parketnummer: 11/993021-08 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 juli 2010
[verdachte]
[postcode en vestigingsplaats],
(hierna: verdachte).
Raadsvrouw mr. I.J.K. van der Meer, advocaat te Amsterdam.
Raadsman mr. R.M. Maanicus, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 22 en 23 juni 2010 (sluiting onderzoek d.d. 6 juli 2010), waarbij de officier van justitie mr C.E.J. Backer, en namens verdachte rechtspersoon diens raadsvrouw en raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte rechtspersoon, alleen of met anderen:
Feit 1
in de periode van 10 december 2007 tot en met 5 november 2008 in Nederland de Belastingdienst voor tenminste € 1.025.060,- heeft opgelicht door kinderopvangtoeslag voor vraagouders aan te vragen, terwijl
- deze aanvragen (met terugwerkende kracht) onterecht waren,
- teveel opvanguren werden berekend,
- gedaan werd alsof er een uurtarief voor de oppas was overeengekomen,
- gedaan werd alsof aan de wettelijke voorwaarden om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen was voldaan en
- niet alle wijzigingen aan de Belastingdienst werden doorgegeven;
Feit 2
in de periode van 28 januari 2008 tot en met 5 november 2008 in Nederland een bedrag van
(primair)
tenminste € 1.025.060,--, afkomstig van oplichting heeft witgewassen en daar een gewoonte van heeft gemaakt, omdat zij dit bedrag voortdurend voorhanden heeft gehad en naar eigen inzicht gebruikt, terwijl verdachte rechtspersoon wist dat dit bedrag afkomstig was van oplichting;
(subsidiair)
tenminste € 1.025.060,--, afkomstig van oplichting heeft witgewassen, omdat zij dit bedrag voorhanden heeft gehad en naar eigen inzicht gebruikt, terwijl verdachte rechtspersoon moest weten dat dit bedrag afkomstig was van oplichting;
Feit 3
in de periode van 3 januari 2008 tot en met 19 september 2008 in Nederland in overeenkomsten gastouderopvang een
- te hoog aantal opvanguren,
- onjuiste ingangsdatum,
- een te hoog uurtarief heeft vermeld;
Feit 4
in de periode van 10 december 2007 tot en met 13 oktober 2008 in Nederland overeenkomsten gastouderopvang in de bedrijfsadministratie van [verdachte] heeft opgenomen, terwijl in die overeenkomsten een
- te hoog aantal opvanguren,
- onjuiste ingangsdatum,
- een te hoog uurtarief was vermeld.
3 De voorvragen
De geldigheid van de dagvaarding.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard, omdat het woord 'waaronder' in de feiten 1, 3 en 4 onvoldoende feitelijk en daarmee te weinig specifiek is. Het woord 'waaronder' duidt erop dat meer casussen worden aangeduid dan daadwerkelijk tenlastegelegd. Verdachte rechtspersoon kan zich tegen deze niet nader aangeduide casussen niet verdedigen. Het woord 'waaronder' dient dan ook vervangen te worden door 'namelijk' of 'te weten'.
Subsidiair is de raadsman van mening dat het woord 'waaronder' weggestreept moet worden, zodat verdachte rechtspersoon van dat woord wordt vrijgesproken.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de tenlastelegging wel voldoende specifiek is, omdat het oplichtingsbedrag de reikwijdte van het strafrechtelijk verwijt begrenst en dit bedrag met bewijs is onderbouwd, te weten alle KOT-aanvragen in de tenlastegelegde periode. De officier van justitie heeft betoogd dat in een omvangrijke zaak als deze, het onmogelijk is om elke casus in de tenlastelegging op te nemen.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Het verweten oplichtingsbedrag heeft betrekking op KOT-aanvragen die onterecht zouden zijn uitgekeerd, welk verwijt door het Openbaar Ministerie met bewijs is onderbouwd. De rechtbank begrijpt de tenlastelegging zo, dat het Openbaar Ministerie de verdachte verwijt dat de Nederlandse Staat is opgelicht door het indienen van onterechte aanvragen KOT. De geselecteerde en in de tenlastelegging opgenomen casussen zijn in de ogen van het Openbaar Ministerie illustratief voor de werkwijze van verdachte. Daarom zijn in de tenlastelegging de termen 'waaronder' en 'onder meer' gebruikt. De rechtbank ziet dat het voor het Openbaar Ministerie onmogelijk is elke individuele casus in de tenlastelegging op te nemen. De rechtbank is van oordeel dat de verdenking aldus voldoende feitelijk omschreven is en dat de dagvaarding ook overigens aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet.
De dagvaarding is daarom geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vier ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Zij baseert dit standpunt op de in het dossier aanwezige processen-verbaal van verhoor van verdachten en getuigen, ambtshandelingen en overige documenten. De officier van justitie heeft de door haar gekozen bewijsmiddelen in een bewijsmatrix aan het requisitoir gehecht.
Dat het KOT-systeem zodanig is ingericht dat de opvanguren later kunnen worden gecorrigeerd, doet niets af aan het feit dat verdachte opzet had op oplichting op het moment dat de KOT-aanvragen werden gedaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw en raadsman hebben vrijspraak bepleit voor alle feiten, wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet. Zij hebben verder opgemerkt dat volgens het KOT-systeem na afloop van het kalenderjaar het definitieve aantal opvanguren moet worden vastgesteld. Verdachte rechtspersoon had ook daarom geen opzet, aangezien de opvanguren konden worden gecorrigeerd.
Verdachte rechtspersoon heeft te goeder trouw gehandeld, omdat zij afhankelijk was van de gegevens die vraagouders haar aanreikten en waarbij hij geen controle kon uitvoeren. Daarnaast hebben medewerkers van verdachte rechtspersoon aanvragen KOT gedaan, waarop zij geen zicht had.
Volgens de raadslieden heeft verdachte rechtspersoon zich niet schuldig gemaakt aan oplichting, aangezien de Staat geen rechtsbescherming verdient tegen oplichting, nu de Belastingdienst geen deugdelijk controlemiddel heeft ingebouwd tegen fraude.
De raadslieden zijn van mening dat sprake is van samenloop tussen de verschillende feiten.
De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat verdachte rechtspersoon geen verwijt kan worden gemaakt voor het tenlastegelegde oplichtingsbedrag, omdat dit betrekking heeft op veel meer KOT-aanvragen dan in de tenlastelegging zijn opgenomen. Verdachte rechtspersoon kan zich daartegen niet verdedigen.
Volgens de raadslieden is het tenlasteleggen van valsheid in geschrift in een aantal verschillende varianten onmogelijk. Verdachte rechtspersoon dient daarom in ieder geval van feit 3 of 4 te worden vrijgesproken, omdat deze beschuldigingen hetzelfde feit betreffen. Als de rechtbank tot bewezenverklaring komt, zou hier sprake moeten zijn van samenloop.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de getuigen die tegen verdachte rechtspersoon hebben verklaard onbetrouwbaar zijn. De getuigen hebben er belang bij om zichzelf te ontlasten en de verdachte te belasten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken te weten van het onder feit 3 tenlastegelegde D-116, waar sprake is van een onjuiste ingangsdatum van dit contract. De overeenkomst heeft een ingangsdatum van 1 januari 2008, maar de feitelijke aanvraag KOT is ingegaan per 11 januari 2008. De rechtbank heeft derhalve niet de overtuiging dat dit bewust onjuist is genoteerd en zal verdachte daarom daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring
Op grond van de inhoud van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden, die de rechtbank samengevat en zakelijk zal weergeven. De processen-verbaal en ambtshandelingen van de FIOD-ECD waar de rechtbank naar verwijst, zijn in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 5653 en onderdeel van dossiernummer 43218. In de voetnoten wordt verwezen naar dossierpagina's.
De rechtbank merkt vooraf op dat getuigen of verdachte in de processen-verbaal afwisselend worden aangeduid met voor- of achternaam. De rechtbank zal deze personen steeds aanduiden bij hun achternaam. Daar waar bijvoorbeeld gesproken wordt over [X], zal de rechtbank [X] lezen. [medeverdachte 2] is [medeverdachte 2] en wordt hier aangeduid als medeverdachte [medeverdachte 2]. De rechtbank duidt [medeverdachte 1] aan als medeverdachte [medeverdachte 1].
Vraagouders zijn de ouders die willen dat op hun kinderen wordt opgepast. Dit oppassen wordt gedaan door gastouders. De gastouder is dus hetzelfde als een oppas.
[verdachte] hield kantoor in [vestigingsplaats 1], waaruit de rechtbank afleidt dat de activiteiten van verdachte rechtspersoon in ieder geval in [vestigingsplaats 1] zijn verricht.
Onbetrouwbaarheid getuigen
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de getuigen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Beide raadslieden hebben immers betoogd, zonder hier overigens een ondubbelzinnige conclusie aan te verbinden, dat sommige vraagouders onbetrouwbaar zijn, omdat zij wisselend verklaren en een belang zouden hebben bij het belasten van verdachte en ontlasten van zichzelf, gezien de tegen hen aanhangige strafzaken.
De raadslieden hebben geen concrete voorbeelden genoemd, waarop zij hun standpunt hebben gebaseerd. De rechtbank heeft gezien dat de vraagouders onderling consistent en nagenoeg identiek verklaren over de werkwijze van medeverdachten en verdachte rechtspersoon. Zo verklaren vraagouders [X], [X], [X], [X], [X] en [X] dat zij geen contact hebben gehad met het gastouderbureau over het aantal opvanguren of dat het aantal opvanguren door [VERDACHTE] is bepaald. Verder verklaren [X], [X] en [X] dat het aantal opvanguren door [VERDACHTE] is verhoogd.
Vraagouders [X] en [X] bevestigen de verklaringen van [X] en medeverdachte [medeverdachte 2], aangezien de vraagouders verklaren dat het uurtarief € 6,10 was.
Wat er zij van het belang dat getuigen zouden hebben bij het afleggen van hun verklaringen zoals zij dit hebben gedaan, dit neemt niet weg dat de rechtbank van oordeel is dat de verklaringen voldoende aanknopingspunten hebben om als bewijs te
dienen in de zaak van verdachte.
Samenloop
De raadslieden hebben betoogd dat er sprake is van samenloop tussen de verschillende tenlastegelegde feiten. Daarnaast is de valsheid in geschrift de basis voor de oplichting, terwijl het bedrag door oplichting verkregen tevens wordt aangemerkt als het bedrag dat door verdachte is witgewassen.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de feiten 3 en 4, beiden valsheid in geschrift, sprake is van meerdaadse samenloop. Ten laste is gelegd het valselijk opmaken en vervalsen van documenten én het opnemen in de bedrijfsadministratie van deze valse en vervalste documenten. Naar het oordeel van de rechtbank dienen het valselijk opmaken en vervalsen van documenten als op zichzelf staande handelingen te worden gezien. Op het moment van valselijk opmaken of vervalsen vindt een actieve handeling plaats om het geschrift een bepaalde bewijsbestemming te geven. Nadat deze formulieren zijn ingevuld of opgemaakt, is het een tweede stap om deze ook daadwerkelijk in de bedrijfsadministratie op te nemen.
Op grond van artikel 11 van de Regeling Wet kinderopvang is een gastouderbureau verplicht administratie te voeren, ook om de Belastingdienst op verzoek bepaalde gegevens te verstrekken. In de administratie dienen onder meer de schriftelijke overeenkomsten en afschriften van Verklaring Omtrent Gedrag te worden opgenomen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er sprake is van meerdaadse samenloop tussen valsheid in geschrift en oplichting. De Belastingdienst is in de tenlastegelegde gevallen overgegaan tot uitkering van kinderopvangtoeslag, nadat verdachte digitale aanvragen kinderopvangtoeslag naar de Belastingdienst had verzonden. In deze aanvragen vulde medeverdachte [medeverdachte 2] en de medewerkers het aantal opvanguren en het uurtarief in, als ware dit op basis van een schriftelijke overeenkomst zo afgesproken. Volgens de raadslieden is de wetgever in gebreke gebleven door geen toetsingsmechanisme in te bouwen in het KOT-systeem, waarbij zou worden gecontroleerd of de aanvrager recht had op KOT. De rechtbank overweegt dat de valsheid in geschrift zelf geen basis vormde voor de oplichting. De KOT werd uitgekeerd op grond van digitale aanvragen, zonder controle van schriftelijke overeenkomsten. Pas achteraf, bij controle door de Belastingdienst, werden de overeenkomsten in dit verband relevant, omdat de geschriften pas dan een bewijsbestemming krijgen als ware de situatie zoals op de overeenkomsten stond vermeld.
Feit 1
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de bewezenverklaring voor feit 1 uit van de in de tenlastelegging genoemde casussen. Deze casussen zullen afzonderlijk en in de volgorde zoals op de tenlastelegging vermeld aan de hand van de onderstaande punten worden besproken.
1. Verdachte heeft formulieren voor de aanvraag van kinderopvangtoeslag (afgekort: KOT) bij de Belastingdienst ingeleverd en daarmee doen voorkomen dat de in de casussen genoemde ouders aanspraak hadden op KOT (met terugwerkende kracht);
2. Verdachte deed alsof de in de casus genoemde ouders
a. het in de aanvraag opgenomen aantal KOT-uren per kind nodig hadden en
b. een uurtarief was overeengekomen;
3. Verdachte deed alsof [verdachte] (afgekort [VERDACHTE]) en de ouders aan de bij wet gestelde eisen voldeden, namelijk:
a. dat kinderopvang plaatsvond op basis van een getekende, schriftelijke overeenkomst tussen ouder en houder ([VERDACHTE]),
b. dat gastouders in bezit waren van een Verklaring Omtrent Gedrag (afgekort: VOG),
c. dat gastouders betaald werden voor het aantal uren en overeenkomstig het tarief zoals vastgelegd in de overeenkomst;
4. Verdachte wijzigingen in de situatie betreffende de KOT niet altijd aan de Belastingdienst heeft doorgegeven.
Voordat de rechtbank een oordeel geeft over de individuele casussen, zal de rechtbank de bewijsmiddelen uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2],[X] en de freelancers [X] en [X] weergeven, die betrekking hebben op de bovenstaande punten aan welke ook de casussen zullen worden getoetst.
Verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]
1. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat in alle gevallen de aanvraag KOT op het kantoor is gedaan aan de hand van verzamelde gegevens. De aanvragen werden gedaan door [medeverdachte 2] en de medewerkers van [VERDACHTE]. Bij de aanvraag gaven zij het rekeningnummer op van [VERDACHTE]. [VERDACHTE] deed de aanvraag KOT door de DigiD of elektronische handtekening van de gastouder te gebruiken en deze in sommige gevallen voor vraagouders aan te vragen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat aanvragen KOT met één of twee maanden terugwerkende kracht werden aangevraagd. [medeverdachte 2] heeft de werkwijze, zoals de procedure van aanvragen en het vaststellen van de toeslag met medeverdachte [medeverdachte 1] besproken. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de werkwijze omtrent aanvragen KOT met terugwerkende kracht van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft overgenomen.
2.
(a) Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat normaliter de opvanguren samen met de ouders werden uitgerekend. Volgens [medeverdachte 2] werd in ongeveer de helft van de gevallen de opvanguren op het kantoor ingevuld, aangezien de helft van de klanten geen opvanguren invulde. In die gevallen vulden [medeverdachte 2], zijn medewerkers en de freelancers het (maximaal) aantal uren op de inschrijfformulieren in.
Het aantal opvanguren werd met de volgende methode berekend. Voor kinderen van 0 tot 4 jaar oud werd 230 uren gehanteerd. In werkelijkheid vulde medeverdachte [medeverdachte 2] 190 uren in om niet bij de Belastingdienst op te vallen.
Voor kinderen van 5 tot 7/8 jaar was het landelijk gemiddelde 160 uren en hield [medeverdachte 2] 130 uren aan.
Voor kinderen van 8 tot 13 jaar ging [medeverdachte 2] uit van 130 uren, maar in werkelijkheid vulde hij 110 uur in.
Medeverdachte [medeverdachte 2] hanteerde steeds in werkelijkheid een lager aantal uren dan volgens hem zou mogen. Hij deed dit om niet op te vallen bij de Belastingdienst, niet in de problemen te komen met de Belastingdienst en om nog enigszins het werkelijke aantal opvanguren te benaderen. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] een nog hoger aantal opvanguren hanteerde.
(b) Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat in de praktijk vraagouders niet tegen hem hebben gezegd wat zij de gastouder betaalden. Hij wist niet hoe zij dit precies regelden, maar ging er van uit dat de ouders meer dan € 6,10 betaalden aan de gastouder. [medeverdachte 2] rekende altijd de maximale vergoeding van € 6,10 per uur. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij het maximale uurtarief berekende voor de gastouder, omdat hij dacht dat dit het wettelijke tarief was. Ook heeft hij verklaard dat hij hierbij geen rekening heeft gehouden met de werkelijke opvanguren en de werkelijke uitbetaling aan de oppas.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat geen van de ouders heeft gezegd dat zij minder dan het wettelijk maximum betaalden. [medeverdachte 2] heeft wel altijd gezegd dat de ouders een ouderbijdrage moesten betalen. Hij heeft verklaard dat hij geen zicht had op de feitelijke doorbetaling van de KOT aan de gastouder.
Volgens medeverdachte [medeverdachte 2] hanteerde hij het maximale uurtarief en opvanguren omdat hij dit van medeverdachte [medeverdachte 1] had gehoord. Die had al twee jaar een gastouderbureau en [medeverdachte 2] vertrouwde hem.
3.
(a) De aanvragen KOT werden in alle gevallen gedaan zonder dat een getekend contract aanwezig was. Zodra het inschrijfformulier binnenkwam werd de aanvraag KOT bij de Belastingdienst ingediend.
(b) De aanvragen KOT werden in alle gevallen gedaan zonder dat een VOG aanwezig was. Medeverdachte [medeverdachte 2] geeft aan volledig te zijn blindgevaren op de werkwijze van medeverdachte [medeverdachte 1].
(c) Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij het maximale uurtarief berekende voor de gastouder, omdat hij dacht dat dit het wettelijke tarief was. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij hierbij geen rekening heeft gehouden met de werkelijke opvanguren en de werkelijke uitbetaling aan de oppas.
Verklaring medewerkster [X]
[X] heeft verklaard dat zij de administratie deed voor [VERDACHTE]. Zij heeft de administratie gedaan op de wijze zoals haar dit door medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] is verteld te doen. [medeverdachte 2] gaf volgens [X] leiding aan haar. [medeverdachte 2] was de baas van [X] en zij deed wat hij haar vroeg te doen. [X] stelde haar vragen over KOT aan [medeverdachte 2] en bij diens afwezigheid aan medeverdachte [medeverdachte 1]. [X] kreeg de instructies en informatie die aan vraag- en gastouders werd meegegeven van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
1. [X] verwerkte aanvraagformulieren, stelde contracten op, diende aanvragen KOT in bij de Belastingdienst, hield financiële overzichten bij en voerde klantgegevens in.
[X] deed op basis van een inschrijfformulier een aanvraag KOT bij de Belastingdienst. Ook moest zij een contract opstellen en een VOG regelen. Eigenlijk alle aanvragen werden ingediend voordat het contract getekend en een VOG aanwezig was. Deze werkwijze heeft zij steeds zo gehanteerd omdat medeverdachte [medeverdachte 2] dit zo had opgedragen.
Volgens [X] heeft [medeverdachte 2] haar gezegd dat zij KOT met drie maanden terugwerkende kracht kon aanvragen. Later kon KOT nog maar met twee maanden terugwerkende kracht worden aangevraagd.
2.
(a) [X] berekende de opvanguren aan de hand van de uren die de vraagouders werkten, sportten of boodschappen deden. Ook als kinderen 's nachts bij opa en oma verbleven konden deze uren worden meegerekend voor het aantal opvanguren. Dit is [X] verteld door medeverdachte [medeverdachte 1].
(b) [X] heeft verklaard dat zij steeds een uurtarief van € 6,10 invulde, omdat medeverdachte [medeverdachte 2] dit tarief had verteld
3.
[X] wist niet dat KOT pas kon worden aangevraagd als aan alle voorschriften was voldaan.
(a) [X] heeft van medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] begrepen dat KOT kon worden aangevraagd als het inschrijfformulier was ingevuld en ondertekend door de vraagouders. [X] heeft haar werkzaamheden uitgevoerd naar instructies van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
Nagenoeg alle aanvragen werden ingediend voordat het contract getekend was. Deze werkwijze heeft [X] steeds gehanteerd omdat [medeverdachte 2] dit zo had opgedragen.
(b) Vrijwel alle aanvragen werden ingediend voordat een VOG aanwezig was. Deze werkwijze heeft [X] steeds gehanteerd, omdat [medeverdachte 2] dit zo had opgedragen.
(c) [X] heeft verklaard dat zij steeds een uurtarief van € 6,10 invulde, ongeacht het bedrag dat de vraagouders aan de gastouder betaalde. Het standaardtarief van € 6,10 is [X] door medeverdachte [medeverdachte 2] verteld. [X] heeft nooit aan ouders gevraagd wat zij de gastouder betaalden.
Verklaring freelancers [X] en [X]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft workshops gegeven aan freelancers en dat had volgens medeverdachte [medeverdachte 2] wel wat grondiger gemoeten. [X] heeft in 2008 bij [VERDACHTE] gewerkt. [X] heeft verklaard dat hij bij een informatiebijeenkomst is geweest die medeverdachte [medeverdachte 1] gaf aan de medewerkers van [VERDACHTE]. Daar is gezegd dat de aanvraag KOT met een maand terugwerkende kracht kon worden aangevraagd. Bij het aanbrengen van klanten heeft hij met deze informatie rekening gehouden.
[X] heeft verklaard dat hij van medeverdachte [medeverdachte 2] moest zeggen dat de klant met terugwerkende kracht kon aanvragen. Volgens [X] heeft medeverdachte [medeverdachte 1] gezegd dat [VERDACHTE] het enige gastouderbureau was dat met terugwerkende kracht KOT kon aanvragen en zich hiermee onderscheidde van andere gastouderbureaus.
Volgens [X] vulden de freelancers een inschrijfformulier in. In de helft van de gevallen vulden klanten het aantal opvanguren in. In andere gevallen werd het aantal uren op het kantoor ingevuld. Door medeverdachte [medeverdachte 2] is aan [X] verteld dat het aantal uren werd gemaximeerd. Als klanten geen uren invulden, werd het maximaal aantal uren ingevuld.
[X] heeft verklaard dat het aantal uren niet op het inschrijfformulier behoefde te worden ingevuld van medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2]. Dit aantal uren werd door de binnendienst vervolgens gemaximeerd.
[X] heeft verklaard dat inderdaad de Nederlandse Staat is opgelicht. Medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] boden het werk aan, maar hebben onvolledig opgeleid en geïnformeerd.
Casus 1
1. De aanvraag KOT is gedaan vanaf een IP-adres in gebruik bij [VERDACHTE]. De aanvraag is gedaan zonder dat [X] dat wist en wilde. Toen medeverdachte [medeverdachte 2] bij [X] wegging, moest [X] een handtekening zetten, omdat medeverdachte [medeverdachte 2] aan zijn opdrachtgever moest verantwoorden dat hij bij [X] op bezoek was geweest. Volgens [X] heeft medeverdachte [medeverdachte 2] niet gesproken over het aanvragen van KOT met terugwerkende kracht.
Bij de Belastingdienst is op 20 februari 2008 een aanvraag KOT binnengekomen met ingangsdatum 11 januari 2008 voor 110 en 140 opvanguren per maand. Het uurtarief is vastgesteld op € 6,10. De aanvraag is tweemaal ingetrokken.
2.
(a) [X] heeft verklaard dat hij niet met medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gesproken over het aantal uren.
(b) Toen de gastouder van [X] niet betaald wilde worden, heeft medeverdachte [medeverdachte 2] voorgesteld zelf een gastouder te zoeken en die naam op het contract te zetten. Toen [X] aangaf dat hij dit niet wilde, heeft medeverdachte [medeverdachte 2] gezegd dat dit niet meer kon, aangezien het allemaal al geregeld was. Alles gebeurde slechts op papier, terwijl in werkelijkheid niets gebeurde. Er was geen kinderopvang.
3.
(a) De overeenkomst is door [X] nooit ondertekend. [X] heeft verklaard dat de aanvraag KOT nooit compleet is geweest, aangezien er geen contract was.
4. Toen [X] de KOT wilde laten stopzetten, aangezien hij helemaal geen machtiging aan medeverdachte [medeverdachte 2] had gegeven, heeft medeverdachte [medeverdachte 2] gezegd dat [X] zijn bek moest houden en dat hij van de KOT op vakantie kon.
Vraagouder [X] heeft verklaard dat het niet waar is dat hij, zoals getuige [X] heeft verklaard, zo graag de KOT wilde hebben en dat zelfs 's avonds laat een afspraak werd gemaakt. [X] heeft verklaard dat het niet logisch is dat als hij een aanvraag KOT doet, dat hij daarna het geld aan de Belastingdienst wil teruggeven.
Casus 2
1. De aanvraag KOT is gedaan vanaf een IP-adres in gebruik bij [VERDACHTE].
Bij de Belastingdienst is op 2 februari 2008 een aanvraag KOT binnengekomen met ingangsdatum 11 januari 2008 voor twee kinderen, 110 opvanguren per maand per kind. Het uurtarief is vastgesteld op € 6,10.
2.
(a) [X] heeft in het gesprek met [X] niet gesproken over het aantal opvanguren. [X] was niet in dienst van [VERDACHTE], maar heeft vraagouders wel advies gegeven.
(b) [X] heeft verklaard dat er volgens haar niet over een uurtarief is gesproken.
3.
(a) Vraagouder [X] heeft verklaard dat zij een formulier heeft ontvangen, niets heeft ingevuld en na drie weken een bedrag kreeg van de 'instantie' (de rechtbank begrijpt van het gastouderbureau). [X] heeft verder verklaard dat haar gegevens zijn opgenomen door een mevrouw, maar dat zijzelf niets heeft ondertekend. [X] heeft geen contract getekend met [VERDACHTE].
Casus 3
1. Vraagouder [X] heeft verklaard dat hij een aantal formulieren naar [VERDACHTE] heeft gestuurd en dat hij daarna de toelage kreeg uitbetaald. De aanvraag KOT is gedaan vanaf een IP-adres in gebruik bij [VERDACHTE]. Vraagouder [X] heeft verklaard dat hij de aanvraag KOT niet zelf heeft gedaan.
Vraagouder [X] heeft verklaard dat zijn vrouw per eind januari 2008 zou stoppen met werken, waarop een vrouwelijke medewerker van [VERDACHTE] heeft gezegd dat zij dan toch recht hadden op KOT voor het hele jaar.
Vraagouder [X] heeft verklaard dat zij tegen [X] (de rechtbank begrijpt: [X]) heeft gezegd dat zij zou stoppen met werken. [X] heeft gezegd dat ze maar één dag hoefde te werken om recht te hebben op KOT. De KOT kon worden geregeld met terugwerkende kracht.
Bij de Belastingdienst is op 24 januari 2008 een aanvraag KOT binnengekomen met ingangsdatum 11 januari 2008 voor twee kinderen, 165 en 176 opvanguren per maand. Het uurtarief is vastgesteld op € 6,10.
2.
(a) Vraagouder [X] heeft verklaard dat hij nooit contact heeft gehad over het aantal opvanguren, dat is door [VERDACHTE] bepaald. Volgens [X] zijn de uren op de overeenkomst veel te veel uren en heeft hij deze uren nooit doorgegeven.
Volgens vraagouder [X] heeft zij nooit gezegd 165 en 176 opvanguren nodig te hebben. Ze ging immers stoppen met werken en had zoveel uren helemaal niet nodig. Vraagouder [X] heeft niet met [X] gesproken over het aantal uren.
(b) [X] heeft verklaard dat zij steeds een uurtarief van € 6,10 invulde, omdat medeverdachte [medeverdachte 2] dit tarief had verteld. Medeverdachte [medeverdachte 2] rekende altijd de maximale vergoeding van € 6,10 per uur.
Casus 4
1. De aanvraag KOT is gedaan vanaf een IP-adres in gebruik bij [VERDACHTE]. Vraagouder [X] heeft nooit een contract ondertekend. Vraagouder [X] heeft verklaard dat hij wel een formulier heeft ingevuld, maar dacht dat dit om de aanvraag van informatie ging. Vraagouder [X] heeft het formulier eind februari of begin maart ingevuld. [X] heeft dat formulier opgestuurd en daarna kwam de brief van de Belastingdienst, twee dagen later gevolgd door het contract van het gastouderbureau. Vraagouder [X] heeft pas later begrepen, na het bezoek van de Belastingdienst, dat er een aanvraag KOT was gedaan op zijn naam.
Bij de Belastingdienst is op 13 februari 2008 een aanvraag KOT binnengekomen met ingangsdatum 11 januari 2008 voor een kind, 200 opvanguren per maand. Het uurtarief is vastgesteld op € 6,10.
2.
(a) Vraagouder [X] heeft verklaard dat op het aanvraagformulier 60 opvanguren waren aangevraagd. Het gastouderbureau heeft daar 200 uur van gemaakt. Volgens vraagouder [X] klopte het aantal uren op het contract niet met de werkelijkheid.
(b) Vraagouder [X] betaalde de gastouder tussen de € 60,- en €100,-.
3.
(a) Vraagouder [X] heeft nooit een contract ondertekend.
(b) Vraagouder [X] heeft geen VOG opgevraagd omdat eerst de uren moesten worden gecorrigeerd.
(c) Vraagouder [X] betaalde de gastouder tussen de € 60,- en €100,-.
4. Vraagouder [X] heeft contact gehad met het gastouderbureau en gezegd dat hij geen 200 uren wilde. Het gastouderbureau zei dat ze er desnoods nog 6 maanden mee zouden doorgaan en dan stoppen. Het gastouderbureau wilde de uren niet wijzigen, omdat 60 uur te weinig was.
Vraagouder [X] heeft gebeld naar [VERDACHTE] om te zeggen dat zij de KOT niet wilden hebben. Daarop heeft een vrouw van [VERDACHTE] gezegd dat ze niet moesten zeuren en dat ze recht hadden op KOT.
Casus 7
1. De aanvraag KOT is gedaan vanaf een IP-adres in gebruik bij [VERDACHTE]. [X] heeft verklaard dat hij wel toestemming heeft gegeven om het allemaal te regelen.
Volgens [X] was het eerste gesprek met betrekking tot de aanvraag KOT in februari 2008. De ingangsdatum van het contract is 11 januari 2008.
Volgens [X] heeft [X] gezegd dat de KOT met een maand terugwerkende kracht kon worden aangevraagd. [X] heeft verklaard dat zij alle klanten heeft uitgelegd dat KOT met terugwerkende kracht kon worden aangevraagd.
Bij de Belastingdienst is op 7 februari 2008 een aanvraag KOT binnengekomen met ingangsdatum 11 januari 2008 voor een kind, 120 opvanguren per maand. Ook is een aanvraag stopzetting gedaan op 2 maart 2008. Het uurtarief is vastgesteld op € 6,10.
2.
(a) Vraagouder [X] heeft verklaard dat de dame van [VERDACHTE] heeft gezegd dat opvanguren beschikbaar waren volgens procedure.
(b) De gastouder zou € 100,- a € 150,- ontvangen van het bedrag dat [X] aan KOT ontving.
3.
(a) Het contract heeft [X] nooit ondertekend en nooit teruggestuurd. Volgens [X] heeft de man van [VERDACHTE] gezegd dat de naam van de gastouder er alleen voor de vorm stond, om aan de eisen te voldoen. [X] heeft verklaard dat de gastouder volgens [VERDACHTE] alleen op papier zou bestaan. Gastouder [X], die op het contract van [X] staat, heeft verklaard dat de naam [X] hem niet bekend voor komt.
(c) De gastouder is nooit geweest.
4. Toen [X] wilde stoppen en het contract wilde weggooien heeft [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt medeverdachte [medeverdachte 2]) gezegd dat [X] te eerlijk was.
Casus 8
1. [X] is via [X] (de rechtbank begrijpt dat [X] dezelfde persoon is als [X] ) in contact gekomen met [VERDACHTE]. Het contract is ingegaan op 11 januari 2008. De VOG van de gastouder is van 27 februari 2008.
Bij de Belastingdienst is op 13 februari 2008 een aanvraag KOT binnengekomen voor een kind, 200 opvanguren per maand. Het uurtarief is vastgesteld op € 6,10.
2.
(a) De gastouder [X], die oppast op haar broertje, heeft verklaard dat 200 uur gastouder per maand wel veel is en dat dit aantal uren niet werd opgepast. Het aantal uren is op initiatief van [VERDACHTE] ingevuld. [X] heeft nooit over uren gesproken met [X].
3.
(b) Het contract is ingegaan op 11 januari 2008. De VOG van de gastouder is van 27 februari 2008.
Casus 9
1. Vraagouder [X] heeft verklaard dat de aanvraag KOT is ingediend door [X] van [VERDACHTE].
Vraagouder [X] heeft verklaard dat [X] de papieren heeft ingevuld. Op die papieren stond ook de naam [VERDACHTE]. [X] vulde volgens [X] vermoedelijk de aanvraag in en heeft een berekening gemaakt. [X] heeft de overeenkomst getekend.
Bij de Belastingdienst is op 20 februari 2008 een aanvraag KOT binnengekomen met ingangsdatum 11 januari 2008 voor twee kinderen, 120 en 200 opvanguren per maand. Het uurtarief is vastgesteld op € 6,10.
2.
(a) Vraagouder [X] heeft verklaard dat [X] het aantal opvanguren berekende. In totaal zijn er 120 en 200 opvanguren per maand berekend. Vraagouder [X] werkte echter 15 uur per week. De rechtbank leidt daaruit af dat meer dan het dubbele aantal opvanguren is berekend dan waar recht op bestond.
(b) [X] heeft het uurtarief ingevuld en vraagouder [X] dacht dat dit een standaardbedrag was. [X] heeft verklaard dat zij steeds een uurtarief van € 6,10 invulde, omdat medeverdachte [medeverdachte 2] dit tarief had verteld.
3.
(c) Vraagouder [X] heeft verklaard dat zij de KOT aan de gastouder doorbetaalde, maar geen eigen ouderbijdrage.
Casus 11
1. De aanvraag KOT is gedaan vanaf een IP-adres in gebruik bij [VERDACHTE]. [X] heeft verklaard dat ergens in maart 2008 er contact is geweest tussen hem en [VERDACHTE] en dat hem aanvraagformulieren zijn toegestuurd. Daarna is KOT ontvangen.
Vraagouder [X] heeft verklaard dat hem is verteld door [VERDACHTE] dat KOT met drie maanden terugwerkende kracht kon worden teruggevraagd, maar dat hij dan wel een maand KOT aan het gastouderbureau moest betalen.
Bij de Belastingdienst is op 14 maart 2008 een aanvraag KOT binnengekomen met ingangsdatum 11 januari 2008 voor een kind, 200 opvanguren per maand. Het uurtarief is vastgesteld op € 6,10.
2.
(a) Vraagouder [X] heeft verklaard dat hij op het inschrijfformulier 120 uur heeft ingevuld en dat dit doorgestreept is, waarna daar 200 uur van is gemaakt, aangezien ook uren voor het uitrusten en slapen moesten worden meegeteld. Dit is ook zichtbaar op het inschrijfformulier.
Vraagouder [X] heeft verklaard dat haar man 120 opvanguren heeft opgegeven, dat die doorgestreept zijn en dat daar door die mensen 200 uren van was gemaakt.
Vraagouder [X] heeft verder verklaard dat was gezegd dat ook de uren dat de kinderen bij de gastouder sliepen meetelden. Echter ook dan kwam [X] niet aan 200 opvanguren.
3.
(b) De gastouder heeft vanaf 24 maart 2008 een VOG, terwijl volgens het contract de gastouder vanaf 11 januari 2008 actief was. Volgens [X] kon dit omdat met terugwerkende kracht voor drie maanden KOT worden aangevraagd.
Casus 13
1. Volgens [X] is de aanvraag KOT door [VERDACHTE] gedaan. De gastouder heeft vanaf maart 2008 opgepast. Op de overeenkomst is te zien dat de ingangsdatum 11 januari 2008 is. De ingangsdatum van het contract is door [VERDACHTE] bepaald.
Bij de Belastingdienst is op 13 februari 2008 een aanvraag KOT binnengekomen met ingangsdatum 11 januari 2008 voor twee kinderen, 115 en 190 opvanguren per maand. Het uurtarief is vastgesteld op € 6,10.
2.
(a) [X] heeft verklaard dat de uren al op het contract stonden toen dit werd toegestuurd. De uren op het contract kloppen volgens [X] niet, aangezien de gastouder minder uren oppast. Volgens vraagouder [X] is het aantal uren door [VERDACHTE] bepaald. Freelancer [X] heeft verklaard dat hij het aantal uren niet heeft ingevuld.
Gastouder [X] heeft verklaard dat hij gemiddeld 5 uur per week oppaste. De rechtbank ziet dat dit overeenkomt met ongeveer 20 uur per maand. [X] paste nooit de 190 en 115 uren op (de rechtbank begrijpt uren per maand), zoals die op het contract staan.
(b) [X] heeft verklaard dat hem verteld was dat het uurtarief € 6,10 zou zijn.
Gastouder [X] krijgt voor het oppassen ongeveer € 150,- per maand.
Volgens [X] is hem vanuit [VERDACHTE] gezegd dat hij met het geld mocht doen wat hij wilde.
Casus 18
1. Volgens [X] heeft [X] alles voor de aanvraag KOT geregeld. De aanvraag KOT is gedaan vanaf een IP-adres in gebruik bij [VERDACHTE]. Op de overeenkomst staat als ingangsdatum 11 januari 2008. Vraagouder [X] heeft verklaard dat de toeslag voor het kind '[X]' pas in mei is aangevraagd. Daarnaast staat '[X]' op de ingangsdatum al vermeld, terwijl het kind ruim een maand na de ingangsdatum geboren is. Vraagouder [X] heeft verklaard dat de gastouder in januari en februari niet heeft opgepast, maar dat de KOT per 11 januari (de rechtbank begrijpt het jaar 2008) al is aangevraagd.
Bij de Belastingdienst is op 7 februari 2008 een aanvraag KOT binnengekomen met ingangsdatum 11 januari 2008 voor een kind, 185 opvanguren per maand. Het uurtarief is vastgesteld op € 6,10. Per 1 mei is een kind toegevoegd aan de KOT.
2.
(a) Volgens [X] paste de gastouder gemiddeld 53 uur per maand op. Op het contract staat 185 uur per kind vermeld. [X] heeft de uren op het inschrijfformulier verhoogd van 160 naar 185 uur.
Gastouder [X] heeft verklaard dat het aantal opvanguren op de overeenkomst veel te hoog is.
(b) Het uurtarief van € 6,10 is volgens [X] afgesproken met [X], die vertelde dat dit een gangbaar tarief was.
3.
(b) De overeenkomst is ingegaan op 11 januari 2008. De VOG is gedateerd op 10 maart 2008. [X] heeft verklaard dat zij niet wist dat een VOG binnen moest zijn, voordat KOT kon worden aangevraagd.
(c) Via [VERDACHTE] kreeg gastouder [X] ongeveer € 200 per maand.
Oplichting
Verdachte heeft door aanvragen KOT te doen en daarbij onder meer een te hoog aantal opvanguren, onjuist uurtarief en onterechte terugwerkende kracht op te voeren, gedaan alsof de vraagouders recht hadden op (die opvanguren en uurtarieven aan) KOT. De Belastingdienst was in de veronderstelling dat deze gegevens juist waren en heeft op basis van de namens verdachte rechtspersoon door medeverdachte [medeverdachte 1] ingevulde aanvragen de KOT uitbetaald. Door dit handelen van verdachte is de Belastingdienst bewogen tot afgifte van de bedragen aan KOT. Als de Belastingdienst had geweten dat deze gegevens onjuist waren en bijvoorbeeld wist dat geen VOG's aanwezig waren en daarmee dus ook niet aan de wettelijke voorwaarden was voldaan, had de Belastingdienst de KOT niet uitbetaald.
De rechtbank heeft onderzocht voor welk bedrag verdachte rechtspersoon de Belastingdienst heeft opgelicht. De FIOD heeft hiervan een berekening gemaakt door de aanvragen van [BEDRIJFSNAAM 1] in een drietal categorieën in te delen.
In de eerste categorie die betrekking heeft op de periode tot januari 2007 - toen [VERDACHTE] nog niet geregistreerd was en niet de beschikking had over de vereiste VOG's - is een bedrag van € 7.793,- onterechte KOT uitgekeerd.
In de tweede categorie die betrekking heeft op de periode van februari 2007 tot en met oktober 2008 - waarbij geen vereiste VOG aanwezig was - is een bedrag van € 399.861,- onterechte KOT uitgekeerd.
De derde categorie heeft betrekking op de gevallen waarbij wel een VOG aanwezig was, maar ten onrechte met terugwerkende kracht KOT is aangevraagd. Het gaat hierbij om een bedrag van € 617.707,- aan onterecht uitgekeerde KOT.
De rechtbank leidt hieruit af dat de Belastingdienst een bedrag van € 1.025.061,- onterechte KOT heeft uitgekeerd en daardoor voor dit bedrag is opgelicht. Dit bedrag is ten goede gekomen van verdachte.
Aansprakelijkheid [verdachte]
Vervolgens rijst de vraag of de oplichting aan verdachte rechtspersoon [verdachte] kan worden toegerekend.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het antwoord op die vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden danwel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf,
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op voorkoming van de gedraging.
De rechtbank overweegt voor het antwoord op deze vraag het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn beiden via hun holding voor de helft eigenaar van verdachte rechtspersoon, [verdachte]
Medeverdachte [medeverdachte 2] was als leidinggevende werkzaam bij [VERDACHTE]. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft zich - naar eigen zeggen - achteraf gezien te weinig bemoeid met [VERDACHTE].
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte 1] de baas was van [verdachte] De inhoudelijke, personele en financiële beslissingen namen zij samen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij ad hoc situaties met medeverdachte [medeverdachte 2] besprak en elke dinsdag op het kantoor van [VERDACHTE] was.
De dagelijkse uitvoering van [VERDACHTE] lag volgens medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] bij medeverdachte [medeverdachte 2].
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de werkverdeling van [VERDACHTE] de wet- en regelgeving, manier van werken, layout, de werkwijze van het kantoor en de routing voor zijn rekening nam. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] training heeft gegeven aan medewerkers van [VERDACHTE].
De rechtbank leidt daaruit af dat beide medeverdachten verantwoordelijk zijn voor gedragingen verricht bij en door [VERDACHTE].
Beide medeverdachten hebben als feitelijk leidinggevende gefunctioneerd bij [VERDACHTE]. Zij waren daar, zoals uit de bewijsmiddelen is gebleken, leidinggevende en vraagbaak omtrent de regelgeving. Samen bestuurden zij [VERDACHTE]. Beide medeverdachten hebben niet alleen de medewerkers geïnstrueerd, maar ook nagelaten de medewerkers adequaat te informeren.
De gedragingen pasten binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. Verdachte rechtspersoon was immers een gastouderbureau dat bemiddelde tussen vraag- en gastouders teneinde opvang van kinderen te laten plaatsvinden. De gedragingen zijn de verdachte rechtspersoon dienstig geweest, aangezien € 0,97 per opvanguur aan commissie werd berekend, wat ten goede kwam aan de verdachte rechtspersoon.
Beide medeverdachten waren bevoegd en gehouden maatregelen te nemen ter voorkoming van de strafbare gedragingen. Dat zij bevoegd waren, blijkt mede uit het feit dat zij de bevoegdheid hadden instructies aan medewerkers te geven. Beide medeverdachten hebben niet alleen aanvaard dat de strafbare gedragingen zich zouden voordoen, maar hebben deze zelfs welbewust en opzettelijk bevorderd.
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2], [X], [X] en [X] wijzen medeverdachte [medeverdachte 1] aan als degene die instructies gaf om het maximale oppastarief te hanteren, het maximale aantal opvanguren te hanteren en met terugwerkende kracht KOT aan te vragen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ter zitting verklaard dat hij halverwege 2007 wist dat KOT niet met terugwerkende kracht kon worden aangevraagd. Hij heeft zich hiervan evenwel niets aangetrokken, aangezien hij ook in 2008 heeft verteld dat met terugwerkende kracht KOT kon worden aangevraagd, terwijl hij wist dat dit onrechtmatig was.
De rechtbank leidt uit bovenstaande verklaringen af dat beide medeverdachten tezamen en in vereniging met verdachte rechtspersoon, de medewerkers en free-lancers hebben gehandeld, door hen te instrueren en onvolledig te informeren. De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben derhalve feitelijk leidinggegeven aan en opdracht gegeven tot oplichting van de Belastingdienst.
Opzettelijk
Het opzet van een rechtspersoon op een bepaalde gedraging kan onder andere blijken uit de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon en uit het feit dat medeverdachte(n) opzet op de gedragingen hadden. De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met opzet hebben gehandeld. Nu de gedragingen door beide medeverdachten, die eigenaar waren en werkten ten behoeve van verdachte rechtspersoon zijn verricht, deze gedragingen pasten binnen de bedrijfsvoering en zij verdachte rechtspersoon dienstig zijn geweest, is dit aan verdachte rechtspersoon toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat feit 1 wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 2
[VERDACHTE] hield kantoor in [vestigingsplaats 1], waaruit de rechtbank afleidt dat de activiteiten van dit gastouderbureau in ieder geval in [vestigingsplaats 1] zijn verricht.
De door verdachte rechtspersoon gedane aanvragen KOT zijn meestentijds op de rekening van het betreffende gastouderbureau gestort, waarna dit geld (geheel of gedeeltelijk) door de gastouderbureaus werd doorgestort op rekening van de vraagouders, na inhouding van hun eigen commissie. Maandelijks werden bedragen aan KOT op de rekening van de gastouderbureaus gestort.
Op rekening van [VERDACHTE] is in totaal € 1.025.060,- onterechte KOT uitgekeerd.
Van misdrijf afkomstig
De Belastingdienst heeft de KOT uitbetaald, terwijl verdachte de Belastingdienst heeft opgelicht. De onterecht uitgekeerde KOT is daarom van misdrijf afkomstig. Omdat verdachte schuldig is aan oplichting van de Belastingdienst, wist zij dat dit geld wat zij voorhanden had en heeft overgedragen, door oplichting was verkregen. Verdachte is daarom schuldig aan witwassen.
Aansprakelijkheid [verdachte]
Of het witwassen aan [VERDACHTE] kan worden toegerekend hangt af van de volgende factoren.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het antwoord op die vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden danwel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf,
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op voorkoming van de gedraging.
De rechtbank overweegt voor het antwoord op deze vraag het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn beiden via hun holding voor de helft eigenaar van verdachte rechtspersoon, [verdachte]
Beide medeverdachten konden betalingen verrichten en konden beschikken over het vermogen op de rekening van [VERDACHTE]. Medeverdachte [medeverdachte 2] voerde de betalingen voor [VERDACHTE] uit. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft de werkwijze, zoals de procedure van aanvragen en de (hoogte van de) toeslag, met medeverdachte [medeverdachte 1] besproken. Medeverdachte [medeverdachte 1] focuste zich vooral op de geldstromen en de administratie bij [VERDACHTE].
Medeverdachte [medeverdachte 2] was als leidinggevende werkzaam bij [VERDACHTE]. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft zich - naar eigen zeggen - achteraf gezien te weinig bemoeid met [VERDACHTE].
De bedragen aan KOT zijn aan [VERDACHTE] uitbetaald vanaf 28 januari 2008. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [VERDACHTE] elke maand de KOT kreeg uitgekeerd, die hij dan na inhouden van zijn commissie uitkeerde aan de vraagouders. Van deze commissie betaalde hij salarissen, huur en belastingen voor [VERDACHTE]. Het bedrag wat overbleef werd verdeeld en overgemaakt op rekening van [bedrijfsnaam 4] en [bedrijfsnaam 5]
Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verantwoordelijk waren voor de feitelijke gang van zaken bij [VERDACHTE]. Zij gaven opdrachten en waren belast met leiding geven. Door medewerkers aldus te instrueren hebben zij zich schuldig gemaakt aan oplichting. Aangezien beide medeverdachten konden beschikken over het vermogen op de rekening van [VERDACHTE], hebben zij dit naar het oordeel van de rechtbank voorhanden gehad. Aangezien medeverdachte [medeverdachte 2] bedragen heeft overgemaakt naar de holding van beide medeverdachten, is dit geldbedrag ook overgedragen. De rechtbank is van oordeel dat medeverdachten hebben gehandeld namens verdachte rechtspersoon. Door het handelen van beide medeverdachten is het witwassen aan verdachte rechtspersoon toe te rekenen.
Witwasbedrag
De rechtbank heeft onderzocht welk bedrag verdachte rechtspersoon heeft witgewassen. De FIOD heeft hiervan een berekening gemaakt door de aanvragen van [BEDRIJFSNAAM 1] in een drietal categorieën in te delen.
In de eerste categorie die betrekking heeft op de periode tot januari 2007 - toen [VERDACHTE] nog niet geregistreerd was en niet de beschikking had over de vereiste VOG's - is een bedrag van € 7.793,- onterechte KOT uitgekeerd.
In de tweede categorie die betrekking heeft op de periode van februari 2007 tot en met oktober 2008 - waarbij geen vereiste VOG aanwezig was - is een bedrag van € 399.861,- onterechte KOT uitgekeerd.
De derde categorie heeft betrekking op de gevallen waarbij wel een VOG aanwezig was, maar ten onrechte met terugwerkende kracht KOT is aangevraagd. Het gaat hierbij om een bedrag van € 617.707,- aan onterecht uitgekeerde KOT.
De rechtbank leidt hieruit af dat de Belastingdienst een bedrag van € 1.025.061,- onterechte KOT heeft uitgekeerd op rekening van [VERDACHTE].
Gewoonte witwassen
De bedragen aan KOT zijn maandelijks en gedurende een periode van ongeveer acht maanden op rekening van verdachte rechtspersoon gestort en (geheel of gedeeltelijk) doorgestort. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is van gewoonte witwassen.
De rechtbank is van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 3
De rechtbank zal bij de beoordeling van het bewijs de structuur van de tenlastelegging nagaan en per document nagaan of en zo ja, welk bewijs daarvoor bestaat.
Vanaf 11 januari 2008 stond [VERDACHTE] geregistreerd als gastouderbureau bij de gemeente [vestigingsplaats 1]. [VERDACHTE] hield kantoor in [vestigingsplaats 1], waaruit de rechtbank afleidt dat de activiteiten van dit gastouderbureau in ieder geval in [vestigingsplaats 1] zijn verricht.
Teveel opvanguren
D-158
Vraagouder [X] heeft verklaard dat het aantal uren door [X] werd bepaald.
D-193
Vraagouder [X] heeft verklaard dat hij op het inschrijfformulier 120 uur heeft ingevuld en dat dit doorgestreept is en er 200 uur van is gemaakt, aangezien ook uren voor het uitrusten en slapen moesten worden meegeteld. Dit is ook zichtbaar op het inschrijfformulier.
Vraagouder [X] heeft verklaard dat haar man 120 uren had opgegeven, dat die doorgestreept waren en dat daar door die mensen 200 uur van was gemaakt.
D-284
[X] heeft verklaard dat de uren al op het contract stonden toen dit werd toegestuurd. De uren op het contract kloppen volgens [X] niet, aangezien de oppas minder uren oppast.
D-295
Volgens [X] is het werkelijk aantal opgepaste uren ongeveer 10-16 uur per week. De rechtbank leidt daaruit af dat het werkelijke aantal opvanguren per maand tussen de 40 en 64 uur heeft gelegen. Op het contract is voor twee kinderen tweemaal 115 opvanguren per maand ingevuld.
D-300
[X] heeft verklaard dat hij de oppas voor het opgegeven aantal uren niet nodig heeft. Het aantal uren is volgens [X] vastgesteld door verdachte [medeverdachte 2].
D-285
Op de overeenkomst staan 140 opvanguren per maand per kind. Gastouder [X] heeft verklaard dat het aantal uren niet klopt.
D-290
Volgens [X] paste de gastouder gemiddeld 53 uur per maand op. Op het contract staat 185 uur per kind vermeld. [X] is een vriendin van [X] en werkt bij [VERDACHTE]. [X] heeft de uren op het inschrijfformulier aangepast van 160 naar 185 uur. Volgens [X] heeft [X] het formulier ingevuld en het aantal uren gewijzigd, omdat er ook gewinkeld moest worden en het kon zijn dat zij dat boven aan het voorbereiden was, terwijl de gastouder beneden oppaste.
Gastouder [X] heeft verklaard dat het aantal opvanguren niet klopt.
Onjuiste ingangsdatum van overeenkomst
D-284
Volgens [X] heeft de oppas vanaf maart 2008 opgepast. Op de overeenkomst is te zien dat de ingangsdatum 11 januari 2008 is.
D-295
[X] heeft verklaard dat het contract eind januari 2008 is ondertekend en de oppas begin februari 2008 is gaan oppassen. Op het contract staat dat de ingangsdatum 11 januari 2008 is.
D-300
[X] heeft verklaard dat de oppas begin februari 2008 is gaan oppassen. Op het contract staat dat de ingangsdatum 11 januari 2008 is. De ingangsdatum klopt volgens [X] niet.
D-285
Op de overeenkomst staat een ingangsdatum van 11 januari 2008. Gastouder [X] heeft verklaard dat dit niet kan, aangezien hij toen nog niet begonnen was als gastouder.
D-290
Op de overeenkomst staat als ingangsdatum 11 januari 2008. [X] heeft verklaard dat de toeslag voor het kind '[X]' pas in mei is aangevraagd.
Daarnaast staat '[X]' op de ingangsdatum al vermeld, terwijl het kind ruim een maand na de ingangsdatum geboren is. Vraagouder [X] heeft verklaard dat de oppas in januari en februari niet heeft opgepast, maar dat de KOT per 11 januari al is aangevraagd.
Gastouder [X] heeft verklaard dat dit niet kan, aangezien hij toen nog niet begonnen was als gastouder.
De rechtbank leidt uit bovenstaande documenten af dat onjuiste, namelijk te vroeg gelegen, ingangsdata zijn ingevuld.
Te hoog uurtarief
Namens de verdachte rechtspersoon rekenden medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] altijd de maximale vergoeding van € 6,10 per uur. [X] heeft verklaard dat zij steeds een uurtarief van € 6,10 invulde, omdat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dit tarief hadden verteld. [X] heeft verklaard dat hem verteld was dat het uurtarief € 6,10 zou zijn.
Gastouder [X] heeft verklaard dat het uurtarief niet klopt, aangezien hij € 5,00 per uur kreeg uitbetaald.
De rechtbank leidt hieruit af dat namens verdachte in alle gevallen een onjuiste, namelijk te hoge, uurvergoeding bij de Belastingdienst is aangevraagd.
Aansprakelijkheid
Vervolgens rijst de vraag of de valsheid in geschrift aan verdachte rechtspersoon [VERDACHTE] kan worden toegerekend.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het antwoord op die vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden danwel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf,
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op voorkoming van de gedraging.
De rechtbank overweegt voor het antwoord op deze vraag het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn beiden via hun holding voor de helft eigenaar van verdachte rechtspersoon, [verdachte]
Medeverdachte [medeverdachte 2] was als leidinggevende werkzaam bij [VERDACHTE]. De dagelijkse uitvoering van [VERDACHTE] lag volgens medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] bij medeverdachte [medeverdachte 2].
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte 1] de baas was van [verdachte] De inhoudelijke, personele en financiële beslissingen namen zij samen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij ad hoc situaties met medeverdachte [medeverdachte 2] besprak en elke dinsdag op het kantoor van [VERDACHTE] was.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de werkverdeling van [VERDACHTE] de wet- en regelgeving, manier van werken, layout, de werkwijze van het kantoor en de routing voor zijn rekening nam. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] training heeft gegeven aan medewerkers van [VERDACHTE].
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft zich - naar eigen zeggen - achteraf gezien te weinig bemoeid met [VERDACHTE].
De rechtbank leidt daaruit af dat beide medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verantwoordelijk zijn voor gedragingen verricht bij en door [VERDACHTE].
Gedragingen
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat namens [verdachte] aanvragen KOT met één of twee maanden terugwerkende kracht zijn aangevraagd. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft de werkwijze, zoals de procedure van aanvragen en de toeslag met medeverdachte [medeverdachte 1] besproken. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de werkwijze omtrent aanvragen KOT met terugwerkende kracht van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft overgenomen.
[X] heeft verklaard dat zij de administratie deed voor [VERDACHTE]. Zij heeft de administratie gedaan op de wijze zoals haar dit door medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] is verteld te doen. Volgens [X] heeft medeverdachte [medeverdachte 2] haar gezegd dat zij KOT met drie maanden terugwerkende kracht kon aanvragen. Later kon KOT nog maar met twee maanden terugwerkende kracht worden aangevraagd.
[X] heeft in 2008 bij [VERDACHTE] gewerkt. [X] heeft verklaard dat hij bij een informatiebijeenkomst is geweest die medeverdachte [medeverdachte 1] gaf aan de medewerkers van [VERDACHTE].
Daar is gezegd dat de aanvraag KOT met een maand terugwerkende kracht kon worden aangevraagd. Bij het aanbrengen van klanten heeft hij met deze informatie rekening gehouden.
Volgens medeverdachte [medeverdachte 2] hanteerde hij het maximale uurtarief omdat hij dit van medeverdachte [medeverdachte 1] had gehoord. Die had al twee jaar een gastouderbureau en medeverdachte [medeverdachte 2] vertrouwde hem.
[X] heeft verklaard dat zij steeds een uurtarief van € 6,10 invulde, omdat medeverdachte [medeverdachte 2] dit tarief had verteld.
[X] heeft verklaard dat het aantal uren niet op het inschrijfformulier behoefde te worden ingevuld van medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2]. Dit aantal uren werd door de binnendienst vervolgens gemaximeerd.
Opzettelijk
Het opzet van een rechtspersoon op een bepaalde gedraging kan onder andere blijken uit de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon en omdat medeverdachte(n) opzet op de gedragingen hadden. Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat beide medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de scepter zwaaiden binnen de verdachte rechtspersoon en opzet hadden op het vals opmaken van overeenkomsten door, niet met de werkelijkheid overeenstemmende opvanguren en uurtarieven op te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat beide medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werkzaam waren ten behoeve van verdachte rechtspersoon. Zij hebben daarbij actief en met opzet gehandeld door instructies te geven dat het maximale aantal uren, het maximum uurtarief en met een aantal maanden terugwerkende kracht KOT kon worden afgevraagd.
De gedragingen, het opstellen van overeenkomsten en invullen van het aantal opvanguren en uurtarieven, paste binnen de bedrijfsvoering. Als gastouderbureau behoort dat immers tot de normale handelingen.
Deze gedragingen zijn de verdachte rechtspersoon dienstig geweest, nu verdachte rechtspersoon € 0,97 commissie kreeg per opvanguur. Hoe meer uren, hoe meer commissie voor de rechtspersoon.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de valsheid in geschrift aan verdachte rechtspersoon kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat feit 3 wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 4
[VERDACHTE] hield kantoor in [vestigingsplaats 1], waaruit de rechtbank afleidt dat de activiteiten van dit gastouderbureau in ieder geval in [vestigingsplaats 1] zijn verricht.
De administratie van [VERDACHTE] is op de [straatnaam] te [vestigingsplaats 1] in beslag genomen. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte rechtspersoon deze overeenkomsten, zoals deze zich in het dossier bevinden, in zijn administratie heeft opgenomen.
Feit 4 ziet op het in de administratie voorhanden hebben van valse of vervalste documenten. Dat deze documenten vals of vervalst zijn is reeds onder feit 3 gemotiveerd. Door deze documenten in de administratie op te nemen heeft verdachte rechtspersoon bij een eventuele controle deze documenten willen overleggen om daarmee de basis van de KOT-aanvragen aan te tonen.
Aansprakelijkheid
Vervolgens rijst de vraag of de valsheid in geschrift aan de verdachte rechtspersoon [VERDACHTE] kan worden toegerekend.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het antwoord op die vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden danwel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf,
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Opzettelijk
Het opzet van een rechtspersoon op een bepaalde gedraging kan onder andere blijken uit de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon of omdat medeverdachte(n) opzet op de gedragingen hadden. Op grond van artikel 11 van de Regeling Wet kinderopvang is een gastouderbureau verplicht administratie te voeren, teneinde onder meer de Belastingdienst op verzoek bepaalde gegevens te verstrekken. In de administratie dienen onder meer de schriftelijke overeenkomsten en afschriften van Verklaring Omtrent Gedrag te worden opgenomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gedraging, het in de administratie opnemen van overeenkomsten, paste binnen de normale bedrijfsvoering van verdachte rechtspersoon. Om die reden is de gedraging aan verdachte rechtspersoon toe te rekenen.
Daarmee is het opzet van verdachte rechtspersoon gegeven.
Aangezien het opnemen van de overeenkomsten in de administratie een verplichting was op grond van de Regeling Wet kinderopvang en deze documenten, waarvan medeverdachten wisten dat deze vals of vervalst waren in de administratie zijn opgenomen, hebben zij het oogmerk gehad deze te gebruiken bij een eventuele controle door de Belastingdienst.
De rechtbank is van oordeel dat feit 4 wettig en overtuigend is bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 10 december 2007 tot en met 5 november 2008 te [vestigingsplaats 1] en/of [vestigingsplaats 2] en/of Heerlen, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van totaal euro 1.025.060,--,
te weten een geldbedrag in het kader van (kinderopvang)toeslag op grond van de Wet kinderopvang, hebbende zij, verdachte, en haar mededaders (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
(telkens)
(digitale) formulieren "Aanvragen kinderopvangtoeslag" en formulieren wijziging kinderopvangtoeslag opgemaakt
en ingevuld en verzonden en doen toekomen aan de Belastingdienst aan de hand waarvan en/of door middel waarvan
zij, verdachte, en haar mededaders deden voorkomen dat ouders/personen,
waaronder
== [X] en/of [X] (casus 1) en
== [X] (casus 2) en
== [X] en/of [X](casus 3) en
== [X] en/of [X] (casus 4) en
== [X] (casus 7) en
== [X] en/of [X] (casus 8) en
== [X] (casus 9) en
== [X] en/of [X] (casus 11) en
== [X] en/of [X] (casus 13) en
== [X] en/of [X] (casus 18),
-al dan niet met terugwerkende kracht- aanspraak hadden en/of maakten op een tegemoetkoming in de door die ouders en/of hun partner te betalen kosten van kinderopvang en/of (voor de bepaling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag)
een aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar -vermeld op het aanvraagformulier- nodig zouden hebben en/of een werkelijk (naar individuele situatie) uurtarief was/waren overeengekomen en/of had(den) vastgesteld en/of
dat zij, verdachte, en/of mededader(s) en/of de (vraag)ouder(s) als bedoeld in artikel 1 onder i van de Wet kinderopvang (ten tijde van de aanvraag en/of voor de periode waarop die aanvraag van toepassing was) volde(e)d(en) aan de eis(en) en/of voorwaarden zoals gesteld in de Wet kinderopvang en aanverwante Regelingen en/of Besluiten, bestaande die eis(en) en/of voorwaarde(n) (onder meer) hierin dat de registratie en/of opneming in het register als bedoeld in artikel 46 van de Wet kinderopvang van het gastouderbureau had plaatsgevonden en/of de betreffende Kinderopvang geschiedt op basis van een ((reeds) opgestelde en/of getekende) schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder als bedoeld in artikel 52 van de Wet kinderopvang en/of de gastouder(s) in het bezit was/waren van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, als bedoeld in artikel 50 van de Wet kinderopvang en/of aan de gastouder het oppastarief en/of de opvanguren betaald werd(en) / zou(den) worden betaald zoals vastgelegd in de (oppas)overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wet kinderopvang,
telkens (vervolgens) (na afgifte/toewijzing in beschikking) niet alle wijzigingen in bij de Belastingdienst bekend zijnde
gegevens/situatie met betrekking tot de aanvrager van kinderopvangtoeslag en/of welke van belang zijn voor de aanspraak op en de hoogte van de kinderopvangtoeslag doorgegeven,
waardoor telkensde Belastingdienst werd bewogen tot de afgifte van een geldbedrag;
2.
op tijdstippen in de periode van 28 januari 2008 tot en met 5 november 2008, te [vestigingsplaats 1], tezamen en in vereniging met anderen, totaal euro 1.025.060,--, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
terwijl zij, verdachte, en haar mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf hebbende zij, verdachte, en haar mededaders van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt;
3.
op tijdstippen
in de periode van januari 2008 tot en met 19 september 2008 te [vestigingsplaats 1] tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen, formulieren "overeenkomst gastouderopvang", waaronder
C9. een formulier overeenkomst gastouderopvang aangegaan door de partijen [verdachte], de ouder [X] en de oppas [X]
Ingangsdatum periode overeenkomst 11-01-2008 (Bijlage D-158);
en
C11.een formulier overeenkomst gastouderopvang aangegaan door de partijen [verdachte], de ouder(s) [X] en [X] en
de oppas [X]
Ingangsdatum periode overeenkomst 11-01-2008 (Bijlage D-193);
en
C13.een formulier overeenkomst gastouderopvang aangegaan door de partijen [verdachte], de ouder(s) [X] en [X] en
de oppas [X]
Ingangsdatum periode overeenkomst 11-01-2008 (Bijlage D-284);
en
C16a.een formulier overeenkomst gastouderopvang aangegaan door de partijen [verdachte], de ouder(s) [X] en [X] en
de oppas [X]
Ingangsdatum periode overeenkomst 11-01-2008 (Bijlage D-295);
en
C16b.een formulier overeenkomst gastouderopvang aangegaan door de partijen [verdachte], de ouder(s) [X] en [X] en
de oppas [X]
Ingangsdatum periode overeenkomst 11-01-2008 (Bijlage D-300);
en
C18a.een formulier overeenkomst gastouderopvang aangegaan door de partijen[verdachte], de ouder(s) [X] en [X] en
de oppas [X]
Ingangsdatum periode overeenkomst 11-01-2008 (Bijlage D-285);
en
C18b.een formulier overeenkomst gastouderopvang aangegaan door de partijen [verdachte], de ouder(s) [X] en [X] en
de oppas [X]
Ingangsdatum periode overeenkomst 11-01-2008 (Bijlage D-290);
zijnde (telkens) geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk hebben opgemaakt of vervalst, en/althans valselijk hebben doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen door (een) ander(en),
immers hebben zij, verdachte, en haar, verdachtes, mededaders toen en daar (telkens) valselijk in strijd met de waarheid
-zakelijk weergegeven-
in die formulier(en) "overeenkomst(en) gastouderopvang" een te hoog aantal opvanguren (te weten D/158 en D/193 en D/284 en D/295 en D/300 en D/285 en D/290) en een onjuiste (te vroeg gelegen) ingangs- en/of begindatum van de overeenkomst (te weten D/284 en D/295 en D/300 en D/285 enD/290)
een onjuist (te hoog) uurtarief vermeld en/of geschreven en/of opgenomen, en/althans door die ander(en) doen en/of laten vermelden en/of schrijven en/of opnemen,
zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4.
op tijdstippen in de periode van 10 december 2007 tot en met 13 oktober 2008 te [vestigingsplaats 1], tezamen en in vereniging met elkaar en anderen, meermalen, (telkens) geschriften (te weten bedrijfsadministratie) die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen (telkens) opzettelijk valselijk hebben opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk hebben doen opmaken en/of doen vervalsen, hebbende zij, verdachte, en/of haar mededader(s) toen daar (telkens) opzettelijk in de bedrijfsadministratie van [verdachte], zijnde (telkens) een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen,
hierna genoemde geschriften opgenomen en/of geboekt en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen boeken en/of doen verwerken,
formulier(en) "overeenkomst gastouderopvang" waaronder
C9. een formulier overeenkomst gastouderopvang aangegaan door de partijen [verdachte], de ouder [X] en de oppas [X]
Ingangsdatum periode overeenkomst 11-01-2008 (Bijlage D-158);
en
C11. een formulier overeenkomst gastouderopvang aangegaan door de partijen [verdachte], de ouder(s) [X] en [X] en
de oppas [X]
Ingangsdatum periode overeenkomst 11-01-2008 (Bijlage D-193);
en
C13.een formulier overeenkomst gastouderopvang aangegaan door de partijen [verdachte], de ouder(s) [X] en [X] en
de oppas [X]
Ingangsdatum periode overeenkomst 11-01-2008 (Bijlage D-284);
en
C16a.een formulier overeenkomst gastouderopvang aangegaan door de partijen [verdachte], de ouder(s) [X] en [X] en
de oppas [X]
Ingangsdatum periode overeenkomst 11-01-2008 (Bijlage D-295);
en
C16b.een formulier overeenkomst gastouderopvang aangegaan door de partijen [verdachte], de ouder(s) [X] en [X] en
de oppas [X]
Ingangsdatum periode overeenkomst 11-01-2008 (Bijlage D-300);
en
C18a.een formulier overeenkomst gastouderopvang aangegaan door de partijen [verdachte], de ouder(s) [X] en [X] en
de oppas [X]
Ingangsdatum periode overeenkomst 11-01-2008 (Bijlage D-285);
en
C18b. een formulier overeenkomst gastouderopvang aangegaan door de partijen [verdachte], de ouder(s) [X] en M. [X] en
de oppas [X]
Ingangsdatum periode overeenkomst 11-01-2008 (Bijlage D-290);
bestaande die valsheid/valsheden (telkens) hierin dat -in werkelijkheid- in die formulier(en) "overeenkomst(en) gastouderopvang" een te hoog aantal opvanguren (te weten D/158 en D/193 en D/284 en D/295 en D/300 en D/285 en D/290) en
een onjuiste (te vroeg gelegen) ingangs- en/of begindatum van de overeenkomst (te weten D/284 en/of D/295 en/of D/300 en/of D/285 en/of D/290) en een onjuist (te hoog) uurtarief was vermeld en/of geschreven en/of opgenomen zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
1.
MEDEPLEGEN VAN OPLICHTING, BEGAAN DOOR EEN RECHTSPERSOON, MEERMALEN GEPLEEGD
2. (primair)
MEDEPLEGEN VAN:
VAN HET PLEGEN VAN WITWASSEN EEN GEWOONTE MAKEN, BEGAAN DOOR EEN RECHTSPERSOON
3.
MEDEPLEGEN VAN VALSHEID IN GESCHRIFT, BEGAAN DOOR EEN RECHTSPERSOON, MEERMALEN GEPLEEGD
4.
MEDEPLEGEN VAN VALSHEID IN GESCHRIFT, BEGAAN DOOR EEN RECHTSPERSOON, MEERMALEN GEPLEEGD
6 De strafbaarheid van de verdachte
De raadslieden hebben betoogd dat verdachte, indien de rechtbank tot bewezenverklaring komt, ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging voor alle tenlastegelegde feiten, vanwege afwezigheid van alle schuld (hierna: AVAS). AVAS ziet op de wederrechtelijkheid van de bevoordeling. Verdachte heeft slechts beoogd toeslag te verkrijgen voor de vraagouders en niet ter bevoordeling van zichzelf of haar medeverdachten. De raadslieden hebben hun stelling onderbouwd door aan te voeren dat de wet onduidelijk was en overheidscontrole op het toekennen van de toeslag niet heeft gefunctioneerd. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft herhaaldelijk de Belastingdienst geraadpleegd, vertrouwd op de door hen gegeven adviezen en daardoor feitelijk gedwaald. Hij kreeg daar op dezelfde vragen verschillende antwoorden. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte 2] zich in voldoende mate geïnformeerd omtrent de regelgeving, omdat hij vertrouwde op de informatie van medeverdachte [medeverdachte 1], de Belastingtelefoon en het Handboek Wet Kinderopvang heeft geraadpleegd.
Volgens de verdediging ligt in het KOT-systeem besloten dat aanvragen onjuist kunnen zijn geweest, omdat door de Belastingdienst pas na het kalenderjaar een definitieve afrekening wordt gemaakt van de hoogte van de KOT. Als teveel opvanguren waren berekend, konden deze achteraf worden gecorrigeerd. Door de aanhouding van beide medeverdachten voor het einde van het kalenderjaar is dit niet mogelijk geweest.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep kan doen op afwezigheid van alle schuld, nu verdachte het opzet had te frauderen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Een beroep op AVAS kan slechts worden gehonoreerd, indien verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van de regelgeving omtrent KOT. Hiervan kan sprake zijn indien verdachte de maximale voorzorgsmaatregelen heeft genomen om zich te voorzien van voldoende en juiste informatie.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet verontschuldigbaar heeft gedwaald, maar bewust en met opzet heeft gefraudeerd. Een beroep op AVAS kan daarom niet slagen.
Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben ter zitting verklaard dat de regelgeving omtrent KOT onduidelijk was en dat zij sommige regels helemaal niet kenden.
De rechtbank is van oordeel dat beide medeverdachten, die zich beroepsmatig met de regeling bezig hielden, zich (vooraf) in de door hen als complex ervaren materie hadden moeten verdiepen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft weliswaar gesteld dat hij informatie zou hebben ingewonnen omtrent KOT bij de Belastingtelefoon, maar tegelijkertijd heeft hij verklaard dat hij op dezelfde vragen, verschillende antwoorden kreeg. Naar het oordeel van de rechtbank heeft medeverdachte [medeverdachte 1] onvoldoende voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Hij had bijvoorbeeld een persoonlijke afspraak kunnen maken met de Belastingdienst om deze onduidelijkheden op te helderen. Dit gebrek aan inzet van de zijde van medeverdachte [medeverdachte 1] steekt des te meer gezien het aantal KOT-aanvragen en de bedragen die daarmee waren gemoeid. Dat medeverdachte [medeverdachte 1] via de Belastingtelefoon de antwoorden heeft gehad, welke hij zegt te hebben gehad, is door verdachte overigens niet nader onderbouwd.
Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard dat hij zich niet heeft verdiept in de regelgeving omtrent KOT en ook niet de moeite heeft genomen om alles goed na te pluizen. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft zich daarbij verlaten op de kennis van medeverdachte [medeverdachte 1]. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft ter zitting verklaard dat hij slordig is geweest en onvoldoende controle heeft uitgevoerd. Hij heeft verklaard dat hij zich de afgelopen weken eigenlijk voor het eerst heeft verdiept in de regelgeving door kennisneming van het Handboek Wet Kinderopvang. De stelling van de raadsman dat medeverdachte [medeverdachte 2] zich tijdig en in voldoende mate zou hebben verdiept in de regelgeving acht de rechtbank dan ook volstrekt ongeloofwaardig.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verder door net niet het maximale aantal opvanguren op overeenkomsten in te vullen met opzet een situatie voorgesteld die in werkelijkheid niet bestond en heeft daarmee de Belastingdienst opgelicht op een geraffineerde wijze. Dat medeverdachte [medeverdachte 2] de aanvragen KOT onvoldoende heeft gecontroleerd is naar het oordeel van de rechtbank feitelijk onjuist, aangezien hij zijn medewerkers juist heeft geïnstrueerd een standaarduurtarief te hanteren en het aantal opvanguren te maximeren. Beide medeverdachten hebben hier ook overleg over gehad.
Het verweer van de raadslieden dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door hun aanhouding in oktober 2008 niet in staat zijn geweest om het aantal opvanguren te corrigeren gaat niet op, nu beide medeverdachten de feitelijke situatie niet relevant vonden en het hen alleen te doen was niet op te vallen met de urenopgave.
Beide medeverdachten hebben enerzijds actief gehandeld door tegen vraagouders te zeggen dat het daadwerkelijk aantal opvanguren niet relevant was en anderzijds nagelaten om het daadwerkelijke aantal benodigde opvanguren in de aanvraag of wijziging KOT te verwerken.
De rechtbank is van oordeel dat beide medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich niet hebben bekommerd om de regelgeving omtrent KOT en deze zelfs bewust hebben genegeerd.
Beide medeverdachten waren werkzaam ten behoeve van verdachte rechtspersoon. Nu zij met opzet hebben gehandeld, kunnen zij en derhalve geen beroep doen op AVAS.
Het verweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte rechtspersoon op te leggen een geldboete € 100.000,--.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw en raadsman hebben aangevoerd dat het opleggen van een boete aan verdachte rechtspersoon niet opportuun is, aangezien deze rechtspersoon inmiddels niet meer bestaat. De vordering van de officier van justitie dient daarom te worden afgewezen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de aard en de hoedanigheid van verdachte rechtspersoon en de draagkracht van de verdachte rechtspersoon.
Daarbij is in het bijzonder rekening gehouden met het volgende.
Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer één jaar op zeer grove wijze misbruik gemaakt van de regeling kinderopvangtoeslag en daardoor de Belastingdienst opgelicht voor een bedrag van ruim één miljoen euro. Deze regeling (KOT) is in het leven geroepen om door middel van bijdragen aan de kosten van kinderopvang de (kans op) arbeidsparticipatie te vergroten voor vraagouders.
Verdachte heeft op grote schaal misbruik gemaakt van kinderopvangtoeslag. Verdachte heeft bijna één jaar als gastouderbureau gefunctioneerd. Door medewerkers van verdachte zijn stelselmatig aanvragen KOT voor vraagouders ingediend, waarbij zij veel te veel opvanguren en het maximale uurtarief door de Belastingdienst lieten uitbetalen. Daarnaast liet verdachte KOT uit betalen, terwijl haar medewerkers wisten dat feitelijk geen opvang of onbetaalde opvang plaatsvond. Verdachte liet ook KOT uitbetalen met terugwerkende kracht, door de overeenkomst tussen haar en de vraagouders bijvoorbeeld een jaar eerder in te laten gaan dan de datum waarop met de kinderopvang werd gestart. De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gingen daarbij zelfs zo ver dat zij, ondanks verzoeken van vraagouders om het aantal opvanguren te matigen, het aantal opvanguren verhoogden, dit niet wijzigden of als ouders wilden stoppen de KOT nog enige tijd lieten doorgaan.
Verdachte heeft daarbij de Staat gedupeerd, en daarbij ook en juist de hardwerkende burger die belasting afdraagt om kinderopvang mogelijk te maken. De KOT wordt immers betaald uit gemeenschapsgeld. Verdachte heeft zich daar op geraffineerde wijze onrechtmatig mee verrijkt.
Ook zijn vraagouders gedupeerd. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben hen immers voorgehouden dat KOT geld opleverde, niets zou kosten en dat ouders zelf mochten weten wat zij met dit geld deden. Door toedoen van verdachte worden deze vraagouders geconfronteerd met naheffingen en dienen zij grote bedragen terug te betalen aan de Belastingdienst.
Verdachte heeft de Belastingdienst opgelicht door valse en vervalste documenten te gebruiken. Deze zijn in de administratie van verdachte teruggevonden. Het doel daarvan was om bij een eventuele controle deze documenten te kunnen overleggen en dan te doen alsof dit echte en onvervalste documenten waren.
Daarnaast heeft verdachte de miljoenen die zij op haar rekening kreeg witgewassen omdat zij die naar vrije besteding kon gebruiken. Dit heeft verdachte gedaan, door de bedragen niet allen naar vraagouders over te maken, maar ook naar de bankrekeningen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
De rechtbank heeft gezien dat verdachte rechtspersoon, volgens het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 april 2010, niet eerder door een strafrechter is veroordeeld.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat een geldboete van € 60.000,- een passende sanctie is. Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het verweer van de raadslieden dat geldboete niet opportuun zou zijn vanwege ontbinding van de rechtspersoon gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Uit het dossier is gebleken dat de rechtspersoon is ontbonden op 23 november 2009. Dit is nadat strafvervolging is tegen verdachte is aangevangen. Verder zijn de gedragingen verricht binnen de sfeer van de rechtspersoon en is zij derhalve daarvoor aansprakelijk. Daarnaast kan een geldboete, ook al is de rechtspersoon ontbonden, worden geëxecuteerd.
8 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 23, 24, 47, 51, 57, 225, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart de dagvaarding geldig;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 60.000,- (zestigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter, mr. B.M.R.M. Edelhauser-van Vlijmen en mr. M.A. Waals, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. drs. M.P. Visser griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 juli 2010.
Mr. M.A. Waals is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Parketnummer: 11/993021-08
Vonnis d.d. 20 juli 2010