parketnummer: 11/860046-10
parketnummer tul: 11/710496-09
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 oktober 2010
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
[postcode en woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West – Huis van Bewaring
De Torentijd, Torentijdweg 1 te Middelburg.
De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 7 oktober 2010.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht. Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en van de verklaring van [benadeelde partij 2] als nabestaande van het slachtoffer.
1 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3 Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft (kort samengevat) – het primair ten laste gelegde ‘medeplegen van doodslag’ bewezen achtend – gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar met aftrek van voorarrest.
3.2 De verdediging
De raadsman heeft (kort samengevat) vrijspraak bepleit voor zowel het primair ten laste gelegde ‘medeplegen van doodslag’ als voor het subsidiair ten laste gelegde ‘medeplegen van mishandeling terwijl het feit de dood tengevolge heeft’.
Subsidiair heeft de raadsman gepleit voor ontslag van alle rechtsvervolging van verdachte vanwege een beroep op ‘noodweer’, ‘putatief noodweer’ dan wel ‘noodweerexces’. Tot slot heeft de raadsman strafmaatverweren gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij 1], gemachtigde [benadeelde partij 2].
De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte en diens medeverdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 15.209,60 ter zake van materiële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering en tot oplegging van de maatregel tot schadevergoeding.
Namens verdachte is zowel de schadeplichtigheid als de hoogte van de schade betwist.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
in de nacht van 25 januari 2010 op 26 januari 2010, te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk de heer [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
- hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet de heer [slachtoffer] voornoemd meerdere malen met kracht geslagen
en/of gestompt op/tegen diens hoofd als gevolg waarvan de heer [slachtoffer] voornoemd op de grond terecht is gekomen en
- hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet vervolgens de heer [slachtoffer] voornoemd, terwijl de heer [slachtoffer] voornoemd op de grond lag , meerdere malen met kracht geslagen en/of gestompt en getrapt en/of geschopt op/tegen
diens hoofd en op/tegen diens bovenlichaam, tengevolge waarvan de heer [slachtoffer] voornoemd (op 28 januari 2010) is overleden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverwegingen
4.3.1
De rechtbank heeft het bewijs dat verdachte en medeverdachte het bewezen verklaarde hebben gepleegd met name gegrond op de verklaringen van de getuigen [getuige 2] (bijlage VA 6.2 en 6.3), [getuige 1] (bijlage VA 4.2) en de medeverdachte zelf (bijlage VH 2.1 en VH 2.2).
4.3.2
De raadsman heeft gesteld dat vrijspraak dient te volgen voor het onder primair ten laste gelegde ‘medeplegen van doodslag’ omdat het bestanddeel (voorwaardelijk) opzet niet kan worden bewezen. Volgens de raadsman kan niet worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans dat de dood bij het slachtoffer als gevolg van de uitgeoefende geweldshandelingen zou intreden noch dat verdachte het gevolg (te weten de dood van het slachtoffer) zou hebben aanvaard.
Vooropgesteld moet worden dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood – het voldoende is indien kan worden vastgesteld, dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden en deze kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank heeft op grond van het onderzoek ter terechtzitting aan de hand van de verklaringen van de getuigen [getuige 2] (bijlage VA 6.2 en 6.3), [getuige 1] (bijlage VA 4.2) en de medeverdachte (bijlage VH 2.1 en VH 2.2) vastgesteld dat verdachte en de medeverdachte – nadat verdachte eerst was geslagen door het slachtoffer – het slachtoffer hebben geslagen/gestompt waardoor het slachtoffer op de grond is gevallen. De voornoemde getuigen hebben verklaard dat het slachtoffer vervolgens bewusteloos is geraakt althans dat hij niet meer bewoog. Vervolgens hebben verdachte en de medeverdachte daarna het weerloze slachtoffer met keiharde vuistslagen geslagen/gestompt op/tegen zijn hoofd en bovenlichaam en het slachtoffer getrapt/geschopt op/tegen zijn hoofd en bovenlichaam.
De rechtbank beschouwt de hiervoor vastgestelde geweldshandelingen gepleegd onder de vastgestelde omstandigheden als gedragingen, die naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard.
In dit geval neemt de rechtbank daarbij nog in ogenschouw dat de vastgestelde geweldshandelingen zijn gepleegd terwijl het slachtoffer roerloos op de grond lag en zich niet verweerde.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met het tenlastegelegde en vereiste (voorwaardelijke) opzet.
De rechtbank verwerpt het verweer.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
5.1 Het beroep op (putatief) noodweer
De raadsman heeft gesteld – kort en zakelijk samengevat – dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit (putatief) noodweer.
Verdachte zou aan alle daartoe door de wet en de jurisprudentie gestelde vereisten hebben voldaan. Verdachte zou volstrekt onverwacht en zonder aanleiding zijn geslagen door het slachtoffer waardoor hij genoodzaakt werd om zichzelf te verdedigen hetgeen hij op proportionele wijze heeft gedaan. Bovendien zou verdachte in de gerechtvaardigde veronderstelling hebben verkeerd dat het slachtoffer hem sloeg met de intentie van het toebrengen van letsel (putatief noodweer) waardoor verdachte werd genoodzaakt om geweld te gebruiken tegen het slachtoffer.
Artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat er sprake is van noodweer in geval van een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding van het eigen of andermans lijf waardoor een noodzakelijke verdediging geboden is.
De rechtbank heeft naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting met name op grond van de verklaringen van de getuigen [getuige 2] (bijlage VA 6.2 en 6.3), [getuige 1] (bijlage VA 4.2), de medeverdachte (bijlage VH 2.1 en VH 2.2) en de verklaring van verdachte (VH 1.1 en 1.2) de navolgende feiten en omstandigheden vastgesteld.
Verdachte en zijn mededader hebben in het betreffende café geprobeerd om het slachtoffer naar buiten te geleiden. Bij de deur gekomen heeft het slachtoffer vervolgens verdachte onverhoeds – zonder dat dit voor verdachte redelijkerwijs was te voorzien of te verwachten – een flinke klap volop op/in/tegen diens gezicht gegeven. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er op dat moment (eerste fase) sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Ook de door de medeverdachte toegepaste geweldshandelingen waren in dat stadium gerechtvaardigd ter verdediging van het lijf van verdachte.
Thans komt de vraag aan de orde of verdachte op dat moment op proportionele wijze heeft gehandeld. Stond het door verdachte tot dan toe toegepaste geweld ter beëindiging van de aanranding in verhouding tot het tegen hem gepleegde geweld?
Hierbij acht de rechtbank van belang dat uit de verklaringen blijkt dat het slachtoffer tenminste hetzelfde forse postuur had als verdachte en dat de feitelijke situatie in het café zodanig was dat verdachte redelijkerwijs niet weg kon lopen. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte - onder de gegeven omstandigheden - op een niet buitensporige maar proportionele wijze heeft gereageerd door (met kracht) meerdere malen te slaan/stompen op/tegen het hoofd van het slachtoffer.
Dan komt de vraag aan de orde of verdachte het doel van het door hem toegepaste geweld – het beëindigen van de aanranding – niet op een andere wellicht minder ingrijpende wijze had kunnen bereiken?
Verdachte kreeg van het eveneens forse slachtoffer een flinke klap volop op/in/tegen zijn gezicht en bevond zich in een feitelijke situatie waarvan hij redelijkerwijs niet weg kon lopen. Daar komt bij dat de gebeurtenissen zich in enkele seconden hebben afgespeeld. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat van verdachte – onder de gegeven omstandigheden – niet mocht worden verwacht, dat hij lichtere vormen van geweld of lichte middelen zou gebruiken omdat het uiterst onzeker was of deze voldoende of hetzelfde effect zouden hebben gehad, te weten het beëindigen van de aanval door het slachtoffer. Bovendien mocht van verdachte – gezien de onverhoedsheid van de aanval door het slachtoffer – niet worden gevergd om een dergelijke zeer rationele afweging in een zo kort tijdbestek te maken.
Voorts komt de vraag aan de orde of er – na de zo-even beschreven eerste fase op het moment dat het slachtoffer op de grond terecht is gekomen (tweede fase) – ook (nog) sprake was van een aanrandingsituatie waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Uit de verklaringen van de getuigen en de medeverdachte blijkt dat het slachtoffer als gevolg van de geweldshandelingen in de eerste fase op de grond terecht is gekomen en bewusteloos is geraakt, in ieder geval dat het slachtoffer niet meer bewoog. De getuige [getuige 1] en de medeverdachte hebben bovendien verklaard dat op dat moment het slachtoffer reeds bloedde uit een aantal verwondingen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er op dat moment geen sprake meer was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte noch van het lijf van de medeverdachte. De aanranding van verdachte was ten einde omdat het slachtoffer bewegingsloos/bewusteloos, weerloos en bloedend op straat lag. De door verdachte en zijn mededader daarna gepleegde geweldshandelingen waren dan ook in het geheel niet noodzakelijk en volledig overbodig.
Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld en overwogen, verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
Ook het beroep op putatief noodweer wordt verworpen nu de rechtbank heeft vastgesteld dat in de tweede fase het slachtoffer bewegingsloos/bewusteloos, weerloos en bloedend op straat lag zodat verdachte geen enkele gerechtvaardigde reden meer had om te (blijven) veronderstellen dat het slachtoffer hem zou aanvallen.
5.2
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
6 De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het beroep op noodweerexces
In aansluiting op het onder 5.1 genoemde verweer heeft de raadsman subsidiair gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij de grenzen van zijn noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding van zijn lijf. De raadsman heeft daartoe gesteld – kort en zakelijk samengevat – dat verdachte in het verleden meerdere malen het slachtoffer is geweest van geweldsincidenten. De klap van het huidige slachtoffer zou – zo heeft verdachte dat voor zichzelf verklaard en zo begrijpt de rechtbank – ervaringen van deze geweldsincidenten bij verdachte hebben opgeroepen, waardoor hij bang is geworden en in paniek is geraakt en de geweldshandelingen heeft gepleegd.
Ter terechtzitting heeft verdachte hieromtrent slechts verklaard dat hij zich niets kan herinneren vanaf het moment van de klap van het slachtoffer tot aan moment dat hij na zijn aanhouding in de politiebus werd geplaatst. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hetgeen door de verdediging is aangevoerd moet worden gekwalificeerd als speculatief en niet berustend op vast te stellen of vastgestelde concrete feiten en omstandigheden.
Daarmee is het verweer onvoldoende onderbouwd en niet aannemelijk geworden.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
6.2 De rapporten van de deskundigen
Uit het door drs. P.C.A. van der Graaff, psychiater, over verdachte uitgebracht rapport van 31 mei 2010 komt onder meer het navolgende naar voren.
Bij betrokkene is er sprake van ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van misbruik van alcohol en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het delict was er eveneens sprake van dit misbruik van alcohol en van de persoonlijkheidsstoornis. Deze ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Door de forse alcoholintoxicatie was betrokkene erg dronken en kon impulsief reageren bij prikkels van buitenaf. Dat gebeurde in overwegende mate. Weliswaar was betrokkene fors onder invloed van alcohol, maar na eerdere ervaringen had hij kunnen en moeten weten dat het drinken van alcohol bij hem gemakkelijk tot impulsief agressief handelen kon leiden. Daarom is het delict aan betrokkene volledig toe te rekenen.
Uit het door drs. P.E. Geurkink, forensisch psycholoog, over verdachte uitgebracht rapport van 2 juni 2010 komt onder meer het navolgende naar voren.
Betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis in combinatie met misbruik van alcohol. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde. Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde niet betrokkenes gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Bij het ten laste gelegde lijkt de rol van de alcohol cruciaal. Het vermindert zoals gezegd betrokkenes greep op het onder normale omstandigheden instrumentele gebruik van agressie. Dit heeft zeer waarschijnlijk geleid tot een agressieve doorbraak naar het slachtoffer, nadat betrokkene is geslagen door het slachtoffer. Het gebruik van alcohol valt toe te rekenen aan betrokkene. Hij wordt in zijn keuzevrijheid al dan niet alcohol te drinken niet gehinderd door een psychische stoornis. Verder is hij zich er door ervaringen uit het verleden van bewust dat het gebruik van alcohol risico’s voor hem oplevert. Het heeft hem al vaker in de problemen gebracht. Betrokkene is voor het ten laste gelegde als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de conclusies van voormelde rapporten op grond van de onderbouwing ervan en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde strafbare feit volledig aan verdachte kan worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het door hem gepleegde strafbare feit.
7 De redenen die de straf hebben bepaald
7.1 Strafmaatverweer
De raadsman heeft gesteld – kort en zakelijk samengevat – dat ten tijde van het gerechtelijk vooronderzoek is gehandeld in strijd met artikel 228, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Daardoor is de verdediging niet de gelegenheid geboden om eventueel een deskundige voor te dragen die bij de gerechtelijke sectie van het slachtoffer aanwezig zou hebben kunnen zijn. De raadsman stelt dat het een onherstelbaar vormverzuim betreft, hetgeen op grond van artikel 359a, eerste lid, van voornoemd Wetboek dient te worden beoordeeld en gesanctioneerd. Hij pleit in dat kader voor het toepassen van strafvermindering.
De officier van justitie heeft gesteld – kort en zakelijk samengevat – dat zij al het mogelijke heeft gedaan om de verdediging tijdig op de hoogte te stellen van de sectie, dat dit uiteindelijk niet is gebeurd en zij heeft erkend dat er aldus in strijd met voornoemd artikel is gehandeld. De officier van justitie heeft aangegeven dat het NFI de afgenomen monsters heeft bewaard en zoals gebruikelijk de gehele sectie fotografisch heeft vastgelegd. De verdediging had daarmee een tegenonderzoek kunnen laten verrichten. Nu de verdediging daartoe niets heeft ondernomen, is de verdediging volgens de officier van justitie niet benadeeld en is er geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Zij heeft gevorderd dat het verzoek wordt afgewezen.
De rechtbank stelt met de raadsman en de officier van justitie vast dat tijdens het gerechtelijk vooronderzoek is gehandeld in strijd met artikel 228, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit is een vormverzuim dat niet meer kan worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken, zodat dit verzuim moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank houdt rekening met het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim. Bij de beoordeling of er voor de verdediging nadeel is ontstaan, betrekt de rechtbank – naast het feit dat de verdediging met de beschikbare gegevens geen tegenonderzoek heeft laten verrichten – tevens de mededeling van de raadsman ter terechtzitting dat hij het sectierapport van de patholoog en de nadere onderzoeksrapporten en uitslagen van het NFI op geen enkele manier in twijfel trekt.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande dan ook tot de conclusie dat er voor de verdediging geen nadeel is ontstaan.
De rechtbank verwerpt het verweer.
7.2 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en de medeverdachte hebben zich schuldig gemaakt aan doodslag. Zij hebben een cafébezoeker zodanig toegetakeld dat deze na enige dagen aan zijn verwondingen is overleden.
Verdachte en de medeverdachte hebben in eerste instantie geprobeerd [slachtoffer] (het slachtoffer) zonder geweld het café uit te werken/geleiden. Nadat eerst het slachtoffer verdachte had geslagen en vervolgens beide verdachten het slachtoffer hadden teruggeslagen, is de situatie door toedoen van verdachten volledig uit de hand gelopen. Terwijl het bewegingsloze/bewusteloze en bloedende slachtoffer op de grond lag, hebben beide verdachten diverse malen geslagen/gestompt en getrapt/geschopt op/tegen zijn hoofd en lichaam. Toen na enige tijd de ambulancemedewerkers ter plaatse kwamen, moesten zij het slachtoffer reanimeren. Het slachtoffer werd vervolgens naar het ziekenhuis gebracht alwaar hij uiteindelijk na twee dagen overleden is tengevolge van het door verdachten toegebrachte letsel.
Het meest bizarre aan dit voorval is de hele ontstaansgeschiedenis. De rechtbank heeft op grond van het strafdossier geconcludeerd dat het slachtoffer tijdens de openingstijd van het café – weliswaar in enigszins aangeschoten toestand maar op vriendelijke wijze – om een biertje heeft gevraagd. Dit is hem geweigerd door de barkeepster waarbij hem werd verzocht om het café te verlaten. Verdachten hebben daarna (op verzoek van de barkeepster) geprobeerd het slachtoffer uit het café te geleiden met alle gevolgen van dien.
De rechtbank is duidelijk geworden dat bij de geschetste gebeurtenissen de grote alcoholconsumptie van verdachte en de medeverdachte die avond/nacht een zeer belangrijke en zeer negatieve hoofdrol heeft gespeeld.
Verdachten hebben door het plegen van dit feit één van de meest ernstige en meest ingrijpende misdrijven gepleegd die het Wetboek van Strafrecht kent, namelijk iemand van het leven beroven. Levensberoving is in het algemeen reeds een delict dat voor de nabestaanden bijzon¬der traumati¬serend is en bij hen kan leiden tot langdurige psychische schade. In dit geval kan de rechtbank zich voorstellen dat de omstandigheden als gevolg waarvan en waaronder het slachtoffer is overleden, deze schade alleen maar versterken.
Daarnaast veroorzaakt een dergelijk feit – met name door de wijze waarop en de omstandigheden waaronder het is gepleegd – in de samenleving gevoelens van afschuw en onbegrip en versterkt zij ook de in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
Het aan de nabestaanden van het slachtoffer toegebrachte leed en verdriet is door de nabestaande die gebruik heeft gemaakt van het slachtofferspreekrecht op indringende wijze beschreven. De rechtbank beseft mede daardoor dat geen enkele straf recht zal doen aan het gemis dat de nabestaanden vermoedelijk hun leven lang nog zullen ervaren.
De rechtbank rekent verdachte dit feit dan ook zwaar aan, met name omdat hij reeds eerder met justitie in aanraking is gekomen ter zake van geweldsdelicten en omdat hij vanuit eerdere ervaringen wist dat zijn bovenmatige alcoholgebruik kan leiden tot geweldsuitbarstingen. Kennelijk heeft hij daarvan weinig opgestoken, althans heeft hij door het plegen van dit feit te kennen gegeven zich daaraan weinig gelegen te laten liggen. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de rol van verdachte met betrekking tot de feiten. Verdachte heeft – in vergelijking met de medeverdachte – zonder meer het meeste en zwaarste geweld gebruikt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit en de diepgeschokte rechtsorde, niet anders kan worden gereageerd dan door het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op zijn persoon¬lijke omstandig¬heden zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gekomen en zijn gebleken uit de over hem door de psychiater, de psycholoog, BoumanGGZ en de Reclassering opgemaakte rapporten. De rechtbank acht het gebrek aan zelfinzicht bij verdachte, waardoor hij de oorzaak van zijn handelen grotendeels buiten zichzelf legt, zorgelijk en weinig hoopgevend voor de toekomst.
Bij de strafoplegging hanteert de rechtbank als uitgangspunt voor doodslag een gevangenisstraf vanaf acht jaar. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte volgens zijn strafblad eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten en alcoholdelicten. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte wist dat het gebruik van alcohol risico’s voor hem oplevert en dat dit vaker tot problemen heeft geleid. Desondanks heeft verdachte ervoor gekozen om met een flinke hoeveelheid alcohol op te handelen zoals de rechtbank bewezen heeft verklaard.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar passend is.
7.3 De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte en de nabestaanden van het slachtoffer gelasten van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, omdat het belang van de strafvordering zich daartegen niet langer verzet.
7.4 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij is ontvankelijk in de vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde strafbare feit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade.
De benadeelde partij vordert – mede namens andere nabestaanden – een bedrag van € 15.209,60 terzake van een aantal materiële schadeposten.
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering gevorderd.
De raadsman heeft met een beroep op artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering nu de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. De civiele rechter zou zich derhalve over de aansprakelijkheid van verdachte uit moeten laten.
Subsidiair heeft de raadsman geconcludeerd dat de posten 1 en 2 kunnen worden toegewezen en dat de benadeelde partij wat betreft de overige posten niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank verwerpt het primaire verweer. Hoewel het slachtoffer [slachtoffer] zelf de eerste klap aan verdachte heeft gegeven, vormt dit geen rechtvaardiging of verontschuldiging voor de daarop plaatsvindende doodslag. De tengevolge daarvan door de benadeelde partij geleden schade komt derhalve in beginsel voor rekening en risico van verdachte en medeverdachte.
De posten 1 (kosten lijkbezorging ad € 4.424,35) en 2 (kosten begrafenis ad € 4.870,--) zijn het rechtstreekse gevolg van het bewezenverklaarde feit en dienen door verdachte en medeverdachte aan de benadeelde partij te worden vergoed.
Post 3 (hotelkosten nabestaanden januari/februari 2010 ad € 847,50) zijn eveneens een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit en zijn niet excessief, zodat ook deze kosten door verdachte en medeverdachte aan de benadeelde partij dienen te worden vergoed.
Post 4 (telefoonkosten nabestaanden) is onvoldoende onderbouwd. Uit de overgelegde Vodafone bill blijkt niet dat de daarop gefactureerde kosten het rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. De vordering is in zoverre niet-eenvoudig van aard en de benadeelde partij dient wat deze post betreft niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Post 5 (vliegtuigkosten nabestaanden januari/februari 2010) bestaat uit vier onderdelen, te weten:
a) Ryanair creditcard statement ten name van [naam] met onder meer een bedrag van € 390,26 terzake van “ 29 Jan 10 02 Feb 10 Aer Lingus … [plaats]”. Uit dit stuk kan naar het oordeel van de rechtbank niet in voldoende mate worden afgeleid dat dit een vlucht betreft die de benadeelde partij of een van de andere nabestaanden heeft gemaakt in verband met het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer]. De vordering is in zoverre niet-eenvoudig van aard en de benadeelde partij dient wat dit onderdeel betreft niet-ontvankelijk te worden verklaard;
b) Email confirmation betreffende een vlucht op 26 januari 2010 van Dublin naar Amsterdam en een retourvlucht op 27 januari 2010 ‘s avonds van Amsterdam naar Dublin van [naam] en [naam]. De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat de aan deze vluchten verbonden kosten ad € 1.110,52 door de benadeelde partij zijn gemaakt vanwege de medische toestand waarin het slachtoffer op dat moment door toedoen van verdachte en medeverdachte verkeerde. Deze post kan derhalve worden toegewezen;
c) Air Lingus passenger itinerary and receipt betreffende een vlucht op 27 januari 2010 ‘s ochtends van Dublin naar Amsterdam en een retourvlucht op 28 januari 2010 van Amsterdam naar Dublin van van [naam] en [naam]. Gelet op de hiervoor onder b) vermelde avondvlucht op 27 januari 2010 is dit onderdeel onvoldoende onderbouwd. De vordering is in zoverre niet-eenvoudig van aard en de benadeelde partij dient wat dit onderdeel betreft niet-ontvankelijk te worden verklaard;
d) Passenger itinerary and receipt email gericht aan [benadeelde partij 2] betreffende een vlucht van hem op 2 februari 2010 van Amsterdam naar Dublin. De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat de aan deze vlucht verbonden kosten ad € 159,30 door [benadeelde partij 2], broer van het slachtoffer [slachtoffer], zijn gemaakt vanwege het overlijden van laatstgenoemde.
De posten 6, 7 en 8 betreffen kosten door de benadeelde partij en andere nabestaanden gemaakt in verband met de strafzitting op 7 oktober 2010. Aldus is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van kosten die het rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij dient derhalve wat deze posten betreft niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
Samenvattend: de rechtbank wijst toe de posten 1 (€ 4.424,35), 2 (€ 4.870,--), 3 (847,50) en 5 deels (€ 1.110,52 en € 159,30), in totaal € 11.411,67. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Voor zoveel dit bedrag niet door de benadeelde partij zelf is betaald, zal de rechtbank het toch integraal toewijzen. Ter terechtzitting is door de gemachtigde van de benadeelde partij aangegeven dat de betreffende nabestaanden om proces-economische redenen er voor gekozen hebben om hun vorderingen via de benadeelde partij in te dienen en dat laatstgenoemde voor doorbetaling van de betreffende bedragen aan de andere nabestaanden zorg zal dragen. De rechtbank zal zich bij deze praktische handelwijze aansluiten.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijzen, zodat verdachte en de medeverdachte beiden aangesproken kunnen worden voor het gehele toe te wijzen bedrag.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de niet toegewezen gedeelten van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze gedeelten van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Naast toewijzing van de civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
7.5 De vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling
Verdachte is door de politierechter in deze rechtbank bij onherroepelijk geworden vonnis van 28 mei 2009 onder parketnummer 11/710496-09 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand met bepaling dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de straf gevorderd.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van hetgeen hiervoor onder 4 en 5 is overwogen stelt de rechtbank vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank ziet daarin voldoende aanleiding om de tenuitvoerlegging te gelasten van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf.
8 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf, maatregel en tenuitvoerlegging berusten op de artikelen 14g, 36f, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.1 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het onder 5 vermelde strafbare feit oplevert;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van negen (9) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
in voorarrest is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het
onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (gemachtigde:
[benadeelde partij 2]), van € 11.411,67 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de medeverdachte is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de nabestaande van het het slachtoffer [benadeelde partij 1] (gemachtigde [benadeelde partij 2]), te betalen € 11.411,67, bij niet betaling te vervangen door tweeënnegentig (92) dagen hechtenis;
- met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de medeverdachte is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering, met bepaling dat de resterende gedeelten van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht, met veroordeling tevens van de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
Inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave aan verdachte van de onder hem inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen;
- gelast de teruggave aan de nabestaanden van het slachtoffer van de onder het slachtoffer inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast de tenuitvoerlegging van de straf voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 28 mei 2009 onder parketnummer 11/710496-09, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van één (1) maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mr. G.J. Schiffers-Hanssen en mr. G.A.J.M. van Vugt, rechters, in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 oktober 2010.
Mr. Wouters en mr. Van Vugt zijn wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
hij in de nacht van 25 januari 2010 op 26 januari 2010, althans op of omstreeks 26 januari 2010, te Dordrecht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk de heer [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
- heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet de heer [slachtoffer] voornoemd meerdere malen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt op/tegen diens hoofd en/of op/
tegen diens bovenlichaam, althans op/tegen diens lichaam, als gevolg waarvan de heer [slachtoffer] voornoemd op de grond terecht is gekomen en/of diens bewustzijn is verloren en/of - heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet (vervolgens) de heer [slachtoffer] voornoemd, terwijl de heer [slachtoffer] voornoemd op de grond lag en/of niet langer bij bewustzijn was, meerdere malen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt op/tegen diens hoofd en/of op/tegen diens bovenlichaam, althans op/tegen diens lichaam, tengevolge waarvan de heer [slachtoffer] voornoemd (op 28 januari 2010) is overleden
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de nacht van 25 januari 2010 op 26 januari 2010, althans op of omstreeks 26 januari 2010, te Dordrecht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten de heer [slachtoffer]),
- meerdere malen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt op/tegen diens hoofd en/of op/tegen diens bovenlichaam, althans op/tegen diens lichaam, als gevolg waarvan de heer [slachtoffer] voornoemd op de grond terecht is gekomen en/of diens bewustzijn is verloren en/of
- (vervolgens), terwijl de heer [slachtoffer] voornoemd op de grond lag en/of niet langer bij bewustzijn was, meerdere malen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt op/tegen diens hoofd en/of op/tegen diens bovenlichaam, althans op/tegen diens lichaam,tengevolge waarvan de heer [slachtoffer] voornoemd (op 28 januari 2010) is overleden.