ECLI:NL:RBDOR:2010:BN7318

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
9 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-860161-10
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting in de woning van de ex-vriendin met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft de rechtbank Dordrecht op 9 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting in de woning van zijn ex-vriendin op 26 maart 2010 te Numansdorp. De verdachte heeft op drie verschillende plaatsen in de woning brand gesticht, wat heeft geleid tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omstanders. De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde 'Meer- en Vaartverweer', dat stelt dat de brand per ongeluk is ontstaan. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de verdachte en getuigen, alsook het forensisch onderzoek, voldoende bewijs leveren voor opzet. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren wat er is gebeurd, maar getuigen hebben verklaard dat hij lachend uit de woning kwam terwijl de brand woedde. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van vierentwintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en beveelt dat de verdachte hulp krijgt van Bouman GGZ. De rechtbank houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid door alcohol- en drugsgebruik.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/860161-10 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum] 1960,
wonende te [adres en woonplaats]
thans gedetineerd in de PI Zuid West - De Dordtse Poorten, te Dordrecht,
hierna: verdachte.
Raadsman mr. R. Bonis, advocaat te Dordrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 augustus 2010, waarbij de officier van justitie mr. W.J.A. Struik, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 26 maart 2010 te Numansdorp opzettelijk brand heeft gesticht door op een drietal plaatsen in een bovenwoning, gelegen aan de [adres], een badjas, een bed respectievelijk een hoekbank met vuur in aanraking te brengen, waardoor gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zijn standpunt op het volgende.
De officier van justitie heeft gesteld dat uit het dossier blijkt dat er maar één persoon is die de brand heeft kunnen aansteken: verdachte. Uit camerabeelden blijkt dat verdachte als laatste de woning heeft verlaten.
De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat hij het opmerkelijk vindt dat verdachte er blijk van geeft zich steeds minder te kunnen herinneren van wat er die bewuste dag is voorgevallen. Mensen met geheugenverlies als gevolg van alcoholgebruik gaan zich gewoonlijk juist meer herinneren. De officier van justitie heeft er op gewezen dat verdachte bij de politie heeft verklaard kaarsen aangestoken te hebben, waarna hij met spiritus in de hand heeft rond gelopen en om zich heen is gaan slaan, wat voldoende is voor het aannemen van voorwaardelijk opzet. Ter zitting heeft verdachte anders verklaard; hij kan zich er niets meer van herinneren. De officier van justitie heeft er op gewezen dat op basis van het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) het zeer waarschijnlijk is dat er bij de brandstichting helemaal geen spiritus aan te pas is gekomen, wat er op duidt dat de brand niet per ongeluk, zoals door verdachte bij de politie is verklaard, is aangestoken, maar dat verdachte doelbewust drie brandhaarden heeft gecreëerd door een badjas, bed en bank in brand te steken.
In repliek heeft de officier van justitie ten aanzien van het door de raadsman gevoerde 'Meer- en Vaartverweer' opgemerkt dat het door de raadsman geschetste scenario zo onwaarschijnlijk is dat dit verweer geen kans van slagen heeft. Zo vraagt de officier van justitie zich af welk kledingstuk dan brand gevat zou moeten hebben. Indien wordt uitgegaan van de badjas wijst hij er op dat deze na de brand is aangetroffen, hangend op een haakje in de badkamer. Dit is niet de plaats waar men zou verwachten dat dit kledingstuk zou hangen indien dit al brandend door verdachte zou zijn gedragen en vervolgens uitgetrokken. Er zijn bovendien geen brandwonden bij verdachte geconstateerd. Verder heeft de officier van justitie er op gewezen dat het niet waarschijnlijk is dat verdachte in een brandende badjas drie verschillende brandhaarden heeft kunnen veroorzaken.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het opzettelijk brand stichten, omdat er geen sprake is van het opzet van de verdachte de brand te stichten. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat niet duidelijk is wat er nu precies is gebeurd. De verklaringen van verdachte op dit punt zijn onderling verschillend, of het nu gaat om de verklaringen afgelegd bij de politie of ter terechtzitting. Dit verschil is door de raadsman geduid als het gevolg van het feit dat verdachte niet meer weet wat er is gebeurd en achteraf heeft geprobeerd de situatie te reconstrueren. De raadsman heeft betoogd dat, nu uit het onderzoek van het NFI is gebleken dat op de brandmonsters geen vluchtige stoffen zijn aangetroffen en het dus niet waarschijnlijk is dat de drie brandhaarden mede door gebruik van spiritus zijn veroorzaakt, het best zo zou kunnen zijn dat verdachte met een kledingstuk een brandende kaars heeft geraakt waardoor dit kledingstuk vlam heeft gevat. Verdachte kan met dit kledingstuk hebben rondgelopen en zo dingen hebben geraakt of dit bijvoorbeeld hebben uitgetrokken en het vervolgens op de bank hebben gegooid. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat dit geen opzet inhoudt.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De feiten
Op grond van de inhoud van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden, die de rechtbank zakelijk zal weergeven.
Verdachte was op 26 maart 2010 in de woning van [ex-vriendin] (hierna: ex-vriendin). De woning is gelegen aan de [adres] te Numansdorp, boven de winkel [naam winkel]. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard verder niet te weten wat er gebeurd is. Verdachte heeft tijdens een verhoor bij de politie nog verklaard een brand te hebben veroorzaakt, maar deze niet te hebben aangestoken. Hij wilde niet bewust de boel in brand steken. Hij heeft verklaard kaarsen te hebben gebrand en het huis te hebben schoongemaakt alvorens het te verlaten. Zo heeft hij onder andere de ramen schoon gemaakt met spiritus. Hij heeft door het pand gelopen als een kip zonder kop. Verdachte heeft aangevoerd dat hij denkt dat hij rond heeft gelopen met de fles spiritus in zijn hand en een brandende sigaret, dat hij misschien heeft gegooid met de spiritus, over de kaarsen? Of dat hij een slaande beweging maakte waardoor de spiritus de kaarsen raakte en er brand ontstond? Ook bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij waarschijnlijk wel brand heeft gesticht in de woning van zijn ex-vriendin. Hij heeft gesteld dat alles in zijn richting wijst. Hij heeft ook verklaard dat hij die middag erg dronken en in de war was.
De ex-vriendin van verdachte heeft op 26 maart 2010 telefonisch tegenover de politie verklaard dat zij een kledingwinkel heeft aan de [adres] te Numansdorp en dat er boven de winkel een ruimte is die als appartement is ingericht. Zij heeft gezegd dat zij en verdachte die nacht in het appartement hadden geslapen. Ook heeft zij verklaard dat haar relatie met verdachte al enige tijd onder spanning stond en dat zij en verdachte die ochtend ruzie hadden gehad. Toen zij om 17:00 uur naar de woning van haar ouders ging, was verdachte in het appartement. Ze zei dat ze rond 18:17 uur een sms had ontvangen van verdachte.
De ex-vriendin heeft aan de politie het sms-bericht getoond dat zij had ontvangen op 26 maart 2010 om 18:17 uur en waarvan zij verklaarde dat dit bericht afkomstig was van verdachte. Het sms-bericht luidt letterlijk: "Jij bent niks, dat is wat jij wilde! Wij als zigeuners zijn ook niks, ik heb effe huis gehouden? Ik niks jij niks, jullie niks ?alles is veranderd, in mijn en jouw leven! Ben jouw pappa is de wijze man, hij is gewaardeerd om het gene wat hij uitstraalt en wat hij voelt! Jij zal opnieuw moeten beginnen ik geef niks om weelde! Jij bent degene die geluk heeft! Al die andere die dachten mij uit te lachen, ja, ja. Ik geniet nu, omdat ik nu mijzelf ben! Wij zijn de echte zigeuners met hart en ziel."
Bij een verhoor door de politie heeft verdachte toegegeven dat hij deze sms aan zijn ex-vriendin heeft gestuurd.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 26 maart 2010 omstreeks 17:45 uur werkzaam was bij [naam winkel] aan de [adres] te Numansdorp. Zij was achter in de winkel werkzaam toen ineens het licht uitviel. Toen zij vooraan in de winkel kwam, zag zij allemaal rook, die via het plafond naar beneden kwam. Vervolgens riep er iemand vanaf de straat tegen haar: "Brand, Brand, er is boven brand". Toen zij naar buiten liep, zag zij dat er op de eerste verdieping, welke direct boven de winkel is, brand was. Een dag na de brand heeft deze getuige tegenover de politie verklaard dat verdachte de dag ervoor uit het slop kwam toen er al brand was. Hij lachte naar haar en naar haar collega, ondertussen wijzend naar de brandende woning. Zij heeft hem horen zeggen: "Kijk".
Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 26 maart 2010 in de winkel [naam winkel] aan het werk was. Zij heeft net als haar collega verklaard dat zij door een voorbijganger werd geroepen naar buiten te gaan omdat er brand was boven de winkel. Buiten heeft zij verdachte uit het Slop zien komen. Zij zag dat hij wankelde en waggelde. Zij zag dat hij lachte en tegelijkertijd naar boven, naar de brand keek.
De politie heeft de bewakingsbeelden van 26 maart 2010, opgenomen met de beveiligingscamera die gericht staat op het pand [naam winkel], gevestigd aan de [adres] te Numansdorp, bekeken en heeft gezien dat op 26 maart 2010 om 18:32:15 uur een man, later geïdentificeerd als verdachte, met in zijn hand een sigaret, de trap, die leidt naar het woongedeelte behorend bij het winkelpand, af komt en links om de trap het portaal in gaat.
Getuige [getuige 3] is eigenaar van [naam café] in Numansdorp. Hij heeft verklaard dat verdachte op 26 maart 2010 omstreeks 18:30 uur zijn café in kwam en dat hij zei: "Ik heb net de [naam winkel] in brand gestoken".
Op 27 maart 2010 heeft [getuige 4] (hierna: [getuige 4]) telefonisch tegenover de politie verklaard dat zij aan de andere kant van het Slop woont. Zij heeft desgevraagd verklaard dat zij ten tijde van de brand zelf thuis was met haar gehandicapte dochter van 14 jaar en met haar schoonmoeder en moeder, van 75, respectievelijk 73 jaar, waarbij de laatste heel slecht ter been is. Zij heeft ook verklaard dat het op vrijdagavond koopavond is in Numansdorp en dat daarom alle winkels open waren en er veel publiek op straat en in de winkels was. Later die dag heeft [getuige 4] aangifte gedaan van brandstichting op 26 maart 2010 op de [adres] te Numansdorp, binnen de gemeente Cromstrijen. Zij heeft verklaard dat zij eigenaar is van het pand waar de winkel [naam winkel] is gevestigd. Zij verhuurt dit pand aan de organisatie van [naam winkel]. Dit pand bestaat uit een winkel op de begane grond en een kantoor op de eerste verdieping. Aangeefsters woning ligt direct naast het pand van [naam winkel]. Omstreeks 18:30 uur hoorde zij een luide knal en het gerinkel van glas. Zij zag toen dat het kantoor van [naam winkel] in brand stond. Zij heeft toen samen met haar dochter, moeder en schoonmoeder haar woning verlaten.
De politie heeft op 27 maart 2010 geconcludeerd dat gezien de ligging van de panden, de korte afstanden tussen de panden, de bovengelegen woningen, de aanwezigheid van mensen in de woningen en de panden, de ter plaatse zijnde koopavond, gesteld kan worden dat er een zeer groot gemeen gevaar voor personen en goederen aanwezig was toen de brand uitbrak en het brandde.
Op zondag 28 maart 2010 heeft ook de ex-vriendin aangifte gedaan in verband met de geleden schade aan haar inboedel. Zij heeft verklaard dat zij de winkel [naam winkel] op de [adres] te Numansdorp als franchise-ondernemer beheert. Boven de winkel is een woning, waar zij deels woont. Zij geeft aan dat het eigenlijk geen woning is, maar meer een kantoor en kantine voor het personeel en dat zij er wel regelmatig blijft slapen. Er is daarom ook van alles aanwezig. Alles wat in de woning stond, is beschadigd door de brand en de rook en het bluswater. Er stonden daar onder andere een bankstel, een bed, een geluidsinstallatie, haar laptop, kantoorartikelen, een TV voor camerabeelden uit de winkel en de huisuitrusting.
De Unit Forensische Opsporing (hierna: UFO) heeft op 27 maart 2010 onderzoek gedaan naar de brand in de woning aan de [adres] te Numansdorp, binnen de gemeente Cromstrijen. In de woning zijn drie brandhaarden aangetroffen: in de hoek van de hoekbank in de woonkamer, het matras van het bed in de slaapkamer en een badjas in de badkamer. Voor elk van de brandhaarden gold dat er geen technisch aanwijsbare brandoorzaak aanwezig was. Volgens de UFO is het zeer waarschijnlijk dat op eerder genoemde plaatsen brand is ontstaan door het al dan niet opzettelijk bijbrengen van vuur in enigerlei vorm. Op de eettafel werd een gedeeltelijk versmolten wit plastic fles aangetroffen met het opschrift "spiritus". Ten gevolge van de brand was er gemeen gevaar voor goederen en of personen ontstaan.
De UFO heeft de brandmonsters gezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) voor onderzoek naar de aanwezigheid van vluchtige stoffen, ter beoordeling of deze van een ontbrandbare vloeistof afkomstig zijn. Het NFI heeft geconcludeerd dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de ingezonden brandmonsters niet dergelijke vluchtige stoffen bevatten dan dat dit wel zo zou zijn.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte brand heeft gesticht in de woning van zijn ex-vriendin, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, waarvan sommige specifiek benoemd, en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor andere personen (waarvan sommigen met naam te noemen) te duchten was.
Opzet
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Met betrekking tot het opzet overweegt de rechtbank dat er drie brandhaarden in drie verschillende kamers zijn geconstateerd door de UFO. Voorts betrekt de rechtbank in haar overweging dat uit het onderzoek van de NFI naar voren is gekomen dat de onderzochte brandhaarden zeer waarschijnlijk geen spiritus bevatten. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte bij zijn verhoor door de politie afgelegde verklaring, dat het zo zou kunnen zijn geweest dat hij met een fles spiritus en een brandende sigaret heeft rond gelopen en dat zo de brand is ontstaan, niet door technisch onderzoek wordt ondersteund.
De raadsman heeft in zijn pleidooi een 'Meer- en Vaartverweer' gevoerd. Met dit verweer heeft de raadsman een alternatief scenario geschetst over wat er mogelijk gebeurd kan zijn. De raadsman heeft aangevoerd dat het ook zo zou kunnen zijn geweest dat verdachte met zijn kleding een brandende kaars heeft geraakt, waardoor zijn kleding vlam heeft gevat, en waarna hij al rondlopend de brand per ongeluk heeft veroorzaakt, of dat hij deze kleding vervolgens heeft uitgetrokken en bijvoorbeeld per ongeluk op de bank heeft gegooid. Dit alternatieve scenario komt de rechtbank onwaarschijnlijk voor. De rechtbank is van oordeel dat het scenario dat verdachte in brandende kleding op drie verschillende plekken in de woning een brandhaard heeft kunnen doen ontstaan zonder hierbij zelf een brandwond te hebben opgelopen op grond van de bewijsmiddelen onaannemelijk is en door de inhoud van die bewijsmiddelen wordt weerlegd. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit onder invloed van alcohol en cocaïne verkeerde en stelt niet meer te weten wat er precies is gebeurd, kan hem niet baten. Het komt voor zijn rekening en risico dat hij door zijn gemoedstoestand en zijn middelengebruik zijn gedragingen niet meer onder controle heeft kunnen houden. Daarnaast wijst de rechtbank er op dat het haar niet geloofwaardig voorkomt dat verdachte naarmate het onderzoek is gevorderd zich steeds minder weet te herinneren van wat er is voorgevallen, en zich zelfs zijn eigen verklaringen afgelegd bij de politie niet meer kan herinneren. De verklaringen van diverse getuigen die hem lachend naar beneden hebben zien komen toen de brand al woedde en hem naar de brand hebben zien kijken of wijzen, het door hem gestuurde sms-bericht aan zijn ex-vriendin, de verklaring van een getuige dat verdachte in een kroeg heeft geroepen dat hij de [naam winkel] in brand heeft gestoken, sterken de rechtbank in haar overtuiging dat er wel degelijk opzet is aan de zijde van verdachte. Ondanks dat niet is komen vast te staan hoe de brand precies is aangestoken, staat voor de rechtbank wel vast, juist door de drie specifieke brandhaarden in drie verschillende ruimten en wat hiervoor is opgemerkt, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de drie brandhaarden heeft doen ontstaan door deze opzettelijk met vuur in aanraking te brengen.
De rechtbank is aldus van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 maart 2010 te Numansdorp, gemeente Cromstrijen, opzettelijk brand heeft gesticht in een bovenwoning gelegen aan de [adres] boven de winkel [naam winkel], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk op een drietal plaatsen in die woning
(open)
vuur in aanraking gebracht metbrandbare goederen (een badjas en een bed en een hoekbank), ten gevolge waarvan de inboedel van die woning gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor in die woning aanwezige goederen (te weten: onder andere een bankstel en een laptop en kantoorartikelen en een televisie) en nabijgelegen woningen en een
winkelen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [getuige 1] en [getuige 2] (te weten de aldaar aanwezige werknemers van de winkel [naam winkel]) en [getuige 4] en overige bewoners/aanwezigen in de nabijgelegen woningen en
winkelend publiek, te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS
EN
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VOOR ZWAAR LICHAMELIJK LETSEL VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS.
6 De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het rapport van de deskundige
Uit het door J.M.J.F. Offermans, psychiater, over verdachte uitgebracht rapport van 24 augustus 2010 komt onder meer het navolgende naar voren:
"Er is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van alcoholmisbruik dan wel
-afhankelijkheid en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis nao (niet anders omschreven) met narcistische en paranoïde kenmerken, waarbij onderliggend angst en onzekerheid een prominente rol spelen.
Van bovenbeschreven problematiek was sprake ten tijde van het ten laste gelegde."
"Betrokkene gaat steeds meer drinken en wordt steeds achterdochtiger, uiteindelijk escalerend in het onderhavige ten laste gelegde. Zijn gedrag wordt dan in niet onbelangrijke bepaald door zijn (ziekelijke) jaloezie en paranoïdie. Dit impliceert dat hij wel de wederrechtelijkheid van zijn handelen heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen. Hij kan als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd voor het ten laste gelegde, uitgaande van zijn verhoogde krenkbaarheid en neiging tot paranoïdie."
6.2. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de conclusies van voormeld rapport op grond van de onderbouwing ervan en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende vast is komen te staan dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het door hem gepleegde strafbare feit.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren. Hij heeft tevens gevorderd daaraan als bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte onder reclasseringstoezicht wordt geplaatst, ook als dit behandeling bij het Dok of de Waag inhoudt.
De officier van justitie heeft in repliek aangegeven dat hij bij het bepalen van zijn strafeis de proceshouding van verdachte als neutraal heeft meegewogen. Hij heeft aangegeven gezien te hebben dat verdachte verdriet en spijt heeft van zijn handelen. Aan de andere kant heeft hij vraagtekens gezet bij de proceshouding van verdachte, aangezien verdachtes verklaringen niet alleen van links naar rechts gaan, maar hij zich blijkbaar ook steeds minder kan herinneren. Ter terechtzitting heeft verdachte immers aangegeven zich niet meer te kunnen herinneren wat hij na het delict tijdens de verhoren bij de politie heeft verklaard.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, hij een gevangenisstraf van zesendertig maanden te zwaar vindt, gezien de omstandigheden waaronder dit feit zich heeft afgespeeld. Als er al sprake is van opzet aan de zijde van verdachte, dan is er geen sprake van boze opzet, maar van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft verdriet en spijt van zijn gedraging. Verder heeft de raadsman gewezen op het feit dat de psychiater heeft geadviseerd verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het ten laste gelegde. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat er op dit moment een grote behandelbereidheid is bij verdachte en dat het niet raadzaam is twee en een half jaar met de behandeling te wachten. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de door de officier van justitie gevorderde straf aanzienlijk te matigen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een ernstig feit. Een ernstig feit, waarbij, ondanks het te duchten gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor andere personen, de gevolgen in relatieve zin beperkt zijn gebleven. De schade aan de woning zelf en de zich daarin bevindende spullen is weliswaar zeer fors, maar de brand is gelukkig niet overgeslagen naar belendende percelen of de onder de woning gelegen winkel, waardoor er niemand gewond is geraakt. Dit neemt niet weg dat verdachte aan zijn ex-vriendin, getuige haar schriftelijke slachtofferverklaring, veel verdriet heeft berokkend.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het rapport van de psychiater, zijn strafblad en de rapportage van de reclassering. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte weliswaar twee keer eerder met justitie in aanraking is geweest, maar nog nooit voor een feit als waarvan hij nu wordt verdacht. Zoals eerder in dit vonnis overwogen, wordt het gepleegde feit in verminderde mate aan verdachte toegerekend. De reclassering heeft verdachte aangeduid als een ontkennende verdachte, aangezien verdachte te kennen heeft gegeven zich niets van de brandstichting te kunnen herinneren, omdat hij waarschijnlijk onder invloed van alcohol en drugs een 'black-out' heeft gehad. Op grond hiervan is geen inschatting van het recidiverisico mogelijk. De reclassering acht het wenselijk dat er binnen een toezicht meer inzicht wordt verkregen in het alcohol- en drugsgebruik van verdachte. De reclassering heeft echter ook opgemerkt dat de motivatie voor toezicht en hulpverlening discutabel is en dat zij de kans aanwezig acht dat verdachte (tussentijds) gemotiveerd zal moeten worden om zich aan de voorwaarden te blijven houden.
Gebruikelijk worden voor dit soort feiten vrijheidsstraffen opgelegd en ook het door verdachte gepleegde feit rechtvaardigt de oplegging van een vrijheidsstraf. De rechtbank acht het van belang dat met de op te leggen straf de ernst van het gepleegde delict tot uitdrukking wordt gebracht. In afwijking van de door de officier van justitie gevorderde straf, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden een passende en gerechtvaardige reactie vormt op de ernst en de gevolgen van het door verdachte gepleegde delict. De rechtbank heeft in strafverminderende zin meegewogen dat de gevolgen van de brand beperkt zijn gebleven tot de woning en de zich daarin bevindende spullen, het beperkte strafblad van verdachte en voorts dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd voor het ten laste gelegde.
De rechtbank ziet in de twijfel van de reclassering aan de motivatie van verdachte voor toezicht en hulpverlening aanleiding voor verdachte een groter deel van de straf dan door de officier van justitie gevorderd, te weten acht maanden, voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door Bouman GGZ mogelijk.
Al het bovenstaande in overweging nemende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van vierentwintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
8 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5 vermelde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vierentwintig (24) maanden, waarvan acht (8) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bouman GGZ; ook als dit inhoudt een behandeling bij het Dok;
- draagt Bouman GGZ op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr.drs. T.F. van der Lugt, voorzitter, mr. G.J. Schiffers-Hanssen en mr. E.H. van der Steeg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.E.M Broeders, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 september 2010.
Mr. Van der Steeg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 26 maart 2010 te Numansdorp, gemeente Cromstrijen,
opzettelijk brand heeft gesticht in een kantoor/(boven)woning gelegen aan de
[adres] (en/of gelegen boven de winkel [naam winkel]), immers heeft verdachte
toen aldaar opzettelijk (op een drietal plaatsen in dat/die kantoor/woning)
spiritus, althans een brandbare stof over een badjas en/of een bed en/of een
(hoek)bank gegoten/gegooid en/of (vervolgens) met een aansteker/lucifer die
jas en/of dat bed en/of die bank aangestoken, in elk geval opzettelijk (open)
vuur in aanraking gebracht met spiritus en/of brandbare goederen, althans met
(een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan (de inboedel van) dat/die
kantoor/woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor in dat/die kantoor/woning
aanwezige goederen (te weten: onder andere een bankstel en/of een laptop en/of
kantoorartikelen en/of een televisie) en/of nabijgelegen woningen en/of (een)
winkel(s), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [getuige 1] en/of [getuige 2] (te
weten de aldaar aanwezige werknemers van de winkel [naam winkel]) en/of [getuige 4]
en/of (overige) bewoner(s)/aanwezigen in de nabijgelegen woningen en/of
winkelend publiek, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
Parketnummer: 11/860161-10
Vonnis d.d. 9 september 2010