan ook degene die de KOT (geheel of gedeeltelijk) na ontvangst en inhouding van de commissie, heeft doorgestort naar de vraagouders.
Witwasbedrag
De rechtbank heeft onderzocht voor welk bedrag verdachte de Belastingdienst heeft opgelicht. De FIOD heeft hiervan een berekening gemaakt door de aanvragen van [VERDACHTE] in een drietal categorieën in te delen.
Het totaal aan uitbetaalde KOT aan [VERDACHTE] tussen januari 2007 en oktober 2008 is
€ 10.995.407,-. Het totaalbedrag aan onterecht uitgekeerde KOT aan [VERDACHTE] is
€ 4.977.657,- Vanaf 1 februari 2008 is een bedrag aan KOT aan [VERDACHTE] uitbetaald van € 4.752.501,-.
De rechtbank heeft de verhouding berekend tussen het totaalbedrag aan uitgekeerde KOT aan [VERDACHTE] en het totaalbedrag dat in de ten laste gelegde periode ten onrechte is uitgekeerd. Volgens de rechtbank komt dit bedrag uit op € 2.151.472,- aan onterecht uitgekeerde KOT vanaf 1 februari 2008. Dit valt derhalve in de ten laste gelegde periode.
Gewoontewitwassen
De bedragen aan KOT zijn maandelijks en gedurende een periode van ongeveer anderhalf jaar op rekening van de [VERDACHTE] gestort en (geheel of gedeeltelijk) doorgestort. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte rechtspersoon zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
De rechtbank is van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend is bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 29 januari 2008 tot en met 13 oktober 2008 te
[vestigingsplaats 1] en/of [vestigingsplaats 2] en/of Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Belastingdienst heeft bewogen tot de afgifte van totaal euro 2.151.472,--, te weten een geldbedrag in het kader van
(kinderopvang)toeslag op grond van de Wet kinderopvang, hebbende zij, verdachte, en haar mededader telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid gepresenteerd en/of voorgedaan dat het gastouderbureau genaamd "[verdachte]" een (reeds) op 1 januari 2006 geregistreerd gastouderbureau betrof (in werkelijkheid per 15 november 2006 opgenomen in het Register kinderopvang) en telkens digitale) formulieren "Aanvragen kinderopvangtoeslag" en
formulieren wijziging kinderopvangtoeslag opgemaakt en ingevuld en verzonden en doen toekomen aan de Belastingdienst aan de hand waarvan en/of door middel waarvan zij,
verdachte, en haar mededader deden voorkomen dat ouders/personen,
waaronder
== [X] en/of [X] (casus 1) en
== [X] en/of [X] (casus 2) en
== [X] en/of [X] (casus 8) en
== [X] en/of [X] (casus 10) en
== [X] en/of [X] (casus 14),
-al dan niet met terugwerkende kracht- aanspraak hadden en/of maakten op een
tegemoetkoming in de door die ouders en/of hun partners te betalen kosten van
kinderopvang en/of (voor de bepaling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag)
een aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar -vermeld op het
aanvraagformulier- nodig zouden hebben en/of een werkelijk (naar individuele situatie) uurtarief was/waren overeengekomen en/of had(den) vastgesteld en/of dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) en/of de (vraag)ouder(s) als bedoeld in artikel 1 onder i van de Wet kinderopvang (ten tijde van de aanvraag en/of voor de periode waarop die aanvraag van toepassing was) volde(e)d(en) aan de eis(en) en/of voorwaarden zoals gesteld in de Wet
kinderopvang en aanverwante Regelingen en/of Besluiten, bestaande die eis(en) en/of
voorwaarde(n) (onder meer) hierin dat de registratie en/of opneming in het register als
bedoeld in artikel 46 van de Wet kinderopvang van het gastouderbureau (i.c.[verdachte]) had plaatsgevonden en/of de betreffende Kinderopvang geschiedt op basis van een ((reeds)
opgestelde en/of getekende) schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder
als bedoeld in artikel 52 van de Wet kinderopvang en/of de gastouder(s) in het bezit was/waren van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, als bedoeld in artikel 50 van de Wet kinderopvang en/of aan de gastouder het oppastarief en/of de opvanguren betaald werd(en) / zou(den) worden betaald zoals vastgelegd in de (oppas)overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wet
kinderopvang,
en
telkens (vervolgens) (na afgifte/toewijzing in beschikking) niet alle wijzigingen in bij de Belastingdienst bekend zijnde gegevens/situatie met betrekking tot de aanvrager van
kinderopvangtoeslag en/of welke van belang zijn voor de aanspraak op en de hoogte van de
kinderopvangtoeslag doorgegeven,
waardoor telkens de Belastingdienst werd bewogen tot de afgifte van een geldbedrag;
2.
op tijdstippen in de periode van 29 januari 2008 tot en met 13 oktober 2008, te
[vestigingsplaats 1] en/of [vestigingsplaats 2], tezamen en in vereniging met een ander,
totaal euro 2.151.472,-- heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl zij, verdachte, en haar mededader wisten dat bovenomschreven geldbedrag
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, hebbende zij, verdachte, en haar mededader van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
1.
MEDEPLEGEN VAN OPLICHTING, BEGAAN DOOR EEN RECHTSPERSOON, MEERMALEN GEPLEEGD
2. (primair)
MEDEPLEGEN VAN:
VAN HET PLEGEN VAN WITWASSEN EEN GEWOONTE MAKEN, BEGAAN DOOR EEN RECHTSPERSOON.
6 De strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte, indien de rechtbank tot bewezenverklaring komt, ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging voor alle tenlastegelegde feiten, vanwege afwezigheid van alle schuld (hierna: AVAS). AVAS ziet op de wederrechtelijkheid van de bevoordeling. Verdachte rechtspersoon heeft slechts beoogd toeslag te verkrijgen voor de vraagouders en heeft niet gehandeld ter bevoordeling van haarzelf. De raadsvrouw heeft haar stelling onderbouwd door aan te voeren dat de wet onduidelijk was en overheidscontrole op het toekennen van de toeslag niet heeft gefunctioneerd. Namens verdachte heeft [medeverdachte 1] herhaaldelijk de Belastingdienst geraadpleegd, vertrouwd op de door hen gegeven adviezen en daardoor feitelijk gedwaald. Hij kreeg daar op dezelfde vragen verschillende antwoorden.
Volgens de raadsvrouw ligt in het KOT-systeem besloten dat aanvragen onjuist kunnen zijn geweest, omdat door de Belastingdienst pas na het kalenderjaar een definitieve afrekening wordt gemaakt van de hoogte van de KOT. Als teveel opvanguren waren berekend, konden deze achteraf worden gecorrigeerd. Door de aanhouding van [medeverdachte 1] voor het einde van het kalenderjaar is dit niet mogelijk geweest.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep kan doen op afwezigheid van alle schuld, nu verdachte het opzet had te frauderen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Een beroep op AVAS kan slechts worden gehonoreerd, indien verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van de regelgeving omtrent KOT. Hiervan kan sprake zijn indien verdachte de maximale voorzorgsmaatregelen heeft genomen om zich te voorzien van voldoende en juiste informatie.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet verontschuldigbaar heeft gedwaald, maar bewust en met opzet heeft gefraudeerd. Een beroep op AVAS kan daarom niet slagen. [medeverdachte 1] heeft ter zitting verklaard dat de regelgeving omtrent KOT onduidelijk was en dat hij sommige regels helemaal niet kende. De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 1], die zich beroepsmatig met de regeling bezig hield, zich (vooraf) in de door hem als complex ervaren materie had moeten verdiepen. [medeverdachte 1] heeft weliswaar gesteld dat hij informatie heeft ingewonnen omtrent KOT bij de Belastingtelefoon, maar tegelijkertijd heeft hij verklaard dat hij op dezelfde vragen, verschillende antwoorden kreeg. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [medeverdachte 1] onvoldoende voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Hij had bijvoorbeeld een persoonlijke afspraak kunnen maken met de Belastingdienst om deze onduidelijkheden op te helderen. Dit gebrek aan inzet van de zijde van [medeverdachte 1] steekt des te meer gezien het aantal KOT-aanvragen en de bedragen die daarmee waren gemoeid. Dat [medeverdachte 1] via de Belastingtelefoon de antwoorden heeft gehad, welke hij zegt te hebben gehad, is door hem overigens niet nader onderbouwd.
Het verweer van de raadsvrouw dat [medeverdachte 1] door zijn aanhouding in oktober 2008 niet in staat is geweest om het aantal opvanguren te corrigeren gaat niet op. [medeverdachte 1] heeft als vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon de aanvragen immers niet gebaseerd op de aanvragen van de ouders, maar op het toegestane maximum aantal uren. Hij heeft enerzijds actief gehandeld door tegen vraagouders te zeggen dat het daadwerkelijk aantal opvanguren niet relevant was en anderzijds nagelaten om het daadwerkelijke aantal benodigde opvanguren in de aanvraag of wijziging KOT te verwerken.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 1] namens verdachte rechtspersoon zich niet heeft bekommerd om de regelgeving omtrent KOT en deze regelgeving zelfs bewust heeft genegeerd.
Het verweer wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete € 100.000,--.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de geldboete zonder onderscheid van periode en strafbare feiten is gevorderd.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de aard en de hoedanigheid van verdachte rechtspersoon en de draagkracht van de verdachte rechtspersoon.
Daarbij is in het bijzonder rekening gehouden met het volgende.
Verdachte rechtspersoon heeft gedurende een periode van bijna negen maanden op grove wijze misbruik gemaakt van de regeling kinderopvangtoeslag en daardoor de Belastingdienst opgelicht voor een bedrag van ruim 2 miljoen euro. Deze regeling (KOT) is in het leven geroepen om door middel van bijdragen aan de kosten van kinderopvang de (kans op) arbeidsparticipatie te vergroten voor vraagouders.
Verdachte heeft op grote schaal misbruik gemaakt van kinderopvangtoeslag. Namens verdachte heeft [medeverdachte 1] stelselmatig aanvragen KOT voor vraagouders ingediend, waarbij [medeverdachte 1] veel te veel opvanguren en het maximale uurtarief door de Belastingdienst liet uitbetalen. Daarnaast liet [medeverdachte 1] KOT uitbetalen, terwijl hij wist dat feitelijk geen opvang of onbetaalde opvang plaatsvond. Hij ging zelfs zo ver dat hij als ouders wilden stoppen de KOT nog enige tijd liet doorgaan of, terwijl [medeverdachte 1] wist dat KOT onterecht was dit toch op de rekening van verdachte liet uitbetalen.
Verdachte heeft daarbij de Staat gedupeerd, en daarbij ook en juist de hardwerkende burger die belasting afdraagt om kinderopvang mogelijk te maken. De KOT wordt immers betaald uit gemeenschapsgeld. Verdachte heeft zich daar op geraffineerde wijze onrechtmatig mee verrijkt. Ook zijn vraagouders gedupeerd. Hen is immers voorgehouden dat KOT geld opleverde, niets zou kosten en dat ouders zelf mochten weten wat zij met dit geld deden. Door toedoen van verdachte worden deze vraagouders geconfronteerd met naheffingen en dienen zij grote bedragen terug te betalen aan de Belastingdienst.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen doordat bedragen, afkomstig van oplichting op haar rekening zijn gestort.
[medeverdachte 1] is degene die feitelijk uitvoering heeft gegeven aan bovengenoemde handelingen, op grond waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat deze aan verdachte rechtspersoon kunnen worden toegerekend.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte rechtspersoon, volgens het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 april 2010, niet eerder door een strafrechter is veroordeeld.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat een geldboete van € 50.000,- een passende sanctie is. Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
8 De benadeelde partij
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] strekt tot toekenning van een vergoeding van de materiële schade van € 32.916,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet van eenvoudige aard is en dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsvrouw is primair van mening dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de vordering niet van eenvoudige aard is en daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank acht de vordering niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 23, 24, 47, 51, 57, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart de dagvaarding geldig;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 50.000,- (vijftigduizend
euro);
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter, mr. B.M.R.M. Edelhauser-van Vlijmen en mr. M.A. Waals, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. drs. M.P. Visser griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 juli 2010.
Mr. M.A. Waals is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Parketnummer: 11/993022-08
Vonnis d.d. 20 juli 2010